RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600499-07
Datum uitspraak: 24 juni 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[VERDACHTE],
geboren op [1987] te [geboorteplaats]
wonende te [adres],
Raadsman: mr. M.J. Lamers.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
10 juni 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Volgens vaste jurisprudentie is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg - zoals hier het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer]- zal intreden.
Niet alleen is vereist dat wordt vastgesteld dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging een aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan dan dat verdachte de kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt voorop dat het hanteren van een mes naar de uiterlijke verschijningsvorm een geijkt middel is om iemand zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte op het moment dat hij en zijn familieleden werden geslagen door een groep, bewust met een opengeklapt mes in de richting van deze groep is gelopen om naar zijn zeggen daarmee te dreigen en de vechtpartij te laten ophouden. Ook toen de afstand tussen verdachte en de groep kleiner werd is hij zwaaiende en stekende bewegingen blijven maken in de richting van de groep. Op enig moment heeft het slachtoffer een steekwond in de zij/rug opgelopen van ongeveer drie centimeter diep. De steekwond is afkomstig van het door verdachte gehanteerde mes. Algemeen bekend is dat wanneer iemand in de rug/zij wordt gestoken, er een grote kans bestaat dat vitale organen worden geraakt, met als gevolg dat die persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte, door zich met een opengeklapt mes te mengen in een groep vechtende personen en daarbij met dat mes zwaaiende en stekende bewegingen te maken, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan met dien verstande dat
hij op 30 april 2007 te Breukelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, die [slachtoffer] in het lichaam,
heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op het navolgende.
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de - navolgende - motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de paginanummering van de in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal nr. PL0971/07-007098, PL0971/07-007098A en PL0971/07-007098B.
Verdachte is eigenaar van een steakhouse, gevestigd [adres] te Breukelen. Op
30 april 2007 (Koninginnedag) heeft verdachte zijn zaak rond middernacht gesloten. In de zaak zit nog een aantal klanten, maar er mogen geen nieuwe klanten meer naar binnen. Dan komt er een groep aan die op het raam bonkt, omdat zij nog iets willen eten. Verdachte wil hen kenbaar maken dat dit niet meer mogelijk is en loopt naar de deur toe. Hij spreekt de groep aan op hun gedrag en vraagt hen daarmee op te houden. De groep gaat echter door en verdachte wordt tegen zijn gezicht geslagen, waardoor hij duizelig wordt. (p. 40) Hij ziet dat de groep naar binnen wil komen en verdachte roept daarop zijn vader om hem te helpen. Hij ziet zijn vader al bij de deur staan om de groep naar buiten te krijgen. Omdat verdachte ziet dat het uit de hand gaat lopen pakt hij een mes, waarmee hij de groep bang wil maken in de hoop dat ze weg gaan en zijn vader niet zullen slaan. Eenmaal buiten krijgt verdachte rake klappen. Hij ziet dat zijn vader en broer ook klappen krijgen. Een werkneemster van hem ligt op de grond, maar ook zijn moeder ziet hij op de grond liggen. Daarop zwaait verdachte met het mes om zich heen om de groep bang te maken. Hij bemerkt dan dat de groep toch dichterbij komt en kennelijk een echt gevecht wil (p. 41).
Dit wordt op belangrijke punten ondersteund door de verklaring van [slachtoffer] die bij de rechter-commissaris op 9 oktober 2007 heeft verklaard dat hij, toen hij op een meter afstand van de groepen was genaderd, op de grond werd gegooid, maar geen idee heeft door wie. Op het moment dat hij weg wil kruipen op zijn knieën voelt hij iets op zijn rug. Hij denkt niet dat iemand het speciaal op hem had gemunt. Er was sprake van duw- en trekwerk, waaraan hij even heeft meegedaan. Hij is door al dat duwen en trekken over en weer op de grond terechtgekomen. Hij heeft daarvoor of daarna niet één bepaald iemand bij hem in de buurt gezien.
Ook de verklaring van getuige [getuige X] afgelegd op 9 oktober 2007 bij de rechter-commissaris is helder. Hij verklaart dat een jongen uit zijn groep op het raam van de shoarmatent klopte en toen er niet werd gereageerd hij iets harder klopte. De eigenaar kwam naar de deur toe en maakte een slaande beweging naar de jongen uit zijn groep. Toen vielen er klappen over en weer. [verdachte] rende naar binnen en toen hij naar buiten kwam, hield hij een mes in zijn hand. Hij hield dit mes naar voren gericht en maakte meerdere stekende bewegingen met het mes richting [getuige X]s groep. De getuige merkt voorts op dat hij denkt dat de verdachte niet echt iemand wilde verwonden, omdat hij het zeker had kunnen doen. De verdachte stond op ongeveer 2,5 meter afstand en probeerde niet dichterbij te komen.
Toen de vrouw op de grond lag werd de sfeer weer heftig. [verdachte] maakte wederom stekende bewegingen, maar hij stond nu veel dichterbij, op nog geen meter afstand. Hij verklaart ook dat hij de verdachte met het slachtoffer heeft zien stoeien, na de laatste stekende bewegingen op nog geen meter afstand. Hij geeft daarbij aan dat hij onder stekende bewegingen verstaat het van achter naar voren bewegen met de arm. Voorts verklaart hij desgevraagd dat hij en zijn vrienden freefighters zijn.
Op 8 mei 2007 heeft huisarts J. Theunissen te Breukelen een medische verklaring opgemaakt, waarin hij onder andere beschrijft dat de wond een steekwond betreft rechts op de rug, van 1 centimeter breed en ongeveer 3 centimeter diep (B p.11)
Voorts is op 1 mei 2007 het mes aangetroffen in de zaak van verdachte en op de punt van het lemmet werd bloed aangetroffen. Het mes is veiliggesteld en verzegeld onder nr. EAA462 verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Den Haag (p. 45).
Het NFI heeft op 26 september 2007 gerapporteerd dat van het DNA in de bemonstering bloed EAA462 een onvolledig DNA-profiel van een man is verkregen. Dit profiel is vergeleken met het profiel van het slachtoffer. [slachtoffer], van wie onder verzegeling van nr. RGY685, wangslijm is afgenomen. Het profiel van de bemonstering bloed van de punt van het lemmet matcht met het profiel van het slachtoffer [slachtoffer]. Dit betekent dat het bloed op het mes afkomstig kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit onvolledige DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
De strafbaarheid van het feit
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Immers heeft de groep mannen hem, maar ook zijn ouders rake klappen uitgedeeld. Verdachte heeft gemeend zich hiertegen te mogen verdedigen. Verdachte heeft een mes gepakt en deze ter afdreiging gehanteerd. Op enig moment blijkt dat iemand uit de groep mannen gewond is aan zijn rug/zij. Verdachte zegt niet welbewust te hebben gestoken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op zichzelf het recht had om zichzelf, zijn familie en zijn zaak te verdedigen. Verdachte heeft door het gekozen verdedigingsmiddel en de wijze waarop hij dat heeft aangewend de grenzen van de noodzakelijke verdediging echter overschreden. Hij heeft immers het mes op een riskante wijze gehanteerd, waardoor het mes in de rug/zij van het slachtoffer is terechtgekomen, een plaats waar zich vele vitale organen bevinden, terwijl de aanval op de verdachte bestond uit het slaan met de blote hand dan wel vuist.
De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer, nu verdachte in de gegeven situatie disproportioneel heeft gehandeld.
Voorts is er geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot zware mishandeling.
De strafbaarheid van de verdachte
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte gehandeld heeft in een noodweersituatie, maar hierbij mogelijkerwijs de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, omdat hij zag dat zijn ouders door de groep mannen werden geslagen. Daarbij is het mogelijk dat de hevige gemoedsbeweging die hierdoor bij verdachte ontstaat mede werd ingegeven door de geschiedenis van de familie in het land van herkomst Azerbijan. Door de oorlog is de familie gevlucht naar Kazachstan. De broer van verdachte heeft in de oorlog de dood gevonden, nadat hij in brand was gestoken.
De rechtbank heeft in haar oordeel ook betrokken het rapport d.d. 14 december 2007 van
M. Tijhuis, reclasseringswerker omtrent de persoon van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van de raadsman op noodweer-exces.
In de gegeven omstandigheden, waarin een groep van breedgeschouderde en van alcohol beschonken mannen op de ramen van de zaak van verdachte slaat en zich daarbij ook agressief gedraagt jegens verdachte en zijn familie acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat deze emoties van dien aard waren dat het handelen van verdachte moet worden aangemerkt als een onmiddellijk gevolg van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Hierbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat die hevige gemoedsbeweging bij verdachte mogelijk eerder dan wel versterkt aanwezig kon zijn door de familiaire geschiedenis waarbij zijn broer is omgekomen.
Derhalve is de verdachte niet strafbaar en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft acht geslagen op de artikelen 41, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar.
Ontslaat de verdachte voor het bewezenverklaarde van alle rechtsvervolging.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs. L.M.G. de Weerd, A. Wassing en C.E.M. Nootenboom, bijgestaan door C. Lith-van den Brink als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2008.