ECLI:NL:RBUTR:2008:BD6573

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
208870/ HA ZA 06-413
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit koopovereenkomst tussen Maria S.A. en G.H. Lukassen en Zoon B.V. betreffende geleverde citroenen

In deze zaak vorderde Maria S.A., een rechtspersoon naar Grieks recht, betaling van een bedrag van € 48.988,80 van G.H. Lukassen en Zoon B.V. wegens een koopovereenkomst met betrekking tot geleverde citroenen. De rechtbank Utrecht heeft op 9 juli 2008 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, die begon met een tussenvonnis op 21 februari 2007. De procedure omvatte getuigenverhoren en diverse akten van uitlating. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het bestaan van een koopovereenkomst tussen Maria en Lukassen en Zoon B.V. De rechtbank verwierp de verweren van Lukassen en oordeelde dat de citroenen daadwerkelijk door Maria waren geleverd. De getuigenverklaringen ondersteunden de stelling dat Maria niet alleen als vervoerder, maar als verkopende partij kan worden aangemerkt. De rechtbank wees de vordering tot betaling toe, inclusief wettelijke rente vanaf 18 oktober 2005, en veroordeelde Lukassen in de proceskosten. De uitspraak benadrukte dat de bewijsvoering van Lukassen niet voldoende was om aan te tonen dat de verplichtingen uit de koopovereenkomst niet nagekomen waren.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 208870 / HA ZA 06-413
Vonnis van 9 juli 2008
in de zaak van
de rechtspersoon naar Grieks recht
MARIA S.A.,
gevestigd te Machrochori Verias,
eiseres,
procureur mr. J.J.C. van Haren,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
G.H. LUKASSEN EN ZOON B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
procureur mr. W.J.W. Engelhart.
Partijen zullen hierna Maria en Lukassen en Zoon B.V. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 februari 2007;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 12 juni 2007;
- het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor van 14 november 2007;
- de akte uitlating van 28 november 2007;
- de akte uitlating van 12 december 2007;
- de conclusie na getuigenverhoor;
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor;
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 21 februari 2007 (hierna: het tussenvonnis) en bouwt hierop voort.
2.2. In het tussenvonnis is onder meer overwogen dat kern van het geschil betreft of tussen Lukassen en Zoon B.V. en Maria koopovereenkomst tot stand gekomen is met betrekking tot de in geding zijnde citroenen. De rechtbank heeft de verweren die door Lukassen en Zoon B.V. tegen de door Maria gestelde koopovereenkomst zijn aangevoerd onvoldoende concreet gemotiveerd geacht. De rechtbank heeft daarom het bestaan van een koopovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de citroenen waarvan in dit geding betaling wordt gevorderd, voorshands bewezen geacht. Lukassen is toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
2.3. Teneinde het voornoemde tegenbewijs te leveren zijn gehoord de heer
[directeur], directeur van [directeur], de heer [medewerker], medewerker bij Lukassen en Zoon B.V. in de periode van 1997 tot en met 2005 en mevrouw [medewerkster], medewerker bij Lukassen en Zoon B.V..
2.4. De heer [directeur] (hierna: [directeur]) heeft samengevat - onder meer - verklaard dat op enig moment de heer [verkoper] en mevrouw [verkoopster] (de rechtbank begrijpt: [verkoopster], hierna tezamen met de heer [verkoper] aangeduid als [verkoper] c.s.) bij Lukassen en Zoon B.V. zijn geweest en citroenen te koop hebben aangeboden. [directeur] weet niet meer of het om vier of zeven ladingen ging. [directeur] heeft verklaard dat hij, voordat hij werd aangesproken tot betaling, nooit enig contact heeft gehad met het bedrijf Maria. De bij de dagvaarding gevoegde facturen en faxberichten (productie 1, 3 en 4 bij de dagvaarding) kent de heer [directeur] geen van allen. De handgeschreven reactie op de fax van Maria van 7 november 2005, is volgens [directeur] niet van hem afkomstig en hij kan zich niet herinneren dat dit op zijn instructie is geschreven. [directeur] herkent ook de facturen die aan de zijde van Lukassen en Zoon B.V. in het geding zijn gebracht (productie 1 bij de conclusie van antwoord) niet, maar de prijs komt overeen met hetgeen voor de citroenen betaald diende te worden. [directeur] weet voor vijfennegentig procent zeker dat dit de facturen zijn voor de citroenen van de heer [verkoper]. Deze facturen zijn ook betaald. [directeur] heeft verklaard dat hij de betalingen zoals vermeld op het betalingsoverzicht (productie 3 bij de conclusie van dupliek) niet zelf heeft verricht. De handtekening die op het betalingsoverzicht staat is van zijn zoon. Volgens [directeur] geven hij en zijn zoons toestemming voor de betalingen. Nadat aan [directeur] is voorgehouden dat uit de verklaring van de vertaler volgens Maria blijkt dat de verklaring van de heer [verkoper] (productie 4 bij de conclusie van dupliek) oorspronkelijk in het Nederlands is opgesteld en dat zij die vervolgens naar het Grieks hebben vertaald, verklaart [directeur] dat hij geen duidelijkheid kan verschaffen over de wijze waarop de overgelegde verklaring van de heer [verkoper] tot stand gekomen is. Het kan volgens hem best zo zijn dat de verklaring in het Nederlands is opgesteld en aan de heer [verkoper] is opgestuurd.
2.5. De heer [medewerker] (hierna: [medewerker]) heeft samengevat - onder meer - verklaard dat [verkoper] c.s. in september 2005 bij Lukassen en Zoon B.V. zijn geweest en dat hij toen is opgetreden als tolk. Volgens [medewerker] is tussen [verkoper] c.s. en [directeur] een koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot zeven trailers citroenen.
Tijdens het gesprek is gevraagd of de citroenen van [verkoper] c.s. waren en zij hebben toen aangegeven dat dit zo was en dat zij een eigen koelcel hebben. Twee á drie weken later zijn de eerste vier trailers afgeleverd en één week later de overige drie trailers.
Deze drie trailers waren volgens [medewerker] ook afkomstig van de heer [verkoper].
Toen de trailers met citroenen werden geleverd heeft [medewerker] de bedrijfsstempel van Lukassen en Zoon B.V. op de CMR-vrachtbrieven gezet. Hij heeft toen niet gezien dat op die CMR-vrachtbrieven ‘Maria’ vermeld stond.
[medewerker] heeft telefonisch contact gehad met de heer [verkoper] over een betaling van
€ 11.000,00 met betrekking tot de geleverde citroenen.
[medewerker] heeft een aantal keren zelf geld heeft overgemaakt naar mevrouw [verkoopster], maar volgens hem hadden die betalingen niets te maken met de betaling van de onderhavige citroenen.
[medewerker] heeft ten slotte verklaard dat hij, toen hij daarna in Griekenland was, van [verkoper] c.s. heeft gehoord dat zij citroenen hadden gekocht van Maria en dat over de betaling van die citroenen toen discussie is ontstaan tussen Maria en de heer [verkoper].
2.6. Mevrouw [medewerkster] (hierna: [medewerkster]) heeft samengevat - onder meer - verklaard dat zij [verkoper] c.s. eind augustus 2005 bij Lukassen en Zoon B.V. heeft gezien. Zij heeft toen het briefpapier van Lukassen en Zoon B.V. aan de heer [medewerker] gegeven, om aan mevrouw [verkoopster] te overhandigen ten behoeve van de juiste adresgegevens voor de levering.
Op 20 september 2005 zijn [verkoper] c.s. wederom bij [directeur] op kantoor geweest. [directeur] heeft toen aangegeven dat de prijzen op de facturen, die vermoedelijk bij de CMR-vrachtbrieven waren meegeleverd (productie 1 bij de dagvaarding), niet klopten. Volgens [medewerkster] heeft mevrouw [verkoopster] toen ter plekke nieuwe facturen uitgeschreven waarop de juiste prijzen vermeld stonden (productie 1 bij de conclusie van antwoord).
Deze facturen hadden volgens [medewerkster] betrekking op de citroenen die in vier ladingen in september 2005 geleverd zijn. Mevrouw [verkoopster] heeft de informatie ten aanzien van collie’s, lading en camionnummers direct overgenomen van de facturen die vermoedelijk bij de CMR-vrachtbrieven waren meegezonden. [medewerkster] heeft verklaard dat zij ter betaling van de geleverde citroenen een bedrag van € 3.000,00 aan [verkoopster] heeft meegegeven en dat zij een bedrag van € 8.720,00 heeft overgemaakt. De bedragen zoals vermeld op het betalingsoverzicht (productie 3 van de conclusie van dupliek) komen overeen met de betalingen die zijn verricht.
Een paar weken nadat de betalingen waren verricht is door Maria telefonisch contact opgenomen met Lukassen en Zoon B.V.. [medewerkster] heeft verklaard dat zij begrijpt dat [directeur] vervolgens heeft gebeld met mevrouw [verkoopster] en dat mevrouw [verkoopster] toen heeft gezegd dat ze het verder zou regelen. Vervolgens ontvingen zij de fax waarop staat dat voor de citroenen door [verkoper] betaald zouden zijn (productie 4 bij de dagvaarding).
Daarna heeft een collega van [medewerkster] de fax met de handgeschreven reactie (productie 3 bij de dagvaarding) teruggestuurd. [medewerkster] vond het raar dat naar aanleiding van het herinneringstelefoontje van Maria op dezelfde dag eerst een bevestiging werd gestuurd dat er betaald was en dat er vervolgens een aanmaning binnen kwam.
[medewerkster] heeft verklaard dat, voor zover zij weet, vóór de voornoemde fax niet eerder contact is geweest tussen Lukassen en Zoon B.V. en Maria. [medewerkster] vond het niet vreemd dat Maria als afzender op de CMR-vrachtbrieven stond. Het komt volgens [medewerkster] wel vaker voor dat de afzender een ander is dan de verkoper.
2.7. Vooropgesteld wordt dat afspraken die tussen Lukassen en Zoon B.V. en [verkoper] c.s. zijn gemaakt, wat daar ook van zij, niet zonder meer in de weg staan aan het aannemen van een koopovereenkomst tussen Maria en Lukassen en Zoon B.V..
2.8. Het staat genoegzaam vast dat de citroenen waarvan Maria betaling vordert door Maria aan Lukassen en Zoon B.V. in vier ladingen zijn geleverd. Uit de verklaringen blijkt dat de getuigen er van uitgingen dat de citroenen van [verkoper] c.s. afkomstig waren en dat Maria uitsluitend als vervoerder is aan te merken. Dit wordt niet aannemelijk geacht. De onderhavige citroenen zijn immers afgeleverd tezamen met vier CMR-vrachtbrieven waarop Maria als afzender wordt vermeld. Tezamen met de onderhavige citroenen zijn ook facturen van Maria afgegeven waarin om betaling aan Maria wordt verzocht. Het staat vast dat tegen de vermelding van Maria als afzender en als degene aan wie betaald diende te worden, niet door [directeur] en Zoon B.V. is geprotesteerd. Het voorgaande biedt steun aan de stelling dat Maria niet slechts als vervoerder, maar als verkopende contractspartij van de citroenen kan worden aangemerkt. Daarbij wordt opgemerkt dat door [medewerker] is verklaard dat de citroenen in zeven - te weten eerst vier en later drie - ladingen zijn afgeleverd. Er kan derhalve niet worden uitgesloten dat aan Lukassen en Zoon B.V. meer of andere citroenen zijn geleverd dan de citroenen waarvan Maria in deze zaak betaling vordert.
2.9. Dat door [verkoopster] - na protest van [directeur] over de prijs zoals vermeld op de facturen van Maria - papieren zijn opgesteld waarin gegevens van de facturen van Maria zijn overgenomen, biedt geenszins aanleiding om te veronderstellen dat Maria niet als verkopende contractspartij is aan te merken. Niet is gesteld of gebleken dat Maria in de overname van de gegevens van haar facturen is gekend. Er kan ook niet worden aangenomen dat de facturen van Maria door de handelingen van [verkoopster] hun betekenis hebben verloren. Dat naar aanleiding van de door [verkoopster] opgestelde papieren door Lukassen en Zoon B.V. vervolgens betalingen zijn verricht aan [verkoper] c.s. maakt niet dat hiermee de verplichting tot betaling van de onderhavige citroenen is nagekomen.
[medewerker] heeft ten aanzien van de door hem verrichtte betalingen aan [verkoopster] ook verklaard dat deze niet zagen op de onderhavige citroenen. Uit hetgeen door [medewerkster] is verklaard blijkt enkel dat de betalingen verband hielden met de door [verkoopster] opgestelde papieren en dat de betalingen vermeld worden op het overgelegde betalingsoverzicht. Ook hieruit kan niet worden afgeleid dat de betalingen zagen op nakoming van de verplichting tot betaling van de citroenen die door Maria zijn geleverd.
2.10. De overige stukken van het geding bieden - in combinatie met hetgeen hieromtrent is aangevoerd en verklaard - voorts onvoldoende aanleiding om aan het bestaan van de door Maria gestelde koopovereenkomst te twijfelen. Uit de verklaringen van de getuigen kan niet zonder meer worden afgeleid dat geen van de medewerkers bij Lukassen en Zoon B.V. contact heeft gehad met Maria voorafgaand aan de levering van de onderhavige citroenen. Uit hetgeen door Lukassen en Zoon B.V. verder is aangevoerd blijkt dat zij uitgaan van het bestaan van een rechtstreekse zakelijke relatie tussen Maria en [verkoper] c.s.. Een direct contact tussen Maria en [verkoper] c.s. blijkt niet uit de stukken en kan, wat daar ook van zij, niet zonder meer in de weg staan aan het aannemen van het bestaan van de gestelde koopovereenkomst tussen Maria en Lukassen en Zoon B.V.. De verklaring van [medewerker] dat hij van [verkoper] c.s. heeft gehoord dat zij citroenen van Maria gekocht hebben is niet zodanig concreet dat hierin aanleiding wordt gezien om aan te nemen dat Maria ter zake de door haar aan Lukassen en Zoon B.V. geleverde citroenen geen vordering op Lukassen en Zoon B.V. heeft. Met betrekking tot het faxbericht (productie 4 bij de dagvaarding), waarin staat dat Maria door [verkoper] voor de citroenen is betaald, kan niet worden uitgesloten dat dit valselijk is opgemaakt. Het staat vast dat de opmaak en indeling van het faxbericht afwijken van de overige correspondentie van Maria die is overgelegd. Uit de verklaring van [medewerkster] blijkt enkel dat het faxbericht is verzonden nadat Lukassen en Zoon B.V. aan [verkoopster] had aangegeven dat Maria betaling vorderde en nadat [verkoopster] had toegezegd dat ze het zou regelen. Er zijn derhalve onvoldoende aanknopingspunten om er van uit te gaan dat het faxbericht wel van Maria afkomstig is. Ter zake de schriftelijke verklaring van [verkoper] is - gelet op de onduidelijkheid omtrent de totstandkoming daarvan - de bewijskracht zodanig in geding, dat deze niet kan meewerken aan het door Lukassen en Zoon B.V. te leveren tegenbewijs. Hetgeen van de zijde van Lukassen en Zoon B.V. is aangevoerd en ingebracht biedt, in het licht van de stukken die van de zijde van Maria zijn ingebracht, geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de stellingen van Maria.
2.11. De verklaringen en de stukken bieden - in onderlinge samenhang bezien - gelet op het bovenstaande onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de voorshands bewezen geachte stelling dat een koopovereenkomst tussen partijen bestaat betreffende de citroenen waarvan in dit geding betaling gevorderd wordt. [directeur] is niet in het tegenbewijs geslaagd.
2.12. Tussen Maria en Lukassen en Zoon B.V. is de door Maria gestelde koopovereenkomst tot stand gekomen. Lukassen en Zoon B.V. kan op grond van de koop-overeenkomst worden aangesproken tot betaling van het voor de geleverde citroenen gefactureerde bedrag. Het staat vast dat geen betaling door Lukassen en Zoon B.V. aan Maria heeft plaatsgevonden. De vordering tot betaling van een bedrag van
€ 48.988,80 zal worden toegewezen.
2.13. Door Maria is wettelijke rente gevorderd. Uit hetgeen door Maria is dit kader is aangevoerd blijkt dat de vordering ziet op vergoeding van wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW. Lukassen en Zoon B.V. was blijkens de facturen van 12 september 2005 (productie 1 bij de dagvaarding) gehouden deze binnen 35 dagen na levering aan Maria te voldoen. Bij het uitblijven van betaling is Lukassen en Zoon B.V. is wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf de dag na het verstrijken van de in de factuur genoemde termijn, te weten vanaf 18 oktober 2005. De vordering tot betaling van wettelijke handelsrente over de hoofdsom zal vanaf die datum worden toegewezen.
2.14. [directeur] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Maria worden begroot op:
- dagvaarding € 71,32
- vast recht 1.090,00
- salaris procureur 3.576,00 (4,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 4.737,32
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [directeur] om aan Maria te betalen een bedrag van € 48.988,80 (achtenveertig duizendnegenhonderdachtentachtig euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 18 oktober 2005 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [directeur] in de proceskosten, aan de zijde van Maria tot op heden begroot op € 4.737,32,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Willems en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2008.?
w.g. griffier w.g. rechter