RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/601012-07
Datum uitspraak: 18 juni 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
Verdachte, gedagvaard als
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
ook bekend als:
[andere naam voor verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in PI Utrecht – HvB locatie Nieuwegein.
Raadsman: mr. W.C. den Daas.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 februari 2008 en 4 juni 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 september 2007 te Soesterberg, gemeente Soest, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte raad, althans opzettelijk, [slachtoffer] en/of (een) ander(e) weggebruiker(s) op de A28 van het leven te beroven, althans zwaar lichamlijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, een
steen, althans een hard voorwerp, vanaf een viaduct op de snelweg heeft gegooid en/of geschopt (in de richting van de auto van die [slachtoffer] en/of die andere weggebruiker(s)), in elk geval opzettelijk op (het wegdek van) de Rijksweg A28 doen belanden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De verdediging
Ter terechtzitting heeft verdachte meerdere malen aangevoerd verdedigd te willen worden door een Russische advocaat en te menen hier recht op te hebben. De rechtbank overweegt dat deze opvatting geen steun vindt in het recht en wijst derhalve het verzoek van verdachte om bijstand van een Russische advocaat af.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 september 2007 te Soesterberg, gemeente Soest, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] en andere weggebruikers op de A28 zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een steen vanaf een viaduct op het wegdek van de Rijksweg A28 heeft doen belanden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen
Aangever [slachtoffer]verklaart dat hij op 11 september 2007 omstreeks 23.35 uur over de A28 reed in de richting van Utrecht. Hij reed in de richting van een viaduct. Hij voelde en hoorde hij dat hij een voorwerp raakte. Zijn begon auto sterk naar rechts te trekken. Op de vluchtstrook zag hij dat beide banden aan de rechterzijde van zijn auto plat waren. Een bestuurder die achter hem had gereden, verklaarde dat hij over een steen was gereden.
Getuige [getuige A] verklaart dat zij diezelfde dag omstreeks 23.30 uur over de Rijksweg A28 reed. Zij zag dat de auto voor haar ineens een rare beweging naar links maakte. Zij hoorde een harde knal en zag vuur bij de auto voor haar Ze zag een voorwerp met een lichte kleur en ter grootte van een voetbal op het wegdek vallen. Ze vermoedde dat het een hard voorwerp was. Gelijk daarop voelde ze dat ze over iets heen reed.
Getuige [getuige B] reed, eveneens op 11 september 2007, omstreeks 23.20 uur over de brug van de Kampweg in Soesterberg. Hij zag op het midden van de brug een man met een fiets bij de reling staan. Er lagen brokstukken van vermoedelijk keien op de grond. Deze brokstukken lagen ongeveer een meter van de man af. De man hing over de reling van de brug en keek kennelijk naar het verkeer. Eén van de brokstukken was puntig en had de grootte van een handbal. Het andere brokstuk was kleiner en had een doorsnee van ongeveer 20 centimeter. Getuige is teruggereden en heeft gezien dat de brokstukken er uitzagen alsof ze bewust waren neergelegd.
Verbalisanten kregen om 23.29 uur de melding dat er een man op een viaduct met stenen zou gooien. Terwijl zij onderweg waren, hoorden zij van de meldkamer dat er inmiddels een steen naar beneden gegooid zou zijn. Ter plaatse troffen zij om 23.42 uur een man die over de reling hing. Naast de man stond een fiets met fietstassen. Tevens lag naast de man een steen van ongeveer 12 bij 12 centimeter. Op de vluchtstrook werd een steen van ongeveer 25 bij 15 centimeter aangetroffen. Uit het proces verbaal blijkt, dat genoemde man de verdachte betreft.
Bewijsoverweging
Ter zitting van 27 februari 2008 heeft verdachte verklaard dat hij op straat gevonden stenen in zijn fietstas heeft vervoerd en dat deze stenen op de brug zijn gevallen, waarna hij van zijn fiets is gestapt. Getuige [getuige B] verklaart verdachte om 23.20 uur bij zijn fiets op de brug te hebben zien staan, op een meter afstand van twee stenen van aanzienlijk formaat. Zo’n 10 minuten later komen de auto’s van [slachtoffer] en [getuige A] in aanraking met een steen. Weer 10 minuten later komt de politie ter plaatse, en treft één steen aan bij verdachte en één steen op het wegdek onder de brug. Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank af, dat de steen op het wegdek één van de stenen is die even daarvoor naast verdachte op de brug heeft gelegen, en tevens dezelfde steen is waarmee genoemde auto’s in aanraking zijn gekomen. Niet is immers gebleken of anderszins aannemelijk geworden dat in de nabije omgeving andere stenen zijn aangetroffen.
De rechtbank overweegt voorts dat niets uit het dossier of uit het verhandelde ter zitting erop wijst dat de door de politie op het wegdek aangetroffen steen anders dan door het handelen van verdachte op het wegdek terecht is gekomen. De rechtbank gaat er aldus van uit dat verdachte de steen op het wegdek heeft doen belanden. Nu getuige [getuige B] verklaart dat hij de stenen stil op de brug heeft zien liggen in de nabijheid van verdachte en uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden voor enig ander scenario, gaat de rechtbank ervan uit dat dit op de weg doen belanden opzettelijk door verdachte is gebeurd. Daarbij wordt in overweging genomen dat de op het wegdek aangetroffen steen niet een vorm of omvang heeft om gemakkelijk weg te kunnen rollen.
Dat door dit handelen van verdachte gemakkelijk zwaar lichamelijk letsel had kunnen worden toegebracht aan [slachtoffer] dan wel overige weggebruikers, mag als een feit van algemene bekendheid worden aangenomen.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Poging tot zware mishandeling.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en het psychiatrisch rapport.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft vanaf een viaduct een steen op het wegdek van de Rijksweg A28 doen belanden. Een auto is over deze steen gereden en heeft twee lekke banden opgelopen. De bestuurder heeft echter een ernstig ongeluk weten te voorkomen.
Dit is een zeer ernstig feit dat, gelet op de snelheid waarmee de auto’s ter plaatse reden, de hoeveelheid verkeer en de grootte van de steen, gemakkelijk zwaar lichamelijk letsel had kunnen veroorzaken bij de weggebruikers. Voorwerpen vanaf een viaduct op de weg brengen veroorzaakt voor het verkeer onacceptabel gevaar, waartegen adequate beveiliging onmogelijk is en als gevolg waarvan weggebruikers zich zeer onveilig kunnen voelen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 april 2008 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- een omtrent verdachte opgemaakt psychiatrisch rapport d.d. 19 december 2007 van R.J.H. Winter, psychiater, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit – indien bewezen – niet lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht. In het rapport wordt geconcludeerd dat er sprake is van calculerend gedrag en simulatie van een psychische stoornis. Ook ter terechtzitting heeft verdachte bizar gedrag vertoond, terwijl hij zich terdege bewust leek te zijn van hetgeen zich ter zitting voordeed, alsmede van zijn eigen gedrag, waardoor de rechtbank geen reden ziet om af te wijken van de conclusie van de deskundige. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 27 februari 2008 gevorderd dat verdachte ter zake van poging tot moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van het voorarrest.
Voorts heeft hij gevorderd dat de fiets en de stenen zullen worden verbeurdverklaard en dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen zal worden met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Verbeurdverklaring:
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen die aan verdachte toebehoren, te weten twee stenen zullen worden verbeurd verklaard, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezenverklaarde is begaan.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 260,00 wegens immateriële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 260,00.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoe¬dingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 260,00.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: artikel 24c, 27, 33, 33a, 36f, 45, 302.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hiervoor vermeld.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 2 jaar.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd:
- 1.00 stk steen
afmeting ca 12 cm bij 12 cm;
- 1.00 stk steen
Afmeting ca 25 cm bij 15 cm.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], toe tot een bedrag van € 260,00 (zegge tweehonderdzestig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 260,00 (zegge tweehonderdzestig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vijf dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P. Wagenmakers, I. Bruna en Y.A.T. Kruijer, bijgestaan door mr. T. Alexander als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2008.