Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 226000 / HA ZA 07-290
Vonnis van 13 februari 2008
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. J.P. Snoek,
de naamloze vennootschap
VVAA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. L. Beij.
Partijen zullen hierna [eiser] en Vvaa Schadeverzekeringen N.V. genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 april 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 14 mei 2007
- de akte uitlating na comparitie tevens akte overleggen producties van [eiser]
- de antwoordakte van Vvaa Schadeverzekeringen N.V..
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Op 17 april 2005 heeft omstreeks 12.15 op de N 198 te Woerden een aanrijding plaats gevonden tussen een door [eiser] bereden motorfiets en een door [naam bestuurder] bestuurde auto.
2.2. [bestuurder auto] was op het tijdstip van de aanrijding bezig haar auto te keren in de richting Woerden. [eiser] kwam aangereden uit de richting Woerden in de richting Harmelen.
2.3. [eiser] heeft tengevolge van de aanrijding een gebroken rechterpols en een peesbeschadiging in de linkerarm opgelopen. Daarnaast heeft hij zijn rechterbeen op drie plaatsen gebroken. De motor was total loss.
2.4. [bestuurder auto] is tegen aansprakelijkheid verzekerd bij Vvaa Schadeverzekeringen N.V. [eiser] heeft Vvaa Schadeverzekeringen N.V. op grond van artikel 7 lid 1 WAM
aangesproken tot vergoeding van de door hem geleden materiële en immateriële schade.
2.5. De auto van [bestuurder auto] was ten tijde van de aanrijding all-risks verzekerd bijVvaa Schadeverzekeringen N.V. Vvaa Schadeverzekeringen N.V. heeft de schade ten bedrage van € 11.565,- aan [bestuurder auto] vergoed.
2.6. De dienst operationele ondersteuning en Coördinatie van het Korps Landelijke Politiediensten (LVBT) heeft een onderzoek ingesteld. Het hiervan op 25 mei 2005 opgemaakte proces-verbaal maakt onderdeel uit van het door de politie Utrecht van het ongeval opgemaakte op 12 oktober 2005 gesloten proces-verbaal, verder te noemen het proces-verbaal van de politie.
2.7. Vvaa Schadeverzekeringen N.V. heeft een rapport laten opstellen door Verkeers Ongevallen Analyse bureau Meuwissen, verder te noemen het rapport Meuwissen. De daarmee gemoeide kosten bedragen € 2.838,42.
3. De vordering in conventie
3.1. [eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat Vvaa Schadeverzekeringen N.V. als WAM-verzekeraar aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden tengevolge van het ongeval tussen hem en de verzekerde van Vvaa Schadeverzekeringen N.V., althans de mate van aansprakelijkheid vast te stellen met de bepaling dat de omvang van de exacte schade in een schadestaat procedure nader zal worden vastgesteld;
2. Vvaa Schadeverzekeringen N.V. te veroordelen tot het betalen van een voorschot op de uiteindelijke schadevergoeding van EUR 10.000,- dan wel een zodanig bedrag als de rechtbank meent in goede justitie te behoren;
3. Vvaa Schadeverzekeringen N.V. te veroordelen tot het betalen van de buitengerechtelijke kosten ad EUR 5.981,69;
4. Vvaa Schadeverzekeringen N.V. te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.
3.2. Vvaa Schadeverzekeringen N.V. voert verweer tegen de vordering op welk verweer hierna zal worden ingegaan.
4. De vordering in reconventie
4.1. Vvaa Schadeverzekeringen N.V. vordert [eiser] - bij voorraad uitvoerbaar -
te veroordelen om aan haar te voldoen een bedrag van EUR 14.403,42, te vermeerderen met de over dit bedrag verschuldigde wettelijke rente sedert de dag van de eis in reconventie tot de dag van de algehele voldoening en [eiser] te veroordelen in de kosten in reconventie gevallen.
4.2. Ook [eiser] voert verweer tegen deze vordering, op welk verweer hierna zal worden ingegaan.
in conventie
5.1. De rechter ten overstaan van wie de comparitie van partijen heeft plaats gevonden is wegens andere werkzaamheden niet in staat dit vonnis te wijzen.
5.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de verzekerde van Vvaa Schadeverzekeringen N.V. (verder te noemen [bestuurder auto]) een bijzondere manoeuvre – het keren van haar auto – heeft verricht, waarbij zij voorrang diende te verlenen aan alle overige weggebruikers. [bestuurder auto] heeft deze manoeuvre verricht op een plaats die gevaarlijk was omdat er onvoldoende zicht was, waardoor [eiser] en zij elkaar niet tijdig konden waarnemen. [bestuurder auto] heeft bovendien vlak voordat zij de manoeuvre inzette niet meer in haar spiegels gekeken. Zij heeft immers verklaard dat zij [eiser] niet heeft zien aankomen.
[eiser] wijst er verder op dat de verkeersfout van de automobilist die een keermanoeuvre uitvoert van aanmerkelijk zwaarder belang is dan een eventuele fout van een andere weggebruiker, omdat hij de weg blokkeert waardoor er sprake is van gevaarzetting met name voor tegemoetkomend of achteropkomend verkeer.
5.3. Vvaa Schadeverzekeringen N.V. voert hiertegen aan dat [bestuurder auto] niet onrechtmatig heeft gehandeld. Zij heeft bij het uitvoeren van de keermanoeuvre gehandeld overeenkomstig artikel 54 RVV 1990 dat voorschrijft om bij het keren het overige verkeer voor te laten gaan. Zij heeft, alvorens te keren, enige tijd stilgestaan bij een terzijde van de weg gelegen bushalte en gewacht tot de weg vrij was. Vervolgens heeft zij in haar spiegels gekeken om zich ervan te vergewissen of de weg vrij was en haar linkerknipperlicht in werking gesteld. Daarna is zij de weg op gedraaid. Zij hoefde geen rekening te houden met verkeer dat de ter plaatse toegestane maximum snelheid zeer fors overschreed.
Vvaa Schadeverzekeringen N.V. voert subsidiair aan dat de gedraging van [bestuurder auto] in het niet zinkt bij de eigen schuld die [eiser] is tegen te werpen. [eiser] heeft zeer veel sneller gereden dan de ter plaatse toegestane snelheid van 60 Km per uur. Vvaa Schadeverzekeringen N.V. wijst erop dat de politie aanleiding aanwezig vond om een technisch onderzoek te laten uitvoeren door de Regionale Verkeersdienst van de Regio Utrecht en dat aan dit onderzoek de conclusie wordt verbonden dat [eiser] ten tijde van de aanrijding niet in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en derhalve een gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW 1994.
5.4. [eiser] heeft bewijs aangeboden door het laten horen van getuigen en nadere deskundigen. De rechtbank passeert dit bewijsaanbod omdat [eiser] niet heeft aangegeven welke getuigen nader zouden kunnen verklaren en nader bewijs zouden kunnen leveren naast de reeds in het proces-verbaal van politie opgenomen getuigenverklaringen en op welke punten verklaringen van (andere) deskundigen bewijs zouden kunnen opleveren naast het in de procedure overgelegde onderzoek van de LVTB en het rapport Meuwissen.
5.5. [eiser] betwist dat hij te hard heeft gereden. Hij beroept zich op de berekening van zijn snelheid (minimaal 62 en maximaal 84 Km per uur) gegeven in het proces-verbaal van de politie (pagina 63) en bestrijdt de conclusie in het rapport Meuwissen dat hij tussen de 98 en 106 Km per uur heeft gereden (pagina 13).
Met betrekking tot de toedracht van het ongeval heeft [eiser] ten overstaan van de politie op 23 augustus 2005 verklaard dat hij de bocht door kwam rijden en zich kapot schrok toen hij een auto midden op de weg zag staan, dat hij dacht dat er nog genoeg ruimte was om achter de auto langs te kunnen rijden, dat hij meteen krachtig remde, dat hij denkt dat hij ook is blijven remmen en dat hij denkt dat de bestuurster toen nog naar achteren is gereden omdat ze de draai kennelijk niet in een keer kon maken.
Dit komt vrijwel overeen met hetgeen hij bij dagvaarding heeft gesteld.
Volgens het proces-verbaal van de comparitie van partijen heeft [eiser] verklaard dat hij, toen hij de auto zag staan, dacht: blijft hij staan of steekt hij over, dat de auto - naar hij dacht – nog in de bushalte stond en dat hij meteen in de remmen is gegaan toen hij de auto zag.
Bij akte na comparitie stelt [eiser] echter dat zijn verklaring, zoals vermeld in het proces-verbaal van de comparitie van partijen dat hij “meteen in de remmen is gegaan” in zoverre onvoldoende genuanceerd is weergegeven dat hij niet direct is overgegaan tot remmen op het moment dat hij de auto zag, die volgens hem niet midden op de weg maar bij de bushalte stond, dat hij pas vanaf het moment dat hij zag dat [bestuurder auto] daadwerkelijk ging keren en de weg op reed, is gaan remmen en dat hij het remmen weer onderbroken heeft omdat hij inschatte dat hij wel achter [bestuurder auto] langs zou kunnen rijden. [bestuurder auto] bleek de keermanoeuvre echter allerminst voortvarend uit te voeren, hetgeen [eiser] gelet op de locatie zeer gevaarzettend acht.
5.6. De bij akte gegeven weergave van de feiten wijkt in zoverre af van de eerdere voorstelling van zaken, dat [bestuurder auto] nog bij de bushalte stond toen [eiser] haar opmerkte, dat hij niet direct tot remmen is overgegaan, maar pas toen hij zag dat [bestuurder auto] daadwerkelijk ging keren en dat hij het remmen onderbroken heeft omdat hij inschatte dat hij wel achter [bestuurder auto] langs kon rijden. In deze weergave van de feiten heeft [bestuurder auto] bovendien niet achteruit gereden, doch niet voortvarend gekeerd.
5.7. Uit deze bij akte gegeven weergave van de gebeurtenissen kan niet anders worden opgemaakt dan dat [eiser] stelt dat hij genoeg overzicht over de situatie had om te besluiten enige vaart te minderen en achter de auto van [bestuurder auto] langs te sturen. [eiser] stelt immers niet langer dat hij – vanwege de bocht in de weg - zo laat met de situatie werd geconfronteerd dat hij direct krachtig moest remmen teneinde te trachten een botsing te voorkomen, maar juist dat hij niet meteen tot remmen is overgegaan en het remmen zelfs nog onderbroken heeft omdat hij meende nog achter de auto langs te kunnen sturen. In de door [eiser] bij akte gegeven weergave van de gebeurtenissen speelt de bocht in de weg geen rol en wordt de botsing – volgens [eiser] - veroorzaakt doordat [bestuurder auto] de keermanoeuvre trager uitgevoerd heeft dan [eiser] verwachtte.
5.8. In het rapport van Meuwissen (pagina 6) wordt onder meer op grond van berekeningen van de botssnelheid en het aangetroffen acceleratiespoor, geconstateerd dat de auto van [bestuurder auto] op het moment van de botsing niet achteruit reed of stilstond, doch vooruitreed met een snelheid van 13 tot 15 km per uur, hetgeen haalbaar is indien er vanuit stilstand al sterk sturend vanaf de bushalte vrij vlot wordt opgetrokken. Nu het rapport op dit punt niet is bestreden, zal hiervan worden uitgegaan.
5.9. Op de weg zijn afzonderlijke remsporen van de motorfiets aangetroffen (1, 1A, 2 en 3, zie proces-verbaal van de politie pagina 51 e.v.). Het eerste spoor vangt aan op een afstand van 37 meter van het punt impact (de botsing). [eiser] heeft dus toen hij op een afstand van 37 meter was, daadwerkelijk geremd.
5.10. [eiser] heeft op het aanrijdingsformulier aan de verzekeraar opgegeven dat hij circa 80 km. per uur heeft gereden. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd – en evenmin zijn deze gebleken – die ten gevolge kunnen hebben dat [eiser] niet aan deze verklaring kan worden gehouden. Aangenomen moet dus worden dat hij in ieder geval met een snelheid van 80 km per uur heeft gereden.
5.11. Bij een snelheid van 80 km per uur bedraagt de remweg 31 meter (pagina 64 proces-verbaal van de politie), zodat [eiser] - indien hij met een snelheid van 80 km per uur zou hebben gereden – zijn voertuig nog tijdig tot stilstand had kunnen brengen. De botsing zou – indien [eiser] met een snelheid van 80 Km per uur zou hebben gereden – dus veroorzaakt zijn doordat [eiser] – het remmen onderbroken heeft.
5.12. [eiser] stelt op dit punt dat [bestuurder auto] de keermanoeuvre niet voortvarend heeft uitgevoerd. Hiervan is echter niet gebleken. Zoals hiervoor is overwogen staat vast dat [bestuurder auto] op het moment van de botsing een snelheid van tussen 13 en 15 Km per uur had, welke snelheid zij kon bereiken indien zij vanuit stilstand sterk sturend vrij vlot is opgetrokken.
Aangenomen moet dus worden dat [bestuurder auto] de keermanoeuvre wel voortvarend heeft uitgevoerd.
5.13. Op grond van dit een en ander moet geconcludeerd worden dat [eiser] – als hij tussentijds geremd heeft - de inschattingsfout heeft gemaakt dat hij achterlangs kon sturen, of dat hij in het geheel niet tussentijds geremd heeft.
5.14. [eiser] heeft zich niet op een inschattingsfout beroepen. Hij heeft de stelling dat hij het remmen heeft onderbroken omdat hij meende achter de auto langs te kunnen sturen niet eerder dan bij akte na comparitie opgeworpen. Nu [eiser] op het moment van de botsing nog een nog een snelheid van 30 Km per uur had (zie de conclusie op pagina 62 van het proces-verbaal van de politie), zodat hij – indien hij 80 Km per uur zou hebben gereden zijn snelheid slechts met 50 Km zou hebben verminderd - is het, gezien de geringe afstand waarop hij van de auto was verwijderd op het moment waarop hij daadwerkelijke geremd heeft, hoogst onaannemelijk dat hij de inschattingsfout heeft gemaakt dat hij niet voluit behoefde te remmen om achter de auto langs te kunnen sturen. Al deze feiten wijzen er eerder op dat hij zo hard reed – dus meer dan 80 km per uur - dat hij de motor niet tijdig tot stilstand kon brengen.
5.15. De door [eiser] bij akte ingenomen stelling dat hij tussentijds heeft geremd lijkt ingegeven te zijn door de inhoud van het proces-verbaal van de politie. [eiser] betwist immers dat hij te hard heeft gereden en beroept zich op de berekening, die op pagina 63 van dit proces-verbaal staat vermeld, die daarin resulteert dat [eiser] minimaal 62 km per uur en maximaal 84 km per uur zou hebben gereden. Bij deze berekening is de vertraging berekend louter op grond van de aangetroffen afzonderlijke remsporen en is aangenomen dat daartussen geen vertraging heeft plaats gevonden omdat deze vanwege het ontbreken van een spoor op de weg niet kon worden vastgesteld. Dit uitgangspunt vormt het verschil met de berekening in het rapport van Meuwissen, die ervan uitgaat dat er wel tussentijds is geremd.
5.16. De deskundige van de politie vermeldt echter op pagina 64 en 66 van het proces-verbaal dat op grond van het karakter van de sporen en het bijbehorende waarschijnlijke remgedrag (achterwiel blokkeren, voorrem erbij, gevolgd door het “stempelen”van de motorfiets en tenslotte het voorband blokkeerspoor) alles erop lijkt te wijzen dat er tussen de sporen door is vertraagd. Indien dat het geval is zullen – aldus deze deskundige - de minimale snelheid en de maximale snelheid een geringere spreiding vertonen en zouden de snelheden beduidend hoger uitkomen.
De verkeersdeskundige van de politie acht de berekening van de snelheid louter op grond van de op de weg afgetekende remsporen niet beslissend en acht een beduidend hogere snelheid zelfs waarschijnlijk.
5.17. Uit de in het proces-verbaal van de politie opgenomen verklaring van de getuige [naam getuige] blijkt voorts dat deze [eiser], die hem tegemoet kwam, is gepasseerd vlak voor het ongeluk en dat [naam getuige] de snelheid van [eiser] op dat moment schat op 120 Km per uur.
5.18. Op grond van dit een en ander, moet worden aangenomen dat de snelheidsberekening in het rapport van Meuwissen in overeenstemming met de werkelijkheid moet worden geacht, zodat ervan zal worden uitgegaan dat [eiser] met een snelheid van tussen de 98 en 106 Km per uur heeft gereden.
5.19. Bij het oordeel over de vraag of [bestuurder auto] onrechtmatig heeft gehandeld door een keermanoevre uit te voeren op de betreffende plaats, moet vooropgesteld worden dat het [bestuurder auto] op zichzelf toegestaan was om op die plaats te keren.
Uit de tekening op pagina 81 van het proces-verbaal van de politie blijkt dat [eiser] en [bestuurder auto] elkaar hebben kunnen waarnemen toen zij zich op een afstand van 105 meter van elkaar bevonden. Vaststaat (rapport Meeuwissen pagina 12) dat [bestuurder auto] de keermanoeuvre had kunnen uitvoeren zonder dat zij de doorgang voor [eiser] had belemmerd, indien deze zich aan de maximum snelheid van 60 km per uur had gehouden.
[bestuurder auto] moest er natuurlijk wel rekening mee houden dat andere weggebruikers zich niet aan de maximum snelheid zouden houden. [eiser] heeft de maximum snelheid echter met ongeveer 40 km per uur overschreden. [bestuurder auto] behoefde daarop niet verdacht te zijn, zodat niet gezegd kan worden dat het feit dat zij ter plaatse gekeerd heeft onrechtmatig handelen jegens [eiser] oplevert.
5.20. [eiser] stelt verder – zo begrijpt de rechtbank - dat [bestuurder auto] de keermanoeuvre niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft uitgevoerd omdat zij niet in haar spiegel heeft gekeken voordat zij de weg opreed. Hij leidt dit af uit de verklaring van [bestuurder auto] dat zij hem in het geheel niet heeft zien aankomen voordat de aanrijding plaatsvond. Hij wijst erop dat [bestuurder auto] bij de politie heeft verklaard dat zij in haar binnenspiegel, dus niet in haar linker buitenspiegel, heeft gekeken voordat zij de weg opdraaide. Deze opmerking van [eiser] berust echter op een onjuiste lezing van het proces-verbaal van de politie. Hierin staat immers vermeld dat [bestuurder auto] heeft verklaard dat zij in haar spiegel en haar achteruitkijkspiegel heeft gekeken voordat zij de weg opdraaide. [eiser] heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat [bestuurder auto] niet in haar spiegel heeft gekeken alvorens de keermanoeuvre in te zetten.
5.21. [eiser] beroept zich verder op het rapport Meuwissen (pagina 13) waar als verklaring voor het feit dat [bestuurder auto] de motorrijder niet heeft zien naderen wordt gegeven dat zij niet direct voor het optrekken, maar voor het laatst 1,5 tot 2 seconden voor het moment van optrekken, in de spiegel moet hebben gekeken.
[eiser] stelt dat [bestuurder auto] juist wel rekening had behoren te houden met onzichtbaar verkeer omdat zij keerde vlak na een bocht in de weg.
5.22. Ook als [bestuurder auto] voor het laatst 1,5 tot 2 seconden voor het optrekken in de spiegel heeft gekeken kan niet gezegd worden dat zij onzorgvuldig jegens [eiser] heeft gehandeld. Dit tijdsverloop is immers normaal te achten tussen een waarneming en de effectieve uitvoering tengevolge van een reactie daarop. Dat [bestuurder auto], die de weg over een afstand van 105 meter kon overzien, [eiser] niet heeft zien aankomen moet in dit geval worden toegeschreven aan de zeer hoge snelheid waarmee [eiser] heeft gereden.
5.23. Uit het vorenstaande volgt dat het verweer van Vvaa Schadeverzekeringen N.V. slaagt, zodat de vordering in conventie zal worden afgewezen.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in conventie worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van Vvaa Schadeverzekeringen N.V. worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- vast recht 251,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 1.130,00 (2,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.381,00
in reconventie
5.24. Vvaa Schadeverzekeringen N.V. vordert in reconventie [eiser] te veroordelen tot betaling van de kosten, die zij uit hoofde van de aansprakelijkheidsstelling van haar verzekerde [bestuurder auto] heeft gemaakt vanwege het opstellen van het rapport van Meuwissen en het bedrag dat zij aan [bestuurder auto] vanwege cascoschade aan haar auto heeft uitgekeerd. Vvaa Schadeverzekeringen N.V. legt aan deze vordering ten grondslag dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar verzekerde [bestuurder auto].
5.25. [eiser] heeft deze vordering bij gelegenheid van de comparitie van partijen bestreden. De kosten van het rapport Meuwissen zijn volgens hem niet toewijsbaar omdat dit rapport is opgesteld ter afwering van de door hem in reconventie ingestelde vordering en de aan [bestuurder auto] uitgekeerde cascoschade is niet toewijsbaar omdat [eiser] geen zelfstandige onrechtmatige daad heeft gepleegd.
5.26. Op grond van het feit dat [eiser] de maximum snelheid met 40 Km per uur heeft overschreden en dat aangenomen moet worden dat hij zijn motor niet binnen de afstand van de weg die hij kon overzien tot stilstand kon brengen, staat voldoende vast dat [eiser] onrechtmatig jegens [bestuurder auto] heeft gehandeld. Ook is er onvoldoende grond om aan te nemen dat [bestuurder auto] ten dele eigen schuld aan de botsing heeft. Zij had immers indien [eiser] zich aan de maximum snelheid had gehouden hem de doorgang niet versperd.
De vordering van Vvaa Schadeverzekeringen N.V. tot betaling van de aan [bestuurder auto] uitgekeerde schade is mitsdien toewijsbaar.
Het rapport van Meuwissen heeft ertoe bijgedragen om de grondslag voor de vordering in reconventie vast te stellen. Daarom zullen ook de daarmee gemoeide kosten toegewezen worden.
5.27. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in reconventie worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van Vvaa Schadeverzekeringen N.V. worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 565,00 (2,5 punten × factor 0,5 × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 565,00
in conventie
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Vvaa Schadeverzekeringen N.V. tot op heden begroot op EUR 1.381,00,
in reconventie
6.3. veroordeelt [eiser] om aan Vvaa Schadeverzekeringen N.V. te betalen een bedrag van EUR 14.403,42 (veertienduizendvierhonderdendrie euro en tweeënveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 28 maart 2007 tot de dag van volledige betaling,
6.4. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Vvaa Schadeverzekeringen N.V. tot op heden begroot op EUR 565,00,
6.5. verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M.E. van der Burg-van Geest en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2008.