RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/710410-08
Datum uitspraak: 11 juni 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Midden Holland, Huis van Bewaring De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
Raadsman: mr. D.C. Vlielander.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 mei 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Verdachte is daarin het volgende ten laste gelegd:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 12 februari 2008
te Utrecht en/of elders in Nederland meermalen, althans een maal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (telkens) een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine (telkens) een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 12 februari 2008 te Utrecht tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 6,06 gram cocaine (8 wikkels, in de fouillering van verdachte [medeverdachte 1]) en/of
- ongeveer 3,76 gram cocaine (in de fouillering van verdachte [verdachte]) en/of
- ongeveer 5,71 gram cocaine (in de auto waarin verdachte [verdachte] reed) en/of
- ongeveer 112,19 gram en/of 46,75 gram en/of 7,37 gram cocaïne (in de woning
aan de [adres] te Utrecht) en/of
- ongeveer 1,51 gram en/of 0,34 gram en/of 1,25 gram cocaïne (in de woning aan
De [adres]) en/of
- ongeveer 99,77 gram cocaïne (in de woning aan de [adres]),
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine,
zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de navolgende bewijsoverwegingen, verwijzen naar de paginanummering van de in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, genummerd PL0915/08-002533B. Tenzij anders aangegeven, betreffende deze bewijsmiddelen telkens ambtsedig opgemaakte processen-verbaal.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vanaf augustus 2007 tot 12 februari 2008 te Utrecht, samen met zijn broer [medeverdachte 1] op meerdere tijdstippen cocaïne heeft verkocht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ook buiten de door hem erkende periode, dat wil zeggen reeds voor augustus 2007, cocaïne heeft gedeald. Dit baseert de rechtbank op de verklaringen zoals deze bij de politie zijn afgelegd door de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Deze getuigen, die bekend zijn met het gebruik en de uitwerking van cocaïne hebben de verdachte bij een meervoudige fotoconfrontatie herkend als één van ‘hun’ dealers en hebben voor wat betreft de “deal-periode” verklaard over respectievelijk 4 jaar, 1 jaar en 2 tot 2/½ jaar. De verdediging heeft deze getuigen à charge bij de rechter-commissaris doen ondervragen en ondervraagd. In dat verhoor zijn [getuige 1] en [getuige 2] voor wat betreft de periode bij hun eerder afgelegde verklaring gebleven, [getuige 3] heeft deze teruggebracht tot ‘een jaartje’. Ook deze verklaringen bieden steun aan de vaststelling dat de verdachte reeds voor augustus 2007 dealde. Voor het bewijs kan tevens worden gebruikt de verklaring van de door de politie gehoorde getuige [getuige 4] . Ook deze getuige is bekend met het gebruik van cocaïne en ook deze getuige heeft de verdachte bij een meervoudige fotoconfrontatie herkend. Zij spreekt van een ‘deal-periode’ van 5 jaar. Deze getuige is weliswaar niet door de verdediging ondervraagd maar haar verklaring, voor zover deze de verdachte belast aangaande de ‘deal-periode’, vindt in voldoende mate steun in andere, met name de hiervoor genoemde bewijsmiddelen (vgl. HR 1 februari 1994, NJ 1994, 427).
De verdediging heeft ten aanzien van één of meer van de hiervoor genoemde getuigen de betrouwbaarheid bestreden en er tevens op gewezen dat veel andere getuigen slechts over een kortere dealperiode van om en nabij een half jaar spreken. Dit verweer wordt verworpen. Daarvoor is van belang dat het om een relatief groot aantal getuigen gaat dat over een langere periode spreekt, dat deze getuigen (ook) op dit punt voldoende consistent zijn in hun verklaringen en dat geen valide redenen zijn aangevoerd of gebleken waardoor zou kunnen worden verklaard waarom deze gebruikers hun dealers meer dan overeenkomstig de waarheid zouden belasten. Het is een algemeen bekend feit dat gebruikers op dit punt doorgaans, bijzondere hier niet gebleken omstandigheden daargelaten, juist bepaald terughoudend plegen te zijn. Dat de handel zich de laatste periode heeft uitgebreid waardoor meer (nieuwe) afnemers over een kortere periode spreken doet aan het hiervoor overwogene niet af.
De rechtbank acht, gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan op de navolgende wijze.
1.
hij in de periode van 1 februari 2007 tot en met 12 februari 2008
te Utrecht en/of elders in Nederland meermalentelkens
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd telkens een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne , zijnde cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bij de verdachte is cocaïne aangetroffen in de door hem bestuurde auto , in zijn fouillering en in zijn woning . Bij de medeverdachten is eveneens cocaïne aangetroffen; bij [medeverdachte 1] in zijn fouillering en in diens woning , bij [medeverdachte 2] in de woning . De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle verdachten kunnen worden aangesproken terzake ‘aanwezig hebben’ als bedoeld in de Opiumwet voor alle aangetroffen cocaïne. Dit vanwege –kortweg- de gezamenlijkheid van de handel. De verdediging heeft dit standpunt bestreden en gesteld dat dit ‘aanwezig hebben’ zich slechts uitstrekt tot hetgeen bij de verdachte zelf is aangetroffen.
De rechtbank overweegt het volgende. Met ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet wordt een zuiver feitelijke situatie aangeduid. Anders dan bij ‘bezit’ is niet een zekere machtsuitoefening vereist. Voldoende is als het voorwerp zich in de machtssfeer van de verdachte bevindt. Daarnaast vereist strafrechtelijke aansprakelijkheid dat er bij de verdachte sprake is van een zekere mate van bewustheid van die aanwezigheid, al dan niet in de zin van “kans-weten”. Toetsing van de feiten aan deze norm brengt de rechtbank ertoe de zienswijze van de officier de juiste te achten. De verdachte heeft mitsdien alle bij hem en zijn medeverdachten aangetroffen cocaïne aanwezig gehad. Daarbij kan nog worden aangetekend dat enig aanknopingspunt voor door één der verdachten gedreven ‘eigen’ -dat wil zeggen buiten medeweten van zijn medeverdachten/broers- handel ontbreekt.
2.
hij op 12 februari 2008 te Utrecht tezamen en in vereniging met
anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 6,06 gram cocaine (8 wikkels, in de fouillering van verdachte [medeverdachte 1]) en
- ongeveer 3,76 gram cocaine (in de fouillering van verdachte [verdachte]) en
- ongeveer 5,71 gram cocaine (in de auto waarin verdachte [verdachte] reed) en
- ongeveer 112,19 gram en/of 46,75 gram en/of 7,37 gram cocaïne (in de woning
aan de [adres] te Utrecht) en
- ongeveer 1,51 gram en/of 0,34 gram en/of 1,25 gram cocaïne (in de woning aan
de [adres]) en
- ongeveer 99,77 gram cocaïne (in de woning aan de [adres]), zijnde
telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft langere tijd en - gelet op de afgeluisterde telefoongesprekken - op grote schaal cocaïne verkocht. In het algemeen geldt voor verdovende middelen als cocaïne dat zij in hoge mate verslavend zijn, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel.
Daarnaast heeft het gebruik van en de handel in verdovende middelen een aanzuigende werking op overig crimineel gedrag, zoals diefstal en heling. Bij verdachte zijn dan ook goederen aangetroffen die afkomstig waren van diefstal.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 februari 2008 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen wegens overtreding van de Opiumwet;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 21 mei 2008, opgemaakt door K. van Scherpenzeel, reclasseringswerker.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk .
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank een zelfde rol in de hem verweten gedragingen gehad als medeverdachte [medeverdachte 1].
Verbeurdverklaring:
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de nummers 24, 36, 37, 39. 41 en 44 t/m 47 op de als bijlage I aangehechte beslaglijst, zullen worden verbeurd verklaard, aangezien met behulp van deze voorwerpen het onder 1 bewezenverklaarde is begaan of voorbereid dan wel deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van het onder 1 bewezenverklaarde zijn verkregen. De rechtbank verklaart de auto (Opel Astra) verbeurd, omdat met behulp van deze auto, die van medeverdachte [medeverdachte 2] is, het bewezenverklaarde misdrijf onder 1 is begaan. Op het moment van aanhouding van verdachte [verdachte] was hij aan het dealen vanuit deze auto. De auto werd gebruikt om cocaïne in op te slaan en te vervoeren. Medeverdachte [medeverdachte 2] was op de hoogte van het feit dat zijn broers cocaïne dealden hetgeen hem er niet van heeft weerhouden zijn auto uit te lenen.
Onttrekking aan het verkeer:
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de nummers 31 t/m 34, 38, 40, 42 en 43 op de als bijlage I aangehechte beslaglijst, zullen onttrokken worden verklaard aan het verkeer, aangezien deze voorwerpen tot het begaan van de feiten zijn bestemd en deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Teruggave verdachte:
De overige in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de nummers 1 t/m 23, 25 t/m 30 en 35, op de als bijlage I aangehechte beslaglijst, zullen terug gegeven worden aan verdachte.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33, 33a, 33b, 36b, 36c, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, heeft begaan op de wijze als hiervoor is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 24 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de nummers 24, 36, 37, 39, 41 en 44 t/m 47 op de als bijlage I aangehechte beslaglijst.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de nummers 31 t/m 34, 38, 40, 42 en 43 op de als bijlage I aangehechte beslaglijst.
Gelast de teruggave van de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de nummers 1 t/m 23, 25 t/m 30 en 35 aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mrs W. Foppen, M.P. Gerrits-Janssens, P. Bernini, bijgestaan door mr. L.M. Janssens-Kleijn als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juni 2008.