RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/613028-06
Datum uitspraak: 21 januari 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
21 januari 2008.
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 05 oktober 2006 te Amersfoort, althans in het
arrondissement Utrecht,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(landbouwvoertuig), daarmede rijdende over de weg, de Bachweg, zich zodanig
heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
(na zojuist 2 fietsers te hebben ingehaald en/of zonder richting aan te hebben
geven)
plotseling naar rechts af te slaan (teneinde een in/uitrit in te rijden)
waardoor één van genoemde ingehaalde fietsers het door verdachte bestuurde
motorrijtuig niet kon ontwijken en/of tijdig tot stilstand kon komen, en aldus
in botsing is gekomen met het door verdachte bestuurde motorrijtuig,
waardoor die fietser, genaamd [aangever], zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening
van de normale bezigheden is ontstaan;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
hij op of omstreeks 05 oktober 2006 te Amersfoort, althans in het
arrondissement Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig
(landbouwvoertuig), daarmee rijdende op de weg, de Bachweg,
(na zojuist 2 fietsers te hebben ingehaald en/of zonder richting aan te hebben
geven)
plotseling naar rechts is afgeslagen (teneinde een in/uitrit in te rijden)
waardoor één van genoemde ingehaalde fietsers het door verdachte bestuurde
in botsing is gekomen met het door verdachte bestuurde motorrijtuig,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
2.
hij op of omstreeks 05 oktober 2006 te Amersfoort, althans in het
arrondissement Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een
verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op
de Bachweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval
naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [aangever]) letsel en/of schade was toegebracht;
art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld, te weten dat:
1.
Primair
hij op 05 oktober 2006 te Amersfoort, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een landbouwvoertuig, daarmede rijdende over de Bachweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend,
- na zojuist 2 fietsers te hebben ingehaald en zonder richting aan te hebben
gegeven - plotseling naar rechts af te slaan, teneinde een in/uitrit in te rijden, waardoor één van genoemde ingehaalde fietsers het door verdachte bestuurde motorrijtuig niet kon ontwijken en tijdig tot stilstand kon komen, en aldus in botsing is gekomen met het door verdachte bestuurde motorrijtuig,
waardoor die fietser, genaamd [aangever], zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening
van de normale bezigheden is ontstaan
2.
hij op 05 oktober 2006 te Amersfoort, als bestuurder van een motorrijtuig door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Bachweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander, te weten [aangever] letsel en schade was toegebracht.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
Door [aangever] is verklaard dat hij op 05 oktober 2006 op de Bachweg te Amersfoort fietste en dat hij werd ingehaald door een grasmaaimachine. De grasmaaimachine sloeg voor hem langs naar rechtsaf zonder richting aan te geven. [aangever] botste vervolgens tegen het achterwiel van de grasmaaimachine waarbij het voorwiel van zijn fiets aan de achterbumper van de grasmaaimachine vast kwam te zitten. Hij viel voorover, kon nog net een buis ontwijken en kwam vervolgens op de grond terecht. [aangever] voelde direct pijn aan zijn rechterduim en zag dat hij twee snijwonden in zijn rechterduim had. Tevens was er schade aan zijn fiets. [aangever] zag vervolgens de bestuurder van de grasmaaimachine uitstappen. De bestuurder pakte zijn fiets op en zette hem tegen een muurtje. Een vriendje had het kenteken genoteerd .
[aangever] heeft aanvullend verklaard dat hij zeker weet dat hij door de maaimachine werd afgesneden en dat hij zag dat de machine stopte maar dat hij niet meer op tijd kon remmen .
In het ziekenhuis werd geconstateerd dat [aangever] zwellingen en een hematoom aan zijn rechterhand en twee kleine schaafwondjes had en dat de arbeidsongeschiktheid duur zes weken bedroeg .
Door [getuige] is verklaard dat hij naast [aangever] fietste, dat zij werden ingehaald door een grasmaaimachine en dat hij hoorde dat nadat hij (de rechtbank begrijpt dat wordt bedoeld: de grasmaaimachine) hen had ingehaald, het voertuig licht afremde. Direct daarna stuurde hij (de rechtbank begrijpt dat wordt bedoeld: de grasmaaimachine) scherp naar rechts. [getuige] heeft geen richtingaanwijzer naar rechts zien branden. Hij zag dat de afstand tussen zijn fiets en het voertuig op dat moment circa 2 meter bedroeg. Het voertuig stopte ineens en [getuige] kon nog maar net een aanrijding voorkomen .
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de bestuurder was van de maaimachine. Nadat hij de twee jongens op de fiets had ingehaald, heeft hij een auto ingehaald die rechts geparkeerd stond, waarna hij naar rechts stuurde om een inrit in te rijden. Vervolgens moest hij stoppen voor een oude man. Hierna hoorde hij een klap en is hij uitgestapt. Hij zag dat er een fiets aan de bumper van de grasmaaimachine vast zat. Verder zag hij een jongen huilen en hij zag dat de jongen bloed aan zijn hand had. Nadat hij de fiets van de bumper had gehaald, is hij weggereden. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij niet zijn eigen naam, maar de naam van het bedrijf waarvoor hij werkt, bekend heeft gemaakt en dat hij dacht dat het dan wel goed zou komen. Tevens heeft de verdachte verklaard dat hij al tien jaar op grasmaaimachines rijdt en dat hij weet dat deze machines bij het maken van bochten naar rechts uitwijken .
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 05 oktober 2006 te Amersfoort op de Bachweg als bestuurder van een landbouwmachine, zijnde een grasmaaimachine, schuldig heeft gemaakt aan een aan zijn schuld te wijten ongeval, waarbij aan [aangever] lichamelijk letsel werd toegebracht. Immers heeft verdachte, vlak nadat hij de aldaar fietsende [aangever] en
[getuige] had ingehaald, zonder richting aan te geven plotseling naar rechts gestuurd, waardoor [aangever] niet meer kon uitwijken en tegen de door verdachte bestuurde landbouwmachine is gereden. De verdachte heeft zich derhalve aanmerkelijk onoplettend gedragen.
De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 05 oktober 2006, terwijl hij wist dat aan [aangever] letsel en schade was toegebracht, de plaats waar bovengenoemd ongeval had plaatsgevonden - te weten de Bachweg te Amersfoort – heeft verlaten.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 1 primair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder feit 1 primair en feit 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl aan een ander zodanig lichamelijk letsel wordt toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval waarbij een fietser, [aangever] - een jongen van destijds dertien jaren oud - gewond is geraakt.
Van de verdachte mag worden verwacht dat hij met zijn tienjarige ervaring met het rijden op grasmaaimachines, waarvan hij weet dat deze uitzwenken bij het maken van bochten, extra alert is in het verkeer, zeker daar waar het fietsers betreft. Fietsers zijn immers kwetsbare weggebruikers.
Uit de slachtofferverklaring van de [aangever] blijkt dat deze tot op de dag van vandaag nog de lichamelijk gevolgen van het ongeval ondervindt. Daarnaast heeft het ongeluk een grote psychische impact gehad op het slachtoffer.
De verdachte is na het ongeval zonder zijn identiteit bekend te hebben gemaakt weggereden, waardoor hij [aangever] met de schade en het letsel heeft laten zitten. Aldus heeft hij zich onttrokken aan de verantwoordelijkheid die van een deelnemer aan het verkeer mag worden vereist.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 november 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
• een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis;
• een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank acht, alles afwegende, de door de officier van justitie gevorderde straf te hoog en is van oordeel dat een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid als na te melden passend en geboden zijn. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en heeft zij voorts in aanmerking genomen dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werkzaamheden te kunnen uitvoeren.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 primair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder feit 1 primair en feit 2 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van een GELDBOETE van € 750,- (zevenhonderdenvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 (vijftien) DAGEN.
Bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in 5 (vijf) maandelijkse termijnen van elk
€ 150,- (honderdenvijftig euro).
Veroordeelt de verdachte wegens het onder 1 primair bewezen verklaarde feit voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
4 (vier) MAANDEN.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Krol, S.C. Hagedoorn en R.S.B. Kool, bijgestaan door mr. K.D.M. Buitenweg als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2008.