ECLI:NL:RBUTR:2008:BD1937

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 08-1083
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kapvergunning voor het vellen van bomen in Woudenberg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 22 april 2008 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot een kapvergunning die was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudenberg. Het verzoekster, wonende te Woudenberg, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 januari 2008, waarbij aan de vergunninghouder, de gemeente Woudenberg, toestemming was verleend voor het vellen van twintig elzen en vier knotwilgen op het perceel Zegheweg/bouwlocatie Het Groene Woud. De bomen moesten wijken voor het verbreden van een sloot. De voorzieningenrechter overwoog dat de vergunninghouder in redelijkheid het belang van de vergunninghouder zwaarder had kunnen laten wegen dan de bezwaren van verzoekster. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om te concluderen dat het bouwproject geen doorgang zou vinden. Bovendien was er een herplantplicht opgenomen in de vergunning, waarbij veertien elzen aan de noordzijde van de sloot zouden worden herplant. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verplaatsing van de bomen naar de noordzijde van de sloot tegemoetkwam aan de bezwaren van verzoekster met betrekking tot het verlies van landschappelijke waarden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de verleende vergunning in de bezwaarprocedure niet in stand zou blijven. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de gemeente bij het verlenen van kapvergunningen en de terughoudendheid van de rechter bij de beoordeling van de belangenafweging die daarbij plaatsvindt.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 08/1083
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 april 2008
inzake
[verzoekster],
wonende te Woudenberg,
verzoekster,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudenberg,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 11 januari 2008 waarbij aan [vergunninghouder], namens de gemeente Woudenberg (vergunninghouder), een kapvergunning is verleend voor het vellen van twintig elzen en vier knotwilgen op het perceel Zegheweg/bouwlocatie Het Groene Woud te Woudenberg.
1.2 Het verzoek is op 18 april 2008 ter zitting behandeld, waar verzoekster in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door I.K. Kuperus, werkzaam bij de gemeente Woudenberg.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Op 18 december 2007 heeft vergunninghouder een kapvergunning aangevraagd voor twintig elzen en vier knotwilgen. De bomen moeten wijken in verband met het verbreden van een sloot. E.M.M. van Leeuwen, beleidsmedewerker Groen van de gemeente Woudenberg, heeft vervolgens een inventarisatie gemaakt van de te vellen bomen. In de inventarisatielijst heeft Van Leeuwen vermeld dat de vitaliteit van een tweetal bomen matig is. Voorts is aangegeven dat de bomen veel natuurwaarde hebben. Bij het bestreden besluit is de gevraagde vergunning verleend. In de vergunning is een herplantplicht opgenomen, die de herplant behelst van veertien elzen aan de noordzijde van de sloot tussen de aanwezige bomen.
In zijn brief van 9 april 2008 aan verzoekster heeft verweerder aangegeven dat de bomen (behoudens de knotwilgen) zullen worden verplaatst naar de noordzijde van de sloot.
2.4 De verleende kapvergunning is op 15 januari 2008 verzonden aan vergunninghouder. Daarnaast is deze vergunningverlening gepubliceerd in het gemeentenieuws Woudenberg. Daarbij is abusievelijk aangegeven dat de kapvergunning is verleend op 21 februari 2008 en dat binnen zes weken daartegen bezwaar kan worden gemaakt. Hoewel het eerst op 2 april 2008 bij verweerder binnengekomen bezwaarschrift niet binnen zes weken na de bekendmaking op 15 januari 2008 is ingediend, acht de voorzieningenrechter deze termijnoverschrijding verschoonbaar. Verzoekster is door verweerder in de publicatie immers onjuist voorgelicht.
2.5 Nog daargelaten of de brief van 9 april 2008 moet worden aangemerkt als een wijziging van het besluit van 11 januari 2008, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat verweerder bij het te nemen besluit op bezwaar de verleende kapvergunning in overeenstemming brengt met deze brief. Verweerder heeft in deze brief de bevoegde en onvoorwaardelijke toezegging gedaan dat de elzen niet worden gekapt, maar worden verplaatst.
2.6 Ingevolge artikel 4.4.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Woudenberg (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
In artikel 4.4.1, tweede lid, van de APV is, voor zover hier van belang, bepaald dat in deze afdeling onder vellen mede wordt verstaan rooien, met inbegrip van verplanten.
Ingevolge artikel 4.4.3a van de APV kan de vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
2.7 Verzoekster heeft de voorzieningenrechter gevraagd het besluit te schorsen en heeft daartoe aangevoerd dat de bomen een voor deze streek karakteristiek landschapselement vormen. Verder heeft verzoekster aangevoerd dat het ontwerpbestemmingsplan Het Groene Woud nog niet is vastgesteld. Ter zitting heeft verzoekster vraagtekens geplaatst bij de noodzaak van het verbreden van de sloot.
2.8 Verweerders gemachtigde heeft ter zitting benadrukt dat de werkzaamheden aan de sloot de laatste werkzaamheden zijn van het bouwrijp maken van de eerste fase van "Het Groene Woud". Indien het bouwrijp maken niet is afgerond, kunnen de aan de sloot grenzende kavels niet worden overgedragen. Met het verplaatsen van de bomen naar de noordzijde van de sloot blijft het karakteristieke landschapselement behouden, aldus verweerder.
2.9 De voorzieningenrechter stelt voorop dat in dit geding enkel de verleende kapvergunning ter beoordeling voorligt. De stellingen van verzoekster over de wijze waarop verweerder en de projectontwikkelaar eerder te werk zijn gegaan, kunnen niet tot de conclusie leiden dat de nu verleende kapvergunning onrechtmatig is.
Uit artikel 4.3.3a van de APV volgt dat, indien de betreffende bomen één of meerdere van de daar opgesomde waarden bezitten, er een afweging moet plaatsvinden tussen enerzijds het belang van deze waarde en anderzijds het belang van de aanvrager van de kapvergunning. Daarbij is aan verweerder in artikel 4.3.3a van de APV zogenoemde beleidsvrijheid toegekend. Dit betekent dat de rechter zich terughoudend moet opstellen bij de beoordeling van de belangenafweging die bij de toepassing van deze bevoegdheid heeft plaatsgevonden.
2.10 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid het belang van de vergunninghouder zwaarder heeft kunnen laten wegen. Uit vaste jurisprudentie volgt dat voor het verlenen van een kapvergunning niet is vereist dat alle ruimtelijke ordeningsprocedures inzake het met de kap samenhangende bouwproject zijn afgerond. Hetgeen verzoekster daarover naar voren heeft gebracht, biedt op dit moment onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat het bouwproject geen doorgang zal vinden. Met betrekking tot het ter zitting naar voren gebrachte argument dat de betreffende sloot niet kan dienen voor de afwatering, heeft verweerder toegelicht dat de geplande afwatering van het perceel in overleg met het waterschap tot stand is gekomen.
De voorzieningenrechter acht verder van belang dat vergunninghouder de bomen slechts enkele meters zal verplaatsen naar de noordzijde van de sloot. Daarmee is tegemoetgekomen aan verzoeksters bezwaar met betrekking tot het verlies van landschappelijke waarden indien tot kap van de bomen overgegaan zou worden.
2.11 Gelet op het voorgaande verwacht de voorzieningenrechter dat de verleende vergunning in de bezwaarprocedure in stand zal kunnen blijven. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Evenmin ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van proceskosten. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat verzoekster het verzoek om een voorziening heeft ingediend nadat verweerder haar bij brief van 9 april 2008 te kennen heeft gegeven dat de elzen zullen worden verplaatst.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. R.P. den Otter en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2008.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. V.N. Sluiter mr. R.P. den Otter
Afschrift verzonden op: