RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/600797-07 en 16/445272-07 (t.t.z. gevoegd)
Datum uitspraak: 11 februari 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de gevoegde zaken tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [woonplaats],
uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Amsterdam, Huis van Bewaring Het Veer (FOBA) te Amsterdam.
Raadsman: mr. B.A. Palm, namens S. Coenen, uitdrukkelijk gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2008. De zaak met parketnummer 16/600797-07 is eerder door de Politierechter behandeld ter zitting van 2 oktober 2007 en 7 november 2007. De zaak met parketnummer
16/445272-07 is eerder door de Politierechter behandeld ter zitting van 7 november 2007. Op laatstgenoemde zitting zijn beide zaken door de Politierechter verwezen naar de meervoudige kamer.
Aan de verdachte is –na een door de officier van justitie gevorderde en door de Politierechter op 7 november 2007 toegestane wijziging tenlastelegging- ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 16/600797-07
Primair
hij op of omstreeks 18 juli 2007 te Utrecht, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning (gelegen aan de [adres]
aldaar) weg te nemen geld en/of goed(eren), geheel of ten dele toebehorende
aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en
zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en / of die / dat weg te
nemen geld en/of goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak
en/of verbreking, met een steen, althans een soortgelijk voorwerp, door een
raam/ruit van die woning heeft gegooid en/of (met) een steen, althans een
soortgelijk voorwerp, tegen/door een raam/ruit van die woning heeft geslagen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 juli 2007 te Utrecht, in elk geval in het
arrondissement Utrecht,
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit/raam van een woning, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk een
steen, althans een soortgelijk voorwerp, door/tegen die/dat ruit/raam te
gooien/slaan;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Ten aanzien van parketnummer 16/445272-07
Primair
hij op of omstreeks 27 maart 2005 te Utrecht, in elk geval in het
arrondissement Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft
weggenomen een kassalade (inhoudende ongeveer 50 euro), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan Hotel Karel de V en/of [aangever 2], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 27 maart 2005 tot en met 29 maart 2005 te
Utrecht, in elk geval in Nederland, een kassalade heeft verworven, voorhanden
heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven
of het voorhanden krijgen van die kassalade wist of redelijkerwijs had moeten
vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder parketnummer 16/445272-07 is ten laste gelegd.
Uit de aangifte blijkt dat op 27 maart 2005 omstreeks 18.15 / 18.30 uur een kassalade uit de keuken van Hotel Karel de V, gevestigd te Geertebolwerk 1 te Utrecht, is gestolen. De keuken is gelegen aan de achterzijde van het hotel en is via de Springweg te bereiken.
Op 29 maart 2005 omstreeks 8.04 uur werd bij de regiopolitie Utrecht telefonisch gemeld dat er ter hoogte van perceel Herman Gorterstraat 5 te Utrecht een kassalade lag met een bloedspoor.
De kassalade is op 29 maart 2005 omstreeks 9.00 uur door de technische recherche in open gewrikte bebloede delen aangetroffen op de Herman Gorterstraat te Utrecht. De plek waar de kassalade is aangetroffen ligt op circa 500 meter afstand van de plek waar vandaan deze is weggenomen.
Het bloed dat op de kassalade is aangetroffen blijkt na onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid afkomstig te zijn van verdachte. Verdachte wil, blijkens een proces-verbaal van bevindingen, niets over dit ten laste gelegde feit verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank kan bepaald niet worden uitgesloten dat verdachte de kassalade op strafbare wijze onder zich heeft gekregen. De enkele aanwezigheid van het bloed van verdachte op de kassalade, aangetroffen op enige afstand van de keuken van Hotel Karel de V, laat echter in het midden op wélke strafbare wijze dit heeft plaatsgevonden. Nu ook geen andere aanknopingspunten in het dossier hieromtrent te vinden zijn, kan de rechtbank niet beoordelen of er sprake is geweest van diefstal danwel heling. De verdachte moet derhalve van het zowel primair als subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 16/600797-07 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op of omstreeks 18 juli 2007 te Utrecht, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning (gelegen aan de [adres]
aldaar) weg te nemen geld en/of goed(eren), geheel of ten dele toebehorende
aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en
zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en / of die / dat weg te
nemen geld en/of goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak
en/of verbreking, met een steen, althans een soort gelijk voorwerp, door een
raam/ruit van die woning heeft gegooid en/of (met) een steen, althans een
soortgelijk voorwerp, tegen/door een raam/ruit van die woning heeft geslagen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de navolgende bewijsoverweging, verwijzen naar de paginanummering van de in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, genummerd PL 0914/07-011814 (hoofdverbaal) en PL 0915/07-011814B (B-verbaal).
De rechtbank leidt voornoemde bewezenverklaring af uit de volgende feiten en omstandigheden.
Aangeefster [aangever 1] heeft –zakelijk weergegeven- het volgende verklaard: Ik woon op de [adres] te Utrecht. Ik werd op 18 juli 2007 omstreeks 7.00 uur wakker door een harde klap en glasgerinkel. Ik zag een stuk baksteen liggen in de hal van mijn woning. Ik zag dat er een man op een stapel stenen stond bij het keukenraam. Deze man had een licht getinte huidskleur, was vermoedelijk Marokkaans en had kort zwart haar. Hij droeg zwarte danwel donkere kleding. Er zat bloed op het kapotte keukenraam.
Het voorgaande vindt ondersteuning in de verklaring van getuige [getuige]. Zij heeft
–zakelijk weergegeven- verklaard: Ik hoorde op 18 juli 2007 omstreeks 7.00 uur glasgerinkel. Ik zag op het pleintje, grenzend aan de achterkant van de woningen van de [adres], een man staan. Hij stond ter hoogte van de [adres + huisnummer]. De hand van de man zat onder het bloed. Ik heb de politie gebeld en een omschrijving van deze man doorgegeven, te weten: licht getinte huidskleur, vermoedelijk Marokkaans of Turks, zwart haar, 175-180 cm lang, 35-45 jaar oud, opvallende uitpuilende ogen, onverzorgd uiterlijk en donkere kleding.
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen waren de verbalisanten op 18 juli 2007 omstreeks 7.08 uur ter plaatse en hebben zij in de directe omgeving gezocht naar een man met voornoemd signalement. Om 7.15 uur kregen zij de melding om naar Simultaanstraat 41 te Utrecht te gaan omdat daar de mogelijke verdachte in de woning zou zijn. Om 7.16 uur kwamen de verbalisanten bij deze woning aan. De aldaar aangetroffen man voldeed aan het opgegeven signalement. Deze man werd om 7.20 uur aangehouden en bleek later te zijn genaamd: [verdachte].
Verdachte heeft tijdens zijn verhoren echter verklaard dat hij niet bij de woning aan de [adres] is geweest. Het klopt wel dat hij een gewonde hand had.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte gelet op het volgende ongeloofwaardig. Verdachte voldoet aan het signalement van degene die aangeefster bij haar keukenraam heeft gezien en van degene die getuige [getuige] op het pleintje achter de woningen van de [adres] ter hoogte van perceel [huisnummer] heeft zien staan. Verder is verdachte zeer kort na het incident aangetroffen in de nabijheid van deze woning met een bebloede hand.
Daarbij komt dat de technische recherche op 18 juli 2007 bij de woning [adres] te Utrecht aan de buitenzijde van de ruit van de keuken ter hoogte van het ontstane gat in de ruit twee druppels bloed heeft aangetroffen. De technische recherche heeft een monster genomen (met spoornummer EAA 030) en heeft dit ingezonden naar het NFI.
Het NFI heeft dit bloedspoor onderzocht. Het DNA-profiel van spoornummer EAA 030 is vergeleken met de in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is één aan dit DNA-profiel gelijk DNA-profiel gevonden, afkomstig van een referentiemonster wangslijmvlies van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man gelijk is aan dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van bovenstaande wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte een baksteen door de ruit van de woning, perceel [adres] te Utrecht, heeft gegooid danwel (met) een baksteen tegen/door die ruit heeft geslagen en daarbij zijn hand heeft verwond. De rechtbank schuift dan ook de verklaring van verdachte voor wat betreft het gedeelte dat hij niet bij de woning aan de [adres] is geweest terzijde.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte daarbij het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft gehad. Verdachte is vroeg in de ochtend via de achtertuin naar voornoemde woning toegegaan terwijl hij daar niets te zoeken had. Hij heeft een baksteen gepakt en is op een stapel onder het raam liggende bakstenen gaan staan om vervolgens met die baksteen het raam in te gooien /slaan. Daarbij komt dat uit verdachtes justitiële documentatie blijkt dat hij veelvuldig voor woninginbraken is veroordeeld. Uit bovenstaande kan de rechtbank niet anders afleiden dan dat verdachte voornemens was een woninginbraak te plegen en daaruit goederen of geld, welke niet aan hem toebehoorden, weg te nemen. Enkel door het feit dat aangeefster polshoogte kwam nemen nadat zij glasgerinkel had gehoord en verdachte heeft gestoord, is het bij een poging gebleven.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 16/600797-07 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 16/600797-07 primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
De strafbaarheid van de verdachte
In het dossier bevinden zich over verdachte opgemaakte rapportages waaronder:
- een omtrent verdachte opgemaakt rapport d.d. 30 oktober 2007 van
C.J.F. Kemperman, psychiater, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het onder 16/600797-07 ten laste gelegde feit - indien bewezen - lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een schizofrenie en een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Enerzijds is hij in het verleden vaker veroordeeld voor soortgelijke delicten en is er een langdurig patroon van het plegen van vermogensdelicten om aan geld te komen. Dit zou pleiten voor een volledige toerekenbaarheid. Anderzijds brengt het gedesorganiseerde toestandsbeeld met zich mee dat betrokkene slechts een beperkte controle heeft over zijn gedrag en moeilijk af kan wijken van reeds lang bestaande patronen. Op grond hiervan wordt geadviseerd hem het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Verdachte moet derhalve verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht;
- een omtrent verdachte opgemaakt rapport d.d. 31 oktober 2007 van
drs. A.J. Laponder, psycholoog, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het onder 16/600797-07 ten laste gelegde feit - indien bewezen – lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van schizofrenie van het gedesorganiseerde type. Tevens is sprake van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis. Gezien het chronische beloop van beide stoornissen, de vele terugvallen in delictgedrag en de informatie uit de beschikbare getuigenissen van de gebeurtenissen als thans ten laste gelegd, is aannemelijk dat het gedrag van betrokkene op dat moment (vrijwel) geheel werd beïnvloed door de ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Echter, in het huidige delict, worden meerdere aanwijzingen gevonden voor desorganisatie bij betrokkene waardoor ervan uitgegaan kan worden dat dit mede van invloed is geweest op het gedrag van betrokkene op het moment van het ten laste gelegde. De chroniciteit en de ernst van de ziekte schizofrenie, waarbij desorganisatie op de voorgrond staat, maken, naar mening van de psycholoog, dan ook vooral duidelijk dat betrokkene onvoldoende mogelijkheden tot zijn beschikking heeft om zijn eigen gedrag adequaat bij te sturen. Door het bestaan van de schizofrenie van het paranoïde type, was betrokkene niet of nauwelijks in staat om zijn wil in vrijheid te bepalen, zodat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Drs. A.J. Laponder heeft schriftelijk gereageerd op bovenomschreven verschil van uitkomst voor wat betreft de mate van toerekeningsvatbaarheid. Zij blijft bij haar conclusie. De desorganisatie staat bij haar op de voorgrond hetgeen tot ontoerekeningsvatbaarheid leidt.
De heer C.J.F. Kemperman is als getuige-deskundige ter terechtzitting van 28 januari 2008 hierover bevraagd. Hij verklaarde –zakelijk weergegeven- bij de inhoud van zijn rapport te blijven. Volgens hem staat het echter buiten kijf dat verdachte het meest gebaat zou zijn bij plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. Om echter tot plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van artikel 37 Wetboek van Strafrecht over te kunnen gaan, moet er wel sprake zijn van gehele ontoerekeningsvatbaarheid. De heer Kemperman blijft van mening dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis meer invloed op het gepleegde strafbare feit heeft gehad dan de schizofrenie. Derhalve kan er volgens hem geen sprake zijn van gehele ontoerekeningsvatbaarheid maar is het ten laste gelegde feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de deskundigen niet eenduidig adviseren, er op basis van bovenstaande niet kan worden vastgesteld dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht ten tijde van het plegen van het onder 16/600797-07 primair bewezen geachte feit. Wel stelt de rechtbank vast dat hieruit kan worden afgeleid dat verdachte in elk geval verminderd toerekeningvatbaar moet zijn geweest.
De rechtbank neemt derhalve de conclusie van de deskundige C.J.F. Kemperman over en maakt deze tot de hare.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte (geheel) uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.
11 december 2007, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig voor vermogensdelicten is veroordeeld;
- een omtrent verdachte opgemaakt rapport d.d. 30 oktober 2007 van C.J.F. Kemperman, psychiater, waarvan de conclusie reeds eerder is beschreven. Volgens de psychiater is het recidivegevaar hoog. Betrokkene is in het verleden zeer vaak veroordeeld voor vermogensdelicten en daarnaast heeft behandeling en begeleiding geen blijvend effect gehad op het verminderen van de psychische klachten of het recidivegevaar. Ook in de FOBA gaat het niet goed. Behandelingsmogelijkheden binnen een vrijwillig kader ontbreken. Betrokkene stelt zich onbegeleidbaar op. Mocht de rechtbank het gevaar voor de maatschappij te hoog vinden, dan resteert slechts een ISD-maatregel of een TBS met dwangverpleging;
- een omtrent verdachte opgemaakt rapport d.d. 31 oktober 2007 van drs. A.J. Laponder, psycholoog, waarvan de conclusie reeds eerder is beschreven. De psycholoog schat de kans op recidive als hoog in. Er zijn geen mogelijkheden voor behandeling binnen een vrijwillig kader. Haar advies is om verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. Gezien de ernst van het toestandsbeeld en het bestaan van een antisociale persoonlijkheidsstoornis wordt geadviseerd betrokkene te doen laten opnemen in een Forensisch Psychiatrische Kliniek. Uit een later schrijven blijkt dat volgens de psycholoog plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van artikel 37 Wetboek van Strafrecht de beste mogelijkheden biedt voor verbetering van het psychiatrische ziektebeeld. De ziekelijke stoornis staat dan centraal.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 16/600797-07 primair ten laste gelegde feit als mede van het onder 16/445272-07 subsidiair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van het voorarrest. Volgens de officier van justitie is een ieder het erover eens dat plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van artikel 37 Wetboek van Strafrecht wenselijk is. Daarvoor is wel de conclusie van gehele ontoerekeningsvatbaarheid vereist. Een dergelijke conclusie kan in casu evenwel niet worden getrokken. Wel kan worden geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het onder 16/600797-07 ten laste gelegde feit verminderd toerekeningsvatbaar was. Dit gegeven heeft de officier van justitie bij bepaling van haar eis betrokken. De officier van justitie ziet binnen het strafrechtelijk kader geen mogelijkheden om verdachte adequaat te kunnen helpen. Dit zal volgens haar via civielrechtelijke weg dienen te geschieden.
De raadsman is van mening dat zijn cliënt het meest gebaat is bij behandeling zodat aan oplossing van zijn problemen kan worden gewerkt. Een gevangenisstraf zal zijn problemen niet oplossen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het is de rechtbank volstrekt duidelijk dat verdachte dringend behandeling behoeft. Verdachte zou feitelijk zorg behoeven in een psychiatrisch ziekenhuis, zoals de psycholoog heeft geadviseerd. De weg daartoe staat echter niet open omdat niet van volledige ontoerekeningsvatbaarheid kan worden gesproken.
De psychiater heeft oplegging van de ISD-maatregel dan wel tbs met dwangverpleging geadviseerd. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een ISD-maatregel niet mogelijk is nu zulks niet is gevorderd door de officier van justitie. De rechtbank acht TBS met dwangverpleging niet aangewezen nu de ernst van het feit zich daarvoor niet leent en dit eveneens niet de juiste setting lijkt te zijn voor behandeling van verdachtes problematiek. Behandelingsmogelijkheden binnen een vrijwillig kader ontbreken eveneens.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat binnen het strafrechtelijk kader geen passende behandelmogelijkheden bestaan. De rechtbank acht het voorstelbaar dat via civielrechtelijk weg naar een passend behandeltraject wordt gezocht.
Gelet op bovenstaande resteert het de rechtbank alleen verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarbij rekening is gehouden met zijn justitiële documentatie, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de ernst van het feit.
Een poging tot woninginbraak levert niet alleen veelal overlast op bij de slachtoffers maar bovenal wordt er inbreuk gemaakt op een omgeving waar de bewoners zich veilig en geborgen moeten kunnen voelen. Een dergelijk feit veroorzaakt vaak gevoelens van onrust en onveiligheid. De rechtbank rekent verdachte dit dan ook aan.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur als passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan nu de rechtbank verdachte ten aanzien van het onder 16/445272-07 ten laste gelegde vrij spreekt en de eis van de officier van justitie ook op dat feit betrekking heeft.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 16/445272-07 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 16/600797-07 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 16/600797-07 primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 3 maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs P.K. van Riemsdijk, A. Wassing en A.M.M.E. Doekes-Beijnes, bijgestaan door mr. M.C. Grotenhuis als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2008.