RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/711038-07
Datum uitspraak: 28 februari 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats].
Raadsvrouwe: mr. I. Saey, advocaat te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
14 februari 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de navolgende bewijsoverweging, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm ambtsedig opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0971/07-010858D, dat is opgemaakt door [verbalisant], brigadier/rechercheur van politie.
Algemene overweging ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde.
Het standpunt dat verdachte betrokken is geweest bij de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft de officier van justitie in overwegende mate gebaseerd op de fotoherkenning van verdachte door de aangevers [aangever 1] (feit 1 en 2), [aangever 2] (feit 3) en [aangever 3] (feit 4) en de aanwezigheid van het telefoonnummer
[telefoonnummer] op paallocaties in de nabijheid van de woningen van aangevers op de tijdstippen waarop de ten laste gelegde gedragingen zouden hebben plaatsgehad.
Alvorens op de afzonderlijke ten laste gelegde feiten in te gaan overweegt de rechtbank ten aanzien van deze bevindingen uit het opsporingsonderzoek als volgt.
Verdachte heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- verklaard dat zijn gsm met het telefoonnummer [telefoonnummer] niet alleen bij hem in gebruik is geweest, maar dat deze gsm gezien moet worden als ‘werktelefoon’ ten behoeve van de escortservice van zijn tweelingbroer [broer van verdachte]. Verdachte liet de telefoon regelmatig in zijn auto of woning te Rotterdam liggen, waarna deze gebruikt kon worden en ook daadwerkelijk werd gebruikt door anderen, waaronder de escortmeisjes, aldus verdachte.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende af te leiden.
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij op 12 mei 2007 met het nummer [telefoonnummer] heeft gebeld, waarna hij een meisje aan de lijn kreeg (blz. 178).
De rechtbank gaat er vanuit (zie hierna bij de bespreking van het onder 4 tenlastegelegde) dat verdachte begin mei 2007 één keer in Tholen is geweest bij aangever [aangever 3]. Aangever [aangever 3] heeft zelf verklaard dat twee mannen drie weken voor zijn verjaardag ([datum]) eenmalig aan zijn deur zijn geweest, terwijl hij verdachte ten tijde van de enkelvoudige fotoconfrontatie aanwijst als één van deze mannen (blz. 229 en 230). Aangever [aangever 3] heeft wel aangegeven dat er later steeds een andere man aan de deur is geweest (blz. 223). Op 13 mei 2007 omstreeks 17.31 heeft het nummer
[telefoonnummer] een paal aangestraald vlakbij de woning van [aangever 3] (blz. 245). De rechtbank overweegt dat het voorgaande tot de conclusie kan leiden dat een ander dan verdachte op 13 mei 2007 gebruik heeft gemaakt van de gsm in de nabijheid van de woning van aangever [aangever 3].
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat de gsm met het nummer [telefoonnummer] ook door anderen dan verdachte is gebruikt in de ten laste gelegde periode(s).
De rechtbank overweegt dan ook dat de omstandigheid dat voormeld telefoonnummer zendmasten heeft aangestraald in de nabijheid van de woningen van de aangevers op de tijdstippen waarop mogelijk de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd, niet kan bijdragen aan de overtuiging dat verdachte bij deze feiten betrokken was.
Enkelvoudige fotoconfrontatie
Op verschillende tijdstippen in de maand juli 2007 is aan de aangevers [aangever 1], [aangever 2] en [aangever 3] gedurende circa vier seconden opvolgend een drietal politiefoto’s getoond, waaronder de foto van verdachte en de foto van zijn tweelingbroer. Verdachte is door elk van de aangevers herkend als één van de mannen waarover zij in hun afzonderlijke aangiftes verklaren en waarvan zij een signalement hebben gegeven (pag. 107-108, 171-172 en 229-230).
De rechtbank overweegt dat de uitkomst van een dergelijke enkelvoudige fotoconfrontatie kan dienen als aanwijzing voor de betrokkenheid bij een strafbaar feit maar niet zonder meer als doorslaggevend bewijs kan worden gebruikt.
Dit geldt in de onderhavige zaak te meer gelet op de navolgende omstandigheden:
- De enkelvoudige fotoconfrontatie heeft steeds een geruim aantal maanden na de aangifte plaatsgevonden.
- Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte een tweelingbroer heeft. Aan het dossier zijn geen foto’s van verdachte en zijn tweelingbroer gevoegd. Dit was naar het oordeel van de rechtbank aangewezen geweest, nu de verdediging en de officier van justitie een verschillend standpunt innemen omtrent de mate van gelijkenis tussen de twee broers.
- Aan de aangevers zijn alleen foto’s getoond van personen die volgens de politie betrokken waren bij de desbetreffende feiten. Niet valt uit te sluiten dat dit van invloed is geweest op de herkenning door de aangevers.
- De door de aangevers opgegeven signalementen komen niet of nauwelijks overeen met verdachte. Uit het dossier komt bovendien naar voren dat aangever [aangever 3] erg slecht kan zien (getuigenverklaring [getuige 1], blz. 227). Aangever [aangever 1] tenslotte heeft zelf aangegeven dat hij het allemaal niet goed heeft kunnen zien, omdat bij hem thuis de gordijnen dicht waren (blz. 68). Aangever [aangever 1] verkeerde in eerste instantie namelijk in de veronderstelling dat er op 13 mei 2007 drie negroïde mannen in zijn woning waren en vernam later van zijn buurjongen dat de derde man blank zou zijn.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank de enkelvoudige fotoconfrontaties evenmin voor het bewijs bezigen.
Ten aanzien van de feiten 1 primair, 1 subsidiair, 2 en 3.
Nu de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde gedragingen ook overigens niet is gebleken, acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 en 3 is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende af te leiden.
Aangever [aangever 3] heeft verklaard dat hij ongeveer drie weken voor zijn aangifte en ongeveer drie weken voor zijn verjaardag ([datum]) twee negroïde mannen, vermoedelijk van Surinaamse afkomst, heeft binnengelaten die hem vertelden dat hij 500 euro moest betalen voor schade aan het escortbedrijf. Bij het weggaan schreef een van beiden op een enveloppe de naam […] en het nummer [telefoonnummer] met de mededeling dat [aangever 3] dat nummer moest bellen als hij geld had en naar […] moest vragen.
[aangever 3] verklaart dat die man een erg donkerbruine huidskleur had, 160 cm lang was en een dik, gezet postuur had. Hij sprak gebroken Nederlands en was ongeveer 35 jaar. Deze persoon zei dat hij 500 euro moest hebben en dat er nog iets bij kwam als [aangever 3] niet zou betalen. Hij zei ook dat hij dan met een groepje terug zou komen. Aangever voelde zich daardoor erg bedreigd. Hij is namelijk slecht ter been.
[aangever 3] verklaart dat die twee mannen slechts één keer bij hem aan de deur zijn geweest. Wel is hij nog twee of drie keer gebeld door de man die de naam […] op de enveloppe had geschreven. Hij herkende hem aan zijn stem. Op zondag 27 mei 2007 is hij gebeld door een man die goed Nederlands sprak. Deze vroeg hoe het met het geld was. Nadat [aangever 3] gezegd had dat hij niets zou krijgen zei deze dat hij de andere dag zou terugbellen (blz. 218-219 en 220-222).
Op 6 juni 2007 verklaart [aangever 3] dat hij 20 euro aan benzinegeld heeft betaald op de dag dat de twee mannen aan de deur kwamen. Hij verklaart tevens dat hij de dag daarvoor, op 5 juni 2007, is gebeld door de man die goed Nederlands sprak en dat deze zei dat hij een accountantskantoor op zijn nek zou krijgen en dat het hem geld zou kosten (blz. 223-224).
Op 9 augustus 2007 verklaart [aangever 3] telefonisch dat hij de twee mannen het laatst heeft gesproken op 5 juni 2007. Hij werd toen gebeld met de mededeling dat als hij niet betaalde er een accountantsbureau aan de deur zou komen (blz. 225-226).
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [aangever 3] gehandicapt is en erg slecht kan zien. Hij weet al twee jaar, omdat [aangever 3] hem dat zelf heeft verteld, dat deze wel eens meisjes bestelt via nummers in de krant (blz. 227-228).
Op 14 juli 2007 heeft [aangever 3] verdachte herkend als de man waarin hij in zijn aangifte over sprak als de man met de donkere huidskleur die zei dat hij nog 500 euro kreeg. Hij verklaart dat hij aan deze man 50 euro betaald heeft.
Verdachte heeft verklaard dat hij één keer in Tholen op bezoek is geweest bij een oude man net na zijn vrijlating uit de gevangenis op 27 april 2007. Die oude man moest nog twee uur betalen voor een escortdame. Hij heeft met die man op een normale, volwassen manier gepraat. De oude man moest 420 euro betalen maar die had hij niet in huis. De man vertelde dat hij op een bepaalde dag geld zou hebben en op die dag zou verdachte moeten bellen. Toen verdachte wegging kreeg hij 50 euro voor de benzinekosten. Later heeft verdachte die man nog één keer gebeld. Die man zei toen dat hij niets meer zou betalen. Verdachte heeft niet tegen die man gezegd dat er dan wel een incassobureau ingeschakeld zou worden (blz. 248-249).
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij eenmaal bij een oudere heer in Tholen is geweest die slecht liep.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het voorgaande, feitelijk niet meer vast komen te staan dan dat verdachte begin mei één keer in Tholen is geweest bij [aangever 3] in verband met een te betalen bedrag aan een escortbedrijf.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet tot het wettig en overtuigend bewijs kan worden gekomen, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van dwang tezamen of in vereniging met een ander. De rechtbank verwijst hiervoor allereerst naar hetgeen hierboven is overwogen inzake de fotoconfrontatie en de peilgegevens van telefoonnummer [telefoonnummer]. In het dossier bevinden zich geen aanwijzingen waaruit blijkt dat verdachte de naam […] gebruikte.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat [aangever 3] slecht ziet en dat het door hem gegeven signalement niet overeenkomt met verdachte. Verdachte spreekt geen gebroken Nederlands en heeft een normaal postuur. Verder heeft [aangever 3] geen eenduidige verklaringen afgelegd omtrent het bedrag dat hij daadwerkelijk heeft betaald aan de twee mannen. Daargelaten de vraag of de mededeling dat een accountantskantoor wordt ingeschakeld een handeling is die zodanige psychische druk doet ontstaan dat daaraan geen weerstand kan worden geboden, zodat daardoor sprake is van wederrechtelijk dwingen, bevat de verklaring van [aangever 3] onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte dit gezegd zou hebben. Evenmin bevat het dossier voldoende concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat dit gezegd is door iemand met wie verdachte zich tezamen en in vereniging aan het tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt.
Uit het dossier volgt verder dat [aangever 3] meermaals contact heeft gehad met anderen dan verdachte gedurende een langere periode in soortgelijke escortaangelegenheden. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook onvoldoende vast komen te staan dat het verdachte is geweest die al dan niet in vereniging met een ander of anderen [aangever 3] regelmatig heeft opgebeld, heeft gezegd dat hij met een groepje terug zou komen en dat [aangever 3] een accountantsbureau op zijn nek zou krijgen.
Verdachte dient daarom van het onder 4 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde feit op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter zitting, inhoudende dat hij het sms-bericht heeft verstuurd aan [aangever 4], alsmede de aangifte van [aangever 4] voornoemd (blz. 279 en 280).
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van bedreiging met zware mishandeling. Door het sturen van het sms-bericht heeft verdachte bij [aangever 4] een vrees opgewekt voor het welzijn van haar moeder. In de mededeling van verdachte -zakelijk weergegeven- dat hij nog geld van [aangever 4] krijgt en dat er binnenkort wel wat mensen langsgaan bij haar moeder, ligt immers een bepaalde geweldsindicatie besloten.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld.
5.
hij op 28 maart 2007 te Capelle aan den IJssel [aangever 4] heeft bedreigd met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde Kanselaar dreigend de woorden toegevoegd: “Als je ruzie met mij wil is het goed hoor ik krijg vanaf nu nog vijftienhonderd euro van je. Er gaan binnenkort wel wat mensen langs bij je moeder aan [adres].”
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 5 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat zoals hiervoor is besproken.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit feit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Bedreiging met zware mishandeling.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De door verdachte geuite bedreiging via een sms-bericht -zoals in de bewezenverklaring nader omschreven- aan het adres van [aangever 4], getuigt van een verwerpelijke manier waarop verdachte zijn wil tracht door te drijven. Het slachtoffer voelde zich hierdoor ook daadwerkelijk bedreigd en was bang dat er door verdachte uitvoering zou worden gegeven aan het sms’je en haar moeder, woonachtig aan [adres], iets zou overkomen. Dat aan de bedreiging volgens verdachte een persoonlijk conflict (huurschuld) met [aangever 4] ten grondslag lag en de relatie inmiddels is hersteld, doet hieraan niet af.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de persoon van de verdachte. Blijkens het uittreksel justitiële documentatie d.d. 16 augustus 2007 is verdachte eerder veroordeeld voor onder meer geweldsdelicten.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-
een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden in het bijzonder gelet op de justitiële documentatie van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die aanmerkelijk lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan, nu verdachte ter zake van het merendeel van de ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Nu aan de verdachte voor wat betreft de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij en de verdachte moeten ieder de eigen kosten dragen.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 2] (de rechtbank begrijpt [aangever 2])
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Nu aan de verdachte voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij en de verdachte moeten ieder de eigen kosten dragen.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 3]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 4 ten laste gelegde feit.
Nu aan de verdachte voor wat betreft het onder 4 ten laste gelegde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij en de verdachte moeten ieder de eigen kosten dragen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 14 (veertien) DAGEN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 2] voornoemd niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M. Gerrits-Janssens, P.K. van Riemsdijk en
L.M.G. de Weerd, bijgestaan door mr. J. Benard als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 februari 2008.