RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/441600-07
Datum uitspraak: 19 maart 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats],
Raadsman: mr. E.N. Bouwman.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging verkregen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit voor zover dit betrekking heeft op het slachtoffer [aangever 1], heeft begaan. Met de Officier van Justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat in het dossier onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn, die de conclusie rechtvaardigen dat aan [aangever 1] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De verdachte moet dus van dat gedeelte worden vrijgesproken.
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat niet voldaan wordt aan de vereisten die artikel 6 van de Wegenverkeerswet stelt aan de mate van schuld. De raadsman stelt dat zijn cliënt alleen te verwijten valt dat hij te hard heeft gereden. Zijn cliënt belde immers – zoals is toegestaan – handsfree. Zijn cliënt heeft vervolgens in een moment van onachtzaamheid de berm geraakt en heeft verder alleen gereageerd op de situatie die toen is ontstaan. De raadsman stelt dat zijn cliënt niet (zeer) aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden.
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij ten tijde van het ongeval te hard (70-80 km/u) heeft gereden. Het was donker en de weg was smal. Op het moment dat hij de telefoonverbinding verbrak heeft hij onvoldoende op de weg gelet, waardoor hij met zijn rechtervoorwiel in de berm terecht is gekomen en vervolgens zijn voertuig niet meer onder controle heeft gehad. Ten gevolge hiervan is verdachte op de verkeerde weghelft terecht gekomen en heeft hij een aanrijding veroorzaakt. Verdachte heeft tevoren twee biertjes gedronken, wetende dat hij nog moest rijden. Hoewel het bloedalcoholgehalte niet boven het wettelijk maximum is uitgekomen, kan dit zijn reactiesnelheid wel beïnvloed hebben.
De rechtbank is van oordeel dat er gezien alle omstandigheden van het geval sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld.
Primair
hij op 09 maart 2007 te Achterveld, gemeente Leusden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, (de Hessenweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend met het door hem bestuurde motorrijtuig eerst (deels) de rechterberm in te rijden en vervolgens een zó krachtige stuurbeweging naar links te maken dat hij de controle over zijn motorrijtuig verloor en achterstevoren op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende auto, waardoor de inzittende van laatstgenoemde auto, te weten [aangever 2], zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Het proces-verbaal Verkeersongeval Analyse .
Uit het proces/verbaal blijkt dat de maximum snelheid op de Hessenweg te Achterveld ter plaatse van het ongeval 60 km/u bedraagt. Voorts blijkt uit het proces/verbaal dat de weersomstandigheden ten tijde van het ongeval droog waren.
De verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] .
Getuigen hebben verklaard dat zij op 9 maart 2007 over de Hessenweg te Achterveld reden en dat getuige [aangever 1] de auto bestuurde en getuige van de [aangever 2] naast hem zat. Zij zagen dat een hen tegemoetkomende witte bestelauto, voor hem rechts, de berm raakte, in een slip kwam en achterstevoren op hun eigen weghelft terecht kwam. Zij zagen dat de bestelauto achterwaarts hun kant op reed en dat het zo snel ging dat [aangever 1] de bestelauto niet meer kon ontwijken.
De medische verklaring omtrent [aangever 2]
Uit de verklaring blijkt dat het slachtoffer ten gevolge van het ongeval zwaar gekneusde – mogelijk gebroken - ribben heeft opgelopen en blauwe plekken en in ernstige mate spierpijn heeft.
De aanvullende telefonische verklaring van [aangever 2] .
Getuige heeft aangegeven dat zij 6 weken lang last van haar gekneusde en gebroken ribben heeft gehad; zij een whiplash aan de aanrijding heeft overgehouden en erg veel pijn heeft in haar nek en schouders; zij dagelijks een paar maal per dag pijn heeft, misselijk en moe is en regelmatig een dag rust moet houden; zij sinds de aanrijding 2 maal per week naar de fysiotherapeut moet en dat de dokter en therapeut niets kunnen zeggen over een volledig herstel.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 5 maart 2008, zakelijk weergegeven:
Op de avond van 19 september 2007 was ik op een borrel van mijn werk. Ik had daar twee glazen bier gedronken. Ik moest nog naar een klant in verband met een storing en ben met mijn auto, een witte bestelbus, naar de klant gereden. Onderweg belde ik met een collega en ik reed ongeveer 70 / 80 km/u. Toen ik de verbinding wilde verbreken keek ik even naar de knop van de telefoon en ik raakte op dat moment met mijn rechtervoorwiel de berm. Ik wilde tegensturen en vervolgens brak de achterkant van de auto uit en ik verloor de macht over het stuur. De auto draaide 180 graden, ik kon helemaal niets meer doen.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor aan een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op een relatief smalle weg te hard gereden terwijl hij – handsfree – aan het telefoneren was. Verdachte heeft op het moment dat hij de verbinding verbrak zijn blik niet op de weg gehouden en is daardoor met zijn rechter voorband van zijn bestelauto in de berm terechtgekomen. Verdachte heeft daarop te krachtig tegengestuurd en is vervolgens de controle over zijn voertuig verloren en achterstevoren op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen en is daarbij op een tegenligger gebotst. Bij deze botsing heeft één inzittende zwaar lichamelijk letsel opgelopen en is een tweede inzittende gewond geraakt. Één van de slachtoffers ondervond ruim een half jaar na het ongeluk nog dagelijks de gevolgen hiervan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
De inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 februari 2008, waaruit blijkt dat verdachte als beginnend bestuurder in een relatief korte periode, voorafgaand aan het onderhavige feit, een aantal ernstige snelheidsovertredingen heeft gepleegd en in oktober 2006 gereden heeft met te veel alcohol op. De rechtbank concludeert hieruit dat voornoemde verkeersdelicten voor verdachte kennelijk niet voldoende waarschuwing zijn geweest om zijn rijgedrag aan te passen.
Voorts heeft verdachte ter zitting aangegeven na het ongeval tot inkeer te zijn gekomen en dat hij sindsdien zijn rijgedrag heeft aangepast. De rechtbank overweegt dat zij ter zitting een matige indruk heeft gekregen van de inkeer van verdachte, nu hij ter zitting heeft verklaard dat hij voorafgaand aan het ongeval twee glazen alcohol heeft gedronken, dat dit wel vaker gebeurt en dat hij van mening is dat dit geen kwaad kan. Voorts heeft verdachte geen blijk gegeven dat hij zich heeft gerealiseerd dat hij ten tijde van het ongeval de maximum snelheid – behoorlijk – overschreed.
De rechtbank zal in het voordeel van verdachte meewegen dat hij na het ongeval bij de slachtoffers op bezoek is geweest en de zaak besproken heeft.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met het feit dat verdachte na het ongeval in de onderhavige zaak, op 6 november 2007 is veroordeeld ter zake een verkeersovertreding en dat daarbij geen rekening is gehouden met het onderhavige feit. De rechtbank overweegt daarbij ook dat, indien de onderhavige zaak meegenomen zou zijn bij de behandeling op 6 november 2007, aan verdachte naar alle waarschijnlijkheid een onvoorwaardelijke rijontzegging opgelegd zou zijn.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het onder primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een werkstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis;
- ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar, met aftrek..
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur alsmede een onvoorwaardelijk ontzegging van de rijbevoegdheid als na te melden passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan.
De rechtbank overweegt daarbij dat een langere onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid financiële schade zou toebrengen aan de werkgever, zijnde de vader van verdachte, nu verdachte als elektricien klanten bezoekt en daarbij afhankelijk is van zijn rijbewijs.
De rechtbank is van mening dat, nu verdachte in dienst is bij zijn vader, een rijontzegging van kortere duur zijn baan niet in gevaar zal brengen.
De rechtbank overweegt voorts dat een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, als stok achter de deur, niet aan de orde is nu verdachte – nog geruime tijd – in een proeftijd loopt van een eerder opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
Behalve op het reeds vermelde wetsartikelen zijn de op te leggen straffen voorts gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
- een werkstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 voor het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.J.G. van Osta, M.J. Veldhuijzen en R.P.G.L.M. Verbunt, bijgestaan door G. van Engelenburg als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2008.