ECLI:NL:RBUTR:2008:BC7435

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-504887-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met bedreiging en geweld, gepleegd op een fietspad

Op 18 januari 2008 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen. De zaak betreft een straatroof waarbij de verdachte de aangever, die op een fietspad fietste, heeft gedwongen af te stappen. De verdachte bedreigde de aangever met een drankfles en eiste geld, waarna hij het geld uit de portemonnee van de aangever heeft weggenomen. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen, waarbij werd opgemerkt dat slachtoffers van overvallen vaak langdurig psychisch lijden onder de gevolgen van dergelijke feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd en blanco strafblad, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf diende te krijgen, maar besloot deze om die redenen voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank legde daarnaast een taakstraf op van 160 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de verdachte deze taakstraf niet naar behoren verricht. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie, die een werkstraf van 120 uren en een schadevergoedingsmaatregel had gevorderd, niet volledig overgenomen, omdat de rechtbank van oordeel was dat de ernst van het feit niet voldoende werd weerspiegeld in de eis. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder de beschuldiging dat hij samen met anderen handelde en dat er een groter geldbedrag was weggenomen. De rechtbank heeft de op te leggen straffen gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en heeft de beslissing op de openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/504887-07
Datum uitspraak: 18 januari 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats].
Raadsvrouwe: mr. M.J.G. Jolink.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 januari 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leidt dit af uit het proces-verbaal van aangifte van [aangever] en de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank op 4 januari 2008.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft begaan. Alleen aangever [aangever] spreekt van enige betrokkenheid van nog een ander dan verdachte, in die zin dat hij heeft verklaard dat zijn doorgang geblokkeerd werd door verdachte en een andere man doordat beiden hun armen uitstrekten. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn neef [neef van verdachte] weliswaar aanwezig was ten tijde van de diefstal maar hiermee geen enkele bemoeienis heeft gehad. Ook [neef van verdachte] zelf heeft elke betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit ontkend. Gezien het ontbreken van enig bewijsmiddel welke de visie van aangever hierin ondersteunt, spreekt de rechtbank verdachte hiervan vrij.
De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat een geldbedrag van ongeveer 300 euro is weggenomen, nu de verklaring van aangever op dit punt door geen enkel ander bewijsmiddel wordt ondersteund en er bij verdachte kort na het plegen van het bewezenverklaarde feit “slechts” een bedrag van 195 euro werd aangetroffen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 2 januari 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een werkstraf van 120 uren.
Voorts heeft de officier van justitie verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 95,-.
In het licht van het voorgaande oordeelt de rechtbank als volgt.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een straatroof. Hij heeft aangever [aangever 1], die op een fietspad fietste, gedwongen af te stappen. Vervolgens heeft verdachte aangever bedreigd door met een drankfles in de hand tegen aangever te zeggen dat hij zijn geld moest afgeven of anders een klap met de fles op zijn hoofd zou krijgen. Verdachte heeft hierop het geld uit de portemonnee van aangever weggenomen.
Dit is een zeer ernstig en verwerpelijk feit. De verdachte heeft zich bij het plegen van dit delict uitsluitend laten leiden door zijn verlangen naar geldelijk gewin en heeft zich op geen enkele manier bekommerd over de mogelijke gevolgen hiervan voor het slachtoffer. Het slachtoffer voelde zich, blijkens de aangifte, zeer bedreigd. Hij was erg bang en geschrokken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van overvallen nog langdurig de psychisch nadelige gevolgen daarvan ondervinden. Daarnaast worden door een feit als het onderhavige de in het algemeen bestaande gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroot. Dit klemt temeer, nu dit feit is gepleegd op de openbare weg.
Op dit ernstige feit dient in beginsel te worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De jonge leeftijd van verdachte alsmede zijn blanco strafblad weerhouden de rechtbank er evenwel van om die gevangenisstraf onvoorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf als na te melden passend en geboden.
Dit betekent dat aan verdachte een hogere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien met de door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan. De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende de ernst van het feit tot uitdrukking brengt.
Nu de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte een geldbedrag van ongeveer 300 euro heeft weggenomen, zal zij de door de officier van justitie gevorderde schadevergoedingsmaatregel niet opleggen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 3 maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 160 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 80 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Wijst af het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Dit vonnis is gewezen door mrs P. Bender, P.K. van Riemsdijk en G.A. Bos, bijgestaan door mr. M.C. Grotenhuis als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 januari 2008.