ECLI:NL:RBUTR:2008:BC9877

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600616-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Bender
  • A. Wassing
  • J.D.E. Brouwer-Poederbach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van voordeel uit hennepoogst

Op 15 april 2008 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De verdachte, geboren in 1969, werd in een eerdere strafzaak op 20 juni 2007 veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had op 14 maart 2008 een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen, dat geschat werd op € 187.853,30. Tijdens de zitting op 1 april 2008 werd vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 februari 2006 tot en met 20 juni 2006 hennep had geteeld, waarbij de politie op 20 juni 2006 een kwekerij met 565 planten aantrof. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in deze periode één eerdere oogst had genoten, ondanks het verweer van de raadsvrouwe dat de verdachte slechts een proefkweek had gedaan.

De rechtbank berekende de opbrengst van de hennepkwekerij op basis van het aantal planten en de gemiddelde opbrengst per plant. De totale opbrengst werd vastgesteld op € 43.117,41, terwijl de kosten per oogst € 5.546,75 bedroegen. Dit leidde tot een netto wederrechtelijk verkregen voordeel van € 37.570,66. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen, aangezien niet aannemelijk was dat de verdachte niet in staat zou zijn om aan deze verplichting te voldoen. De beslissing was gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer voor strafzaken, met de rechters P. Bender, A. Wassing en J.D.E. Brouwer-Poederbach, en griffier mr. A. van Beek.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/600616-06 (ontneming)
Datum uitspraak: 15 april 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats].
Raadsvrouwe: mr. A.M.R. van Ginneken.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 april 2008.
De vordering De vordering van de officier van justitie d.d. 14 maart 2008 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 4, Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 187.853,30. Blijkens het in de strafzaak tegen de veroordeelde opgemaakte proces-verbaal van de terechtzitting van deze rechtbank van 20 juni 2007 heeft de officier van justitie aldaar het voornemen een vordering als bedoeld in artikel 36e Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken kenbaar gemaakt
Grondslag van de vordering Bij vonnis van deze rechtbank van 20 juni 2007 is de veroordeelde in zijn strafzaak veroordeeld ter zake van - voor zover in dit verband van belang - de navolgende strafbare feiten: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de periode van 1 februari 2006 tot en met 20 juni 2006 te Zeist.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel De rechtbank overweegt dat verdachte gedurende de door de politierechter bewezenverklaarde periode van 1 februari 2006 tot en met 20 juni 2006 hennep heeft geteeld. Op 20 juni 2006 heeft de politie tijdens de doorzoeking een hennepkwekerij van 565 planten aangetroffen. Deze planten waren ongeveer 12 weken oud en oogstrijp . Ervan uitgaande dat een gemiddelde kweekcyclus van tien weken aannemelijk is, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte in bewezenverklaarde periode één eerdere oogst heeft genoten.
Het verweer van de raadsvrouwe dat verdachte heeft verklaard bij de politie dat hij niet eerder heeft geoogst en dat hij als het ware eerst een soort proefkweek heeft gedaan met ongeveer 100 planten, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Overeenkomstig de berekening van de politie in het proces-verbaal inzake het wederrechtelijk verkregen voordeel, komt de rechtbank tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel :
Opbrengst per oogst
Aantal planten 565 planten Opbrengst gram per plant 32,2 gram
Totale hoeveelheid grammen (565 x 32,2) 18193 gram
Verkoopprijs per gram € 2,37
Bruto opbrengst (18193 x 2,37) € 43.117,41
Kosten per oogst
Afschrijving kweekinstallatie € 350,00
Inkoopprijs stekjes € 2,50 x 565 planten € 1412,50
Bodem, water, voeding per stek € 2,45 x 565 planten € 1384,25
Huurkosten per oogst € 2400,00
Totale kosten € 5.546,75
Totale opbrengst hennepkwekerij € 37.570,66 De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden dat verdachte de energiekosten niet heeft betaald aan de energiemaatschappij. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde door middel van of uit baten van de hiervoor in rubriek 2 genoemde strafbare feiten voordeel verkregen dat de rechtbank schat op een bedrag van € 37.570,66. De rechtbank ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De verplichting tot betaling De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van voormeld bedrag van € 37.570,66 kan aan de veroordeelde worden opgelegd. Uit het onderzoek ter zitting is niet aannemelijk geworden dat de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de veroordeelde niet toereikend zullen zijn om voormeld bedrag te voldoen. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING
De rechtbank: stelt het bedrag van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 37.570,66 (zevenendertig duizend vijfhonderdzeventig euro en zesenzestig eurocent); legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 37.570,66 (zevenendertig duizend vijfhonderdzeventig euro en zesenzestig eurocent);
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs P. Bender, voorzitter, A. Wassing en J.D.E. Brouwer-Poederbach, rechters, bijgestaan door mr. A. van Beek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 april 2008. Mr J.D.E. Brouwer-Poederbach is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
.