Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 235728 / HA ZA 07-1598
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. J.M. van Noort,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. E.H. de Jonge-Wiemans.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 december 2007,
- het proces-verbaal van de comparitie van 17 maart 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eiseres] en [gedaagde] waren op 5 juni 2002 op het Merwedekanaal te Utrecht aan het trainen voor een roeiwedstrijd. Zij waren aan het scullen in een zogenoemde dubbeltwee. Deze techniek van roeien houdt in dat beide roeiers, ieder met twee riemen, met hun rug naar de vaarrichting roeien zonder stuurman.
2.2. Zowel [eiseres] als [gedaagde] waren op dat moment al ervaren roeiers en hadden vaker met elkaar geroeid, waarbij [eiseres] telkens op slag en [gedaagde] telkens op boeg zat. Deze taakverdeling hield in dat [eiseres] verantwoordelijk was voor het ritme en het tempo waarin geroeid werd en [gedaagde] verantwoordelijk was voor het sturen van de boot, waarvoor zij dan regelmatig achterom moest kijken.
2.3. Op 5 juni 2002 hadden partijen precies deze taakverdeling. [gedaagde] zag de dukdalf van de Muntbrug te laat waardoor de rigger (een vast onderdeel dat aan de buitenkant van de boot is bevestigd ten behoeve van de riem) de dukdalf raakte. Door de klap zwaaide [eiseres] met haar nek, rug en hoofd naar achteren en weer terug.
2.4. Hierna heeft [eiseres] last van hoofdpijnklachten, nekklachten, schouderklachten, cognitieve klachten en vermoeidheidsklachten. Na verschillende keuringen is [eiseres] uiteindelijk met ingang van 12 maart 2006 voor 15-20% als arbeidsongeschikt aangemerkt in de zin van de WAO.
2.5. [eiseres] heeft [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden (letsel-)schade tengevolge van het ongeval. Dit heeft niet tot enige betaling of erkenning van aansprakelijkheid door [gedaagde] geleid.
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. verklaart voor recht dat [gedaagde] op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval zoals dat [eiseres] op 5 juni 2002 is overkomen en dat [gedaagde] gehouden is tot vergoeding van de daardoor ontstane schade;
II. [gedaagde] veroordeelt – tegen behoorlijk bewijs van kwijting – tot betaling aan [eiseres] van EUR 221.564,02 vermeerderd met de wettelijke rente over:
- het smartengeld van EUR 15.000,- vanaf de datum van het ongeval tot aan de dag der algehele voldoening,
- de schadepost verlies van verdienvermogen vanaf kapitalisatiedatum (1 januari 2006) tot aan de dag der algehele voldoening;
- de schadeposten kosten (rechts)bijstand en kosten ter vaststelling van de schade (inclusief kosten actuariële berekening) vanaf de datum waarop die kosten zijn gemaakt tot aan de dag der algehele voldoening;
III [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseres] een belastinggarantie te verstrekken;
IV. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2. [eiseres] baseert haar vordering op onrechtmatig handelen door [gedaagde] jegens haar nu [gedaagde] niet tijdig heeft gewaarschuwd voor de dukdalf. Zij voert daartoe aan dat er een vaste taakverdeling was tussen haar en [gedaagde] waarbij [gedaagde] verantwoordelijk was voor het sturen en aldus regelmatig moest omkijken om te voorkomen dat ze ergens tegen aan zouden varen. Vanwege deze taakverdeling zou de zwaardere aansprakelijkheidsnorm die in andere sport- en spelsituaties van toepassing is, hier niet gelden. [eiseres] was (alleen) verantwoordelijk voor de snelheid van de boot en mocht erop vertrouwen dat [gedaagde] voldoende zou omkijken. Bovendien was de dukdalf een vast object op een bij partijen bekende vaarroute zodat [eiseres] er geen rekening mee hoefde te houden dat [gedaagde] deze niet tijdig zou zien. Doordat [gedaagde] haar taak niet behoorlijk heeft vervuld, heeft ze de door haar jegens [eiseres] in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm geschonden en heeft (de rigger van) de boot de dukdalf geraakt. Hierdoor heeft [eiseres] een whiplash en een lichte hersenschudding opgelopen.
3.3. [eiseres] stelt dat zij hierdoor schade heeft geleden. De materiële schade in de vorm van verlies van verdienvermogen, begroot zij op EUR 192.846,00. [eiseres] legt hieraan ten grondslag dat zij gedeeltelijk arbeidsongeschikt is verklaard en dat zij een functie heeft moeten aanvaarden die onder haar niveau ligt. De omvang van deze schade heeft zij onderbouwd met een op 10 maart 2006 door Pals Groep Schadecalculaties b.v. opgesteld rapport dat zij in het geding heeft gebracht. Voorts stelt zij dat zij tengevolge van het ongeval reiskosten en (para-)medische kosten heeft moeten maken, begroot op EUR 2.377,43. Dit bedrag heeft zij nader gespecificeerd en met nota’s onderbouwd. Ook vordert zij de kosten van rechtsbijstand en de kosten van de actuariële berekening (van het verlies van verdienvermogen), tezamen begroot op EUR 11.340,54.
3.4. Ook stelt [eiseres] dat zij immateriële schade lijdt. Als gevolg van het ongeval is zij beperkt in haar vermogen arbeid te verrichten en is zij geschaad in de mogelijkheid om carrière te maken. Vóór het ongeval stond zij volop in het maatschappelijke leven terwijl zij nu door de klachten in aanzienlijke mate wordt belemmerd om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen. Op grond van de aard en de ernst van de klachten en de beperking begroot zij haar immateriële schade op EUR 15.000,00.
3.5. [gedaagde] betwist dat zij aansprakelijk is jegens [eiseres] vanwege het roeiongeval. Zij stelt dat het hier om een sport- en spelsituatie ging, waaraan zekere risico’s verbonden waren waarvan [eiseres] vantevoren op de hoogte was. Volgens [gedaagde] kan slechts van onrechtmatigheid sprake zijn indien er sprake is van opzet of grove schuld van de schadeveroorzaker of wanneer de gedraging valt buiten de normale risico’s die beoefenaars van de betreffende sport van elkaar kunnen verwachten. Daarvan kan hier volgens [gedaagde] geen sprake zijn aangezien het ongeval inherent is aan het roeien in een dubbeltwee. Het gaat hier immers om het roeien in een ongestuurde roeiboot, waarbij de kans op ongevallen groter is dan bij het roeien met een stuurman. Bij deze manier van roeien is de taak van de boeg, [gedaagde], zeer gecompliceerd mede omdat de boot door het omkijken snel uit balans raakt. De fout die door [gedaagde] is gemaakt valt daardoor binnen de normale risico’s van de roeisport zodat geen aansprakelijkheid kan worden aangenomen.
3.6. Voorts betwist [gedaagde] dat [eiseres] schade heeft geleden en betwist zij ook de door [eiseres] gestelde omvang daarvan. Volgens [gedaagde] is het causaal verband tussen het ongeval en de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] onvoldoende door [eiseres] aangetoond. Het verlies aan verdienvermogen wordt door [gedaagde] bestreden op de grond dat de inschatting van de redelijke verwachtingen omtrent de toekomstige ontwikkelingen onjuist is. Ten aanzien van bepaalde posten van de gevorderde materiële schadevergoeding voert [gedaagde] aan dat niet gebleken is dat de aanschaf van de betreffende artikelen vanwege het ongeval nodig was. Onder verwijzing naar de Smartengeldgids van de ANWB stelt [gedaagde] dat ook de gevorderde immateriële schadevergoeding te hoog is. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Voor de beoordeling van de vraag of [gedaagde] aansprakelijk is voor het ongeval, is van belang dat dit heeft plaatsgevonden in een sport- en spelsituatie. In een dergelijke situatie zal niet te snel aansprakelijkheid aangenomen moeten worden aangezien deelnemers aan die sport of dat spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar moeten verwachten, afhankelijk van de inhoud van de activiteit en de risico’s die deze met zich kan meebrengen. Hieruit volgt dat ook indien één van de deelnemers zich niet aan de spelregels heeft gehouden, dit op zichzelf nog niet tot zijn aansprakelijkheid hoeft te leiden. Dit kan anders zijn wanneer er sprake is van een grove, opzettelijke overtreding die niet meer binnen de normale uitoefening van de sport of het spel valt en waarmee de andere speler(s) geen rekening hoefde(n) te houden.
4.2. De stelling van [eiseres] dat de specifieke taakverdeling tussen slag en boeg zoals hiervoor omschreven de toepassing van de zwaardere aansprakelijkheidsnorm (zoals die geldt voor sport- en spelsituaties) in de weg staat, volgt de rechtbank niet. Een dergelijke taakverdeling strekt weliswaar tot het waarborgen van de veiligheid van de spelers maar staat, evenals het hanteren van (andere spel-)regels, niet aan toetsing aan die zwaardere norm in de weg aangezien de deelnemers er rekening mee moeten houden dat de regels “in het vuur van de strijd” ook overtreden kunnen worden of onzorgvuldig nageleefd. In dit verband is het van belang dat [gedaagde] tijdens de zitting - onweersproken - heeft verklaard:
“Mevrouw [eiseres] en ik trainden samen voor een wedstrijd, waarbij zij op slag zat en ik op boeg. Dat betekende dat ik verantwoordelijk was voor het sturen door af en toe om te kijken. Ook had ik de taak ervoor te zorgen dat ik mij aanpaste aan het tempo en de kracht van mevrouw [eiseres] zodat het roeien synchroon verliep.
Ik heb te laat omgekeken en daardoor de dukdalf te laat gezien. We hadden een flink tempo en dat wilde ik niet verstoren door het omkijken omdat je daarmee de boot uit balans brengt. Ik was gewend de halen te tellen en telkens na eenzelfde aantal halen om te kijken. Op 5 juni 2002 deed ik dat niet omdat de boot zo lekker liep. Daardoor keek ik later om. Ik had vaker moeten omkijken want ik wist dat die brug er was en omdat we zo’n hoog tempo hadden.”
4.3. Vaststaat dat partijen roeiden in een dubbeltwee zonder stuurman waarbij beide partijen met hun rug naar de vaarrichting zaten. Dit acht de rechtbank meer risicovol dan het roeien met een stuurman, aangezien de boeg slechts af en toe omkijkt omdat de boot anders uit balans raakt en snelheid verliest. Hierdoor is de kans op aanvaringen, met mogelijk (letsel)schade tot gevolg, groter dan bij andere vormen van uitoefening van de roeisport. Dit is een gegeven waarvan [eiseres] zich als ervaren roeier bewust moet zijn geweest.
4.4. Ten aanzien van de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden speelt voorts een belangrijke rol dat partijen trainden voor een wedstrijd waardoor, zoals de rechtbank uit de stellingen van partijen afleidt, de nadruk lag op het oefenen op snelheid. Deze omstandigheid kan met zich meebrengen dat sporters zo in hun sport, spel of training opgaan dat zij daardoor bewust of onbewust meer risico nemen om een hoge(re) snelheid te halen. Dat dit in het onderhavige geval ook het geval was, maakt de rechtbank op uit de hiervoor geciteerde verklaring ter zitting van [gedaagde]. Dit verklaart ook waarom zij niet op tijd heeft gewaarschuwd voor de dukdalf, hoewel dit een vast obstakel was op een voor haar bekende vaarroute waardoor zij door de aanwezigheid daarvan eigenlijk niet verrast kon zijn.
4.5. Op grond van deze omstandigheden merkt de rechtbank het niet tijdig waarschuwen voor de dukdalf door [gedaagde] aan als een slecht gecoördineerde, slecht getimede handeling maar niet als een handeling waarmee [gedaagde] zich heeft geplaatst buiten de orde van het spel of anderszins met een handeling waarmee [eiseres] geen rekening hoefde te houden. Hieruit volgt dat [gedaagde] niet aansprakelijk is voor het roeiongeval zodat de gevorderde verklaring voor recht en de vordering tot schadevergoeding zullen worden afgewezen.
4.6. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, die aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht 1.136,00
- salaris procureur 4.000,00 (2 punten × tarief EUR 2.000,00) EUR
Totaal EUR 5.136,00
4.7. De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals gevorderd, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 5.136,00 vermeerderd met de wettelijke rente hierover ingaande 14 dagen na de dag van de uitspraak van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2008.
w.g. griffier w.g. rechter