ECLI:NL:RBUTR:2008:BD6021

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
207709/ HA ZA 06-255
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder bij selectieve betalingen door BV

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht werd behandeld, ging het om de aansprakelijkheid van de bestuurder van Vermogensbeheer, die door eiser werd aangeklaagd. De procedure volgde op een tussenvonnis van 15 november 2006, waarin werd overwogen dat Vermogensbeheer tot 15 december 2004 aan lopende verplichtingen mocht voldoen. Eiser stelde dat de bestuurder, [verweerder], Vermogensbeheer had leeggehaald ten behoeve van zichzelf en dat er niet aan de verplichtingen jegens eiser was voldaan. De rechtbank moest beoordelen of de door [verweerder] aan zichzelf uitbetaalde salarissen en gemaakte kosten rechtmatig waren, gezien de financiële situatie van Vermogensbeheer.

De rechtbank concludeerde dat [verweerder] ten onrechte een salaris van € 25.000,00 per jaar had uitbetaald en dat de telefoonkosten van € 5.295,00 en € 2.877,00 over 2005 en 2006 niet konden worden voldaan, gezien de substantiële vordering van eiser die niet was betaald. De rechtbank oordeelde dat [verweerder] aansprakelijk was voor de schade die eiser had geleden, welke werd vastgesteld op € 56.172,00. Daarnaast werd [verweerder] veroordeeld tot betaling van rente over de verschuldigde bedragen.

De rechtbank gaf partijen de mogelijkheid om de kwestie verder in onderling overleg op te lossen, maar stelde ook dat de proceskosten tussen partijen gecompenseerd zouden worden, aangezien beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk waren gesteld. De zaak werd voor verdere behandeling verwezen naar de rol van 13 augustus 2008, waarbij [verweerder] stukken diende in te brengen over de betalingen en de vordering op Bellona.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 207709 / HA ZA 06-255
Vonnis van 2 juli 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. P.J. Soede,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. M.C. Franken-Schoemaker.
Partijen zullen hierna [eiser] en [verweerder] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 november 2006
- akte na vonnis tot overlegging van stukken aan de zijde van [verweerder]
- antwoord akte aan de zijde van [eiser]
- pleitaantekeningen van beide partijen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De rechter, die het tussenvonnis heeft gewezen, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij tussenvonnis van 15 november 2006 heeft de rechtbank overwogen dat Vermogensbeheer tot het vonnis van 15 december 2004 aan lopende verplichtingen mocht blijven voldoen. Wel dient [verweerder] aan te tonen dat in Vermogensbeheer vanaf 2001 een redelijke voorziening voor de vordering van [eiser] is gecreëerd en in stand gehouden. Vanaf 15 december 2004 had Vermogensbeheer [eiser] in beginsel op gelijke wijze dienen te behandelen als de overige schuldeisers, zodat [verweerder] in de gelegenheid is gesteld om stukken in het geding dient te brengen over 2004 en 2005 waaruit het verloop van de verschillende balansposten gedurende de boekjaren 2004 en 2005 blijkt.
2.2. [verweerder] heeft een overzicht in het geding gebracht waaruit het verloop van de balanspost voorzieningen over 2001 tot en met 2004 blijkt, de winst en verliesrekeningen van Vermogensbeheer over de jaren 2001 tot en met 2003, alsmede de jaarrekeningen over 2004, 2005 en de conceptjaarrekening over 2006.
[verweerder] heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de voor de claim van [eiser] getroffen voorziening redelijk is en – gezien het door de jaren toenemende negatieve eigen vermogen van Vermogensbeheer – niet betekent dat de claim van [eiser] ook daadwerkelijk kon worden betaald. Door Vermogensbeheer zijn volgens [verweerder] na 2001 nauwelijks kosten meer gemaakt, anders dan het betalen van claims en het voldoen van advocaat- en accountantskosten, welke kosten noodzakelijk zijn voor instandhouding van de vennootschap.
2.3. [eiser] heeft – samengevat – aangevoerd dat [verweerder] met name in 2001 en in aflopende mate in de daaropvolgende jaren Vermogensbeheer heeft leeggehaald ten behoeve van zichzelf. Voorts heeft Vermogensbeheer wel afkoopsommen betaald, maar niet wat aan [eiser] is verschuldigd.
2.4. Uitgangspunt voor de beoordeling van de na tussenvonnis in het geding gebrachte stukken is dat Vermogensbeheer tot het vonnis van 15 december 2004 aan lopende verplichtingen mocht blijven voldoen. Uit wat [eiser] heeft aangevoerd over de uitgaven van Vermogensbeheer in met name 2001 en in mindere mate 2002, kan niet worden afgeleid dat het hier geen lopende verplichtingen betreft. Hoewel juist is dat Vermogensbeheer in 2001 nauwelijks omzet meer had (netto omzet slechts € 13.272,00), zeker in vergelijking met 2000 (netto omzet € 1.417.906,00), kan [verweerder] worden gevolgd in zijn stellingname dat in 2001 nog is getracht om omzet te genereren en dat het tijd heeft gekost om de kosten van Vermogensbeheer te verminderen. Daarbij heeft [verweerder] terecht aangevoerd dat uit het verloop van de voorziening in de balansen van Vermogensbeheer over de jaren 2001-2003 volgt dat een bedrag van € 252.058,00 aan claims is voldaan en niet – zoals [eiser] stelt – een bedrag van € 716.021,00. Kennelijk beschouwt [eiser] de in die jaren gedane dotaties aan de balanspost voorzieningen als een daadwerkelijke betaling, wat onjuist is. Uit de door [verweerder] overgelegde stukken kan voorts niet worden afgeleid dat [verweerder] van een in eigen beheer opgebouwde voorziening voor pensioen na 2000 een substantieel bedrag alsnog zou hebben voldaan aan een externe pensioenverzekeraar.
Blijkens de (concept)jaarstukken voor 2001 tot en met 2006 overgelegde stukken is door Vermogensbeheer vanaf 2001 tot en met 2006 een voorziening is getroffen voor claims. Voor wat betreft [eiser] bedraagt de voorziening per einde 2001 ruim € 45.000,00 (5%), per einde 2002 circa € 282.000,00 (32,5%) en per einde 2004 circa € 625.000,00 (72%). In 2005 en 2006 is de voorziening verder verhoogd (ruim € 900.000,00 in 2005 en ruim € 930.000,00 in 2006) in verband met het gewezen vonnis en de in dat verband ook toegekende rente. Niet is gebleken dat deze voorziening onder de gegeven omstandigheden – er liep een (appèl)procedure over deze vordering – te laag is geweest.
2.5. Voor wat betreft betalingen na 15 december 2004 heeft de rechtbank in het tussenvonnis vastgesteld dat Vermogensbeheer vanaf dat moment [eiser] in beginsel gelijk diende te behandelen met de overige schuldeisers. [eiser] heeft – mede – over die jaren bezwaar gemaakt tegen het door Vermogensbeheer aan [verweerder] uitbetaalde salaris van € 25.000,00 per jaar en de ten laste van Vermogensbeheer gebrachte telefoonkosten ad € 5.295,00 over 2005 en € 2.877,00 over 2006. Voorts heeft [eiser] gewezen op de posten ‘Reiskosten’ over 2005 en 2006 (€ 1.000,00 per jaar) en ‘Onderhoud/kleine aanschaf’ (respectievelijk € 843,00 en € 1.581,00).
2.6. Gegeven het feit dat de omzet in Vermogensbeheer over 2005 en 2006 nihil was, en – naar ook [verweerder] stelt – de activiteiten van Vermogensbeheer feitelijk waren beperkt tot het voeren van verweer tegen de vordering van [eiser] en het bijhouden van de administratie wat noodzakelijk is voor het in stand houden van de vennootschap, valt niet in te zien op welke grond [verweerder] – met het voorbijgaan aan [eiser] – zichzelf als bestuurder van Vermogensbeheer rechtmatig € 25.000,00 als salaris kon uitbetalen. Nu de activiteiten van Vermogensbeheer in 2005 en 2006 al waren gestaakt, was er van het uitvoeren van de doelstelling van de vennootschap geen sprake meer. In dat verband is ook relevant dat Vermogensbeheer in 2004 slechts € 1000,00 aan salaris heeft uitbetaald – naast € 8.000,00 aan management fee – derhalve veel minder dan in 2005 en 2006.
In dat kader valt ook niet zonder meer in te zien dat het door Vermogensbeheer over 2005 en 2006 betaalde bedrag aan telefoonkosten, respectievelijk € 5.295,00 en € 2.877,00, met het voorbijgaan aan de vordering van [eiser] kon worden voldaan. Nu de activiteiten van Vermogensbeheer waren gestaakt, acht de rechtbank maximaal € 1.000,00 per jaar aan telefoonkosten een bedrag dat bij voorrang kon worden voldaan. De uitgaven in 2005 en 2006 onder de posten ‘Onderhoud/kleine aanschaf’ van € 843,00 en € 1.581,00, en ‘Reiskosten’ ad € 1.000,00 zijn onvoldoende omvangrijk om te oordelen dat deze niet door Vermogensbeheer konden worden voldaan in het kader van de instandhouding van de vennootschap.
2.7. Het vorenstaande leidt ertoe dat [verweerder] als bestuurder en enig aandeelhouder van Vermogensbeheer ten onrechte ten laste van Vermogensbeheer in 2005 en 2006 € 25.000,00 aan salaris heeft uitbetaald en respectievelijk € 4.295,00 en 1.877,00 aan telefoonkosten heeft voldaan. Gezien het feit dat op de substantiële vordering van [eiser] in het geheel niets is betaald, hadden voormelde bedragen moeten worden voldaan aan [eiser]. [verweerder] is uit hoofde van onrechtmatig handelen aansprakelijk voor de door [eiser] in dit verband geleden schade, welke dient te worden gesteld op de som van voormelde bedragen, zijnde € 56.172,00.
2.8. Uit de jaarstukken van Vermogensbeheer over 2006 blijkt van een actief per einde 2006 van € 81.884,00, voornamelijk bestaande uit een rekening-courant vordering op Bellona Amsterdam B.V., verder te noemen Bellona. De rechtbank kan op basis van de voorliggende gegevens niet beoordelen in hoeverre de vordering van Vermogensbeheer op Bellona is of zal worden betaald, waarna van de zijde van Vermogensbeheer de mogelijkheid bestaat of had bestaan om op de vordering van [eiser] een betaling te doen en deze eventueel ten onrechte achterwege is gebleven. Dat betekent dat de schade niet volledig kan worden begroot.
2.9. De rechtbank zal derhalve bij wijze van voorschot in het dictum hierna voormeld bedrag van € 56.172,00 toewijzen. De rechtbank zal daarbij tevens [verweerder] veroordelen om aan [eiser] rente te betalen over € 29.295,00 vanaf 1 juli 2005 en over € 26.877,00 van 1 juli 2006. De ingangsdatum van de verschuldigdheid van rente heeft de rechtbank – ervan uitgaande dat de uit de jaarstukken af te leiden betalingen van Vermogensbeheer op verschillende tijdstippen in dat jaar hebben plaatsgevonden – gesteld op 1 juli van dat jaar.
2.10. De rechtbank zal de zaak voor het overige verwijzen naar de rol voor akte aan de zijde van [verweerder]. [verweerder] dient stukken in het geding te brengen – waaronder bankafschriften – waaruit blijkt welke betalingen in 2007 en 2008 ten laste Vermogensbeheer zijn verricht. Voorts dient [verweerder] nadere informatie te verschaffen, onderbouwd met stukken, over de vordering van Vermogensbeheer op Bellona. Met name dient er duidelijkheid te komen in hoeverre en op welke termijn deze vordering is dan wel zal worden voldaan.
2.11. De rechtbank geeft partijen in overweging om deze kwestie verder in onderling overleg op te lossen. Daarbij is nog relevant dat de rechtbank – ervan uitgaande dat hoe dan ook minder dan de helft van het door [eiser] gevorderde bedrag uiteindelijk in totaal zal worden toegewezen – de proceskosten tussen partijen bij eindvonnis zal compenseren, nu partijen dan over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal – mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II – worden afgewezen. Uit hetgeen [eiser] heeft gesteld kan niet worden afgeleid dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor een proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [verweerder] om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 56.172,00 (zesenvijftig duizendéénhonderdtweeënzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over € 29.295,00 vanaf 1 juli 2005 en over € 26.877,00 van 1 juli 2006,
3.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.3. verwijst de zaak naar de rol van 13 augustus 2008 voor akte aan de zijde van [verweerder] zoals vermeld in 2.10,
3.4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2008.
Wg griffier wg rechter