RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/601295-07 en 16/604071-05 (TUL)
Datum uitspraak: 11 maart 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwegein
Raadsman: mr. G.J. Boven.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
26 februari 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Door de raadsman is ter terechtzitting vrijspraak van feit 1 bepleit, nu zijn cliënt eerst beschoten is en daarna louter en alleen uit een soort zelfverdediging in de lucht heeft geschoten.
De rechtbank verstaat dit verweer aldus dat de raadsman bedoeld heeft te zeggen dat zijn cliënt uit noodweer heeft gehandeld.
De rechtbank verwerpt dit verweer reeds hierom; nu het door de raadsman gestelde op geen enkele wijze aannemelijk is geworden en er derhalve niet is gebleken van enige wederrechtelijke aanranding van een persoon of goed waartegen verdachte zich diende te verweren.
Het overige van het door de raadsman gevoerde verweer wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1. hij op 13 november 2007 te Veenendaal, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
meermalen vanuit een auto met een pistool, omhoog en in de lucht geschoten en daarbij voornoemde [aangeefster] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd :
"Jij [..] vieze kankerhoer moet je hier komen, schiet ik een paar kogels
door je kop";
2. hij op 13 november 2007 te Veenendaal een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Bernardelli, kaliber 7.65 mm), en munitie van categorie III, te weten patronen (kaliber 07,65 mm), voorhanden heeft gehad;
3. hij op 14 oktober 2007 te Overberg, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een op de Achterweg gelegen pand/chaletwoning, geheel of ten dele toebehorende
aan [aangeefster], heeft vernield, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk met een hondenmand, die ruit kapot te gooien;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op het navolgende.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
1. de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij op 13 november 2007 tweemaal in de lucht heeft geschoten ter afdreiging;
2. de verklaring van [aangeefster], aangeefster, in het proces-verbaal van politie nr. PL0950/07-018311 d.d. 14 november 2007, p. 35-37, dat zij hem daarbij ook de woorden heeft horen schreeuwen zoals deze in de tenlastelegging onder feit 1 zijn opgenomen;
3. de verklaring van [getuige], getuige, in het proces-verbaal van politie nr. PL0950/07-018311 d.d. 14 november 2007, p. 47-49, dat hij, nadat verdachte twee schoten had gelost, verdachte deze woorden heeft horen zeggen;
Ten aanzien van feit 2:
4. de bevindingen van politie, proces-verbaal nr. PL0950/07-018311 d.d. 14 november 2007, p. 24-27, dat zij na een achtervolging van de verdachte een zilverkleurig vuurwapen op de bijrijderstoel hebben aangetroffen;
5. de bevindingen van politie, proces-verbaal nr. PL0950/07-018311A d.d.
16 november 2007, p. 203-209: in de kamer van het pistool, merk Bernadelli, kaliber 7.65 werd een scherpe patroon aangetroffen. Ook op het plaatsdelict werden hulzen van hetzelfde merk en kaliber aangetroffen;
Ten aanzien van feit 3:
6. De bekennende verklaring ter terechtzitting van verdachte dat hij op 14 oktober 2007 een hondenmand door een raam van de chalet van [aangeefster] heeft gegooid;
7. de verklaring van [aangeefster], aangeefster, d.d. 14 oktober 2007, proces-verbaal van politie nr. PL0950/07-018311, p. 163-165, dat zij voelde dat er glas over haar heen viel op het moment dat zij in bed lag. Zij zag dat dit van een ruit van haar chalet was dat was vernield.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 weergegeven en bewezenverklaarde feit:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van het onder 2 weergegeven en bewezenverklaarde feit:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van het onder 3 weergegeven en bewezenverklaarde feit:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft vanuit zijn auto op 13 november 2007 tweemaal in de lucht geschoten met een vuurwapen, waarbij hij het slachtoffer, zijn ex-vriendin, dreigende woorden heeft toe- geroepen. Op dat tijdstip was het slachtoffer met een aantal vrienden op straat. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat zij nog steeds erg schrikachtig is en ook bang is voor die dingen die mogelijk nog zullen gebeuren. Zij heeft door toedoen van verdachte vrienden verloren en kan moeilijk baantjes behouden door een gebrek aan concentratie.
Doordat verdachte een maand eerder een raam van de woning van het slachtoffer heeft ingegooid, durft zij zelfs niet meer alleen te wonen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich van een dergelijke impact geen enkele rekenschap heeft gegeven en slechts heeft gehandeld ter bevrediging van zijn eigen frustratie.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.
15 november 2007, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld terzake belaging van een ex-vriendin;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland, Regio Utrecht-Arnhem d.d. 7 februari 2008, opgemaakt door B. Keuning, reclasseringswerker;
- een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 8 januari 2008 van drs. F.C.P. Zuidhof, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag en/of het volgen van een training cognitieve vaardigheidstraining (Cova).
Tevens vordert de officier van justitie de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ad € 690,40 en vordert daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie persisteert bij de vordering tot tenuitvoerlegging van één maand gevangenisstraf die voorwaardelijk is opgelegd door de politierechter bij het vonnis van
28 november 2005.
Met betrekking tot het beslag vordert zij de onttrekking aan het verkeer van het pistool en de patronen, de verbeurdverklaring van het mes en de teruggave van de kleding aan verdachte.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan.
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- kleding van verdachte: 1 t-shirt, 2 truien en 1 broek
zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen die aan verdachte toebehoren, te weten:
- een wapen, merk Bernadelli,
- 3 hulzen en 2 patronen kaliber 7.65,
- en een mes
zullen worden verbeurd verklaard, aangezien
met betrekking tot deze voorwerpen het onder 1 bewezenverklaarde is begaan.
De vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 190,40 wegens materiële schade en een bedrag van € 500,00 wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immateriële schade is niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige deel van de immateriële en de materiële schade van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 250,00 en de materiële schade wordt begroot op € 190,40.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 440,40 worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 28 november 2005 is de verdachte veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de tijd van 1 maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Blijkens een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de proeftijd ingegaan op 13 december 2005.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast.
Nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, te weten de hiervoor bewezen verklaarde feiten, heeft de veroordeelde voornoemde voorwaarde overtreden.
De rechtbank zal thans de tenuitvoerlegging hiervan niet gelasten, nu zij aanleiding ziet om de proeftijd van voornoemd vonnis met één jaar te verlengen.
De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
Behalve op de reeds vermelde wetsartikelen zijn de op te leggen straf en maatregel voorts gegrond op de artikelen 36f, 57, 285 en350 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 8 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de
Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat
nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van
de voorwaarden hulp en steun te verlenen, ook als dit inhoudt het volgen van een
behandeling bij De Waag en/of het volgen van een training cognitieve
vaardigheidstraining (Cova).
.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd: een wapen, merk Bernadelli, 3 hulzen en 2 patronen kaliber 7.65 en een mes.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van € 440,40 (zegge vierhonderdenveertig euro en veertig eurocenten).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering met betrekking tot een gedeelte van de gevorderde immateriële schade en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 440,40 (zegge vierhonderdenveertig euro en veertig eurocenten) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Gelast de teruggave van kleding, te weten: 1 t-shirt, 2 truien en 1 broek, aan verdachte.
Ten aanzien van parketnummer 16/604071-05:
Verlengt de proeftijd van 2 jaar, die is vastgesteld in voornoemd vonnis d.d.
28 november 2005 met 1 jaar.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P. Bender, G.A. Bos en Y.A.T. Kruyer, bijgestaan door
C. Lith-van den Brink als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 maart 2008.
Mr. Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.