Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 238308 / HA ZA 07-1945
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. E.E.A. Dijxhoorn,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MARTIN A. NEELE BEHEER B.V.,
gevestigd te Bilthoven,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. G. Dietz.
Partijen zullen hierna [eiser] en Neele Beheer genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 december 2007;
- de akte houdende vermeerdering van eis in reconventie door Neele Beheer;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 18 maart 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eiser] en Neele Beheer hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten, gedateerd op 21 juli 2006 (verder: de vaststellingsovereenkomst) waarbij het volgende is overeengekomen, voor zover hier van belang:
“Artikel 1.
Door of namens [eiser] zal aan Neele (rechtbank: bedoeld wordt Neele Beheer) een bedrag van EUR 75.000,-- op een door Neele aan te geven bankrekeningnummer worden overgeboekt. Van voornoemd bedrag zal een bedrag van EUR 60.000,-- direct voorafgaande aan de ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst, door [eiser] worden voldaan. Het restantbedrag van EUR 15.000,-- zal in ieder geval vóór 10 januari 2007 door Neele zijn ontvangen. (…)
Artikel 4
Deze overeenkomst vormt een geheel en dient als een geheel te worden nagekomen. In het geval van niet en/of niet tijdige en/of niet volledige nakoming van deze overeenkomst heeft Neele zonder nadere ingebrekestelling de bevoegdheid deze overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan [eiser].”
2.2. De achtergrond voor het sluiten van de vaststellingsovereenkomst was gelegen in de verkoop door Neele Beheer van haar aandelen in de vennootschappen Clarity Training (verder: Clarity Training) en MaMa Investments (verder: MaMa Investments) aan Marro Investments (verder: Marro Investments), waarvan [eiser] bestuurder was. De koopsom voor de aandelen bedroeg EUR 150.000,00, welk bedrag werd omgezet in een geldlening. [eiser] heeft zich als hoofdelijk schuldenaar verbonden tot terugbetaling van deze geldlening aan Neele Beheer. Uiteindelijk is [eiser] door middel van de vaststellingsovereenkomst gehouden EUR 75.000,00 (in plaats van EUR 150.000,00) aan Neele Beheer te voldoen in verband met de aandelentransactie.
2.3. De aandelen zijn overgedragen bij notariële akte op 18 juli 2005, waarin is bepaald, voor zover hier van belang:
“8. Alle rekening-courantverhoudingen en overige vorderingen en schulden, garanties, onderlinge huurovereenkomsten en hoofdelijkheidsaanspraken, tussen aan de ene zijde Verkoper of volmachtgever sub 1.b. of een aan Verkoper of volmachtgever sub 1.b. gelleerde (rechtbank begrijpt: gelieerde) vennootschap en aan de andere zijde Koper of de Vennootschap of de volmachtgever sub 3.c. of een aan Koper of de Vennootschap of de volmachtgever sub 3.c. gelleerde (lees: gelieerde) vennootschap, zijn per een juli tweeduizend vijf (01-07-2005) afgelost casu quo beëindigd, zodat er over en weer geen enkele rechten en/of verplichtingen tussen partijen meer bestaan (behoudens die in deze akte vermeld).
11. De volmachtgever sub 3.c. stelt zich garant voor alle uit de Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.”
In deze akte is Neele Beheer als “Verkoper” aangemerkt; [bestuuder] als “volmachtgever sub 1.b.”, Marro Investments als “Koper”; Clarity Training en MaMa Investments als “de Vennootschap” en [eiser] als “volmachtgever sub 3.c.”.
2.4. [juridisch adviseur] (verder: [juridisch adviseur]), juridisch adviseur van Neele Beheer, heeft op 31 juli 2006 aan mr. [raadsman], raadsman van [eiser], het volgende geschreven, voor zover hier van belang:
“In bovengemelde zaak tussen Neele Beheer / [eiser] gaat de ondertekende vaststellingsovereenkomst hierbij.
Neele Beheer heeft het zo begrepen dat [eiser] op 3 augustus 2006 over de nodige fondsen kan beschikken om de eerste betaling van een bedrag van EUR 60.000,-- te doen.
Ik verzoek u mij zo spoedig als mogelijk te berichten dat [eiser] voornoemd bedrag heeft overgeboekt op de stichting beheer derdengelden van kantoor.
Direct na ontvangst van voornoemd bedrag zal ik mijn deurwaarder instrueren het executoriale beslag op het woonhuis onmiddellijk op te heffen.”
2.5. Op 7 augustus 2006 heeft [eiser] aan Neele Beheer EUR 10.000,00 betaald.
2.6. Op 7 augustus 2006 heeft [bestuuder], bestuurder van Neele Beheer, aan [eiser] het volgende geschreven, voor zover hier van belang:
“Bij deze ontbind ik de vaststellingsovereenkomst opgemaakt d.d. 21 juli 2006.
Ik heb je meerdere malen de gelegenheid gegeven om de bedragen zoals afgesproken aan mij over te maken, maar iedere keer heb je je niet aan de afspraken gehouden.
Ik heb vandaag moeten constateren, dat ook nu weer de afspraak, welke bevestigd is door jou aan mijn advocaat Mr. [juridisch adviseur], dat je mij een bedrag zou betalen op 3 Augustus jl. ad. EUR 50000,-- niet is nagekomen en er slechts een bedrag ad. EUR 10000,-- via mijn advocaat ontvangen werd op 7 Augustus.
Ik hou me dan ook nu weer aan de eerste overeenkomst die wij hebben opgemaakt voor een totaal bedrag ad. EUR 150000,--, exclusief rente en kosten.”
2.7. Op 16 augustus 2006 heeft de advocaat van Neele Beheer aan de raadsman van [eiser] het volgende geschreven, voor zover hier van belang:
“Indien uw cliënt uiterlijk op vrijdag 18 augustus a.s. een bedrag van EUR 50.000,00 heeft overgemaakt naar rekeningnummer (…) , is cliënte bereid per ommegaande het executoriale beslag op de gedeeltelijk aan uw cliënt in eigendom toebehorende woning op te heffen. Voor de goede orde, cliënte handhaaft haar rechtmatige buitengerechtelijke ontbinding van de vaststellingsovereenkomst. (…)
Voor de goede orde, nu cliënte de vaststellingsovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden, herleven de verplichtingen van uw cliënt uit hoofde van de notariële akte van aandelenoverdracht van 18 juli 2005. Vaststaat inmiddels dat uw cliënt de verplichtingen uit hoofde van die notariële akte niet heeft nageleefd, c.q. naleeft.”
2.8. Op 18 augustus 2006 heeft [eiser] aan Neele Beheer EUR 50.000,00 overgemaakt welk bedrag een paar dagen later door Neele Beheer is ontvangen.
2.9. Op 18 augustus 2006 heeft [bestuuder] aan [eiser] geschreven, voor zover hier van belang:
“Naar aanleiding van de d.d. 17 augustus 2006 tussen u en mij tot stand gekomen afspraak, op grond waarvan u een bedrag van EUR 50.000,00 heeft overgemaakt (…) en ik zorg heb gedragen voor de doorhaling van het executoriale beslag op uw woonhuis, bericht ik u als volgt.
Onder verwijzing naar de brief van uw advocaat, mr. A. [raadsman] d.d. 17 augustus 2006, bevestig ik, voorzover rechtens nog vereist, dat de eind juli 2006 tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst met ingang van 7 augustus jl. gerechtvaardigd buitengerechtelijk door mij ontbonden is.
Voor de argumenten die tot deze slotsom hebben geleid, verwijs ik u naar mijn brief van 7 augustus jl. alsmede naar de brief van mijn advocaat d.d. 16 augustus 2006 waarin onderbouwd uiteen wordt gezet, dat u door het niet tijdig betalen, in verzuim bent komen te verkeren en zodoende ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd was. Mede gelet op de voorgeschiedenis van het telkens niet nakomen van betalingstermijnen, rechtvaardigde het wederom niet nakomen van een betalingstermijn, de vaststellingsovereenkomst te ontbinden. (…) “
2.10. Per brief van 29 augustus 2006 heeft de raadsman van [eiser] het volgende geantwoord op de hiervoor (onder 2.7.) genoemde brief, voor zover hier van belang:
“Cliënt verzocht mij volledigheidshalve u te berichten niet akkoord te zijn met de inhoud van uw schrijven. Vooral voor wat betreft uw “bevestiging” dat u gerechtvaardigd de eind juli 2006 tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst buitengerechtelijk zou hebben ontbonden. (..)
Cliënten zijn van mening dat de vaststellingsovereenkomst door partijen getekend op 21 juli 2006 nog immer vigeert. Inmiddels is de eerste tranche ad EUR 60.000,-- van het in totaal verschuldigde bedrag van EUR 75.000,-- voldaan. Conform de afspraak tussen partijen zal cliënt uiterlijk 10 januari 2007 de tweede en laatste tranche ad EUR 15.000,-- voldoen.”
2.11. Neele Beheer heeft niet op deze brief gereageerd.
2.12. Betaling door [eiser] van EUR 15.000,00 voor of op 10 januari 2007 is uitgebleven.
2.13. Op 15 januari 2007 schrijft [bestuuder] aan [eiser] het volgende, voor zover hier van belang:
“Indien de vaststellingsovereenkomst nog van kracht zou zijn, hetgeen hierboven reeds uitdrukkelijk wordt betwist, dan ontbind ik bij deze alsnog de vaststellingsovereenkomst. Op grond van de vaststellingsovereenkomst was u namelijk gehouden om vòòr 10 januari 2007 een bedrag van EUR 15.000,- over te maken. Door zulks na te laten heeft u wederom niet voldaan aan uw betalingsverplichting en zodoende ontbind ik middels deze brief de vaststellingsovereenkomst vanwege niet tijdige betaling.”
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal verklaren voor recht dat de tussen Neele Beheer en [eiser] gesloten vaststellingsover-eenkomst d.d. 21 juli 2006 niet rechtsgeldig door Neele Beheer kan worden ontbonden.
3.2. [eiser] stelt dat Neele Beheer de vaststellingsovereenkomst niet mocht ontbinden nu er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming door [eiser]. Hij voert daartoe aan dat Neele ervan op de hoogte was dat de betaling door [eiser] van het bedrag aan Neele Beheer afhankelijk was van de afwikkeling van een derde vennootschap, te weten Van den Hoek Ostende B.V. (hierna: Van den Hoek). Bij de ontvlechting daarvan zou een bedrag van EUR 50.000,00 vrijkomen ten gunste van [eiser], waarmee hij Neele Beheer kon betalen. De betalingstermijnen zoals overeengekomen in de vaststellings-overeenkomst zouden zijn gelijkgeschakeld met de termijnen waarbinnen de betalingen in het kader van de afwikkeling van de derde vennootschap zouden plaatsvinden. Door omstandigheden buiten de schuld van [eiser], namelijk de afwezigheid van de betreffende notaris bij wie het geld op de rekening stond, kon het bedrag niet tijdig aan Neele Beheer worden overgemaakt. [eiser] heeft direct per 7 augustus 2006 het bedrag waarover hij wel beschikte, te weten EUR 10.000,- aan Neele Beheer betaald. Neele Beheer zou weten dat [eiser] pas kon betalen nadat de afwikkeling met Van den Hoek had plaatsgevonden. Op het moment dat partijen de vaststellingsovereenkomst ondertekenden, had [eiser] immers nog niet betaald. Bovendien werd Neele Beheer bij de opstelling van de vaststellingsovereenkomst bijgestaan door [juridisch adviseur], die tevens de adviseur van Van den Hoek was. Ook waren Neele Beheer en Van den Hoek bij elkaar in het pand gevestigd. De wetenschap van [juridisch adviseur] - namelijk dat de benodigde geldsom voor de nakoming van de vaststellingsovereenkomst door [eiser] pas na de transactie met Van den Hoek beschikbaar zou komen - kan aldus aan Neele Beheer worden toegerekend.
3.3. Ook stelt [eiser] dat tussen partijen geen fatale termijn was overeengekomen voor betaling door [eiser] aan Neele Beheer. Hij voert daartoe aan dat op het moment van ondertekening door beide partijen nog niet door hem was betaald zodat al duidelijk was dat de bepaling, inhoudende dat betaling zou plaatsvinden voorafgaande aan de onder-tekening, niet zou worden nageleefd. Uit de brief van 31 juli 2006 van [juridisch adviseur] aan hem (zie 2.4.) blijkt niet dat 3 augustus 2006 als een fatale termijn moet worden gezien nu daarbij niet duidelijk vermeld is wat de gevolgen van overschrijding daarvan zijn.
3.4. Voorts stelt [eiser] dat op grond van alle onder 3.2. en 3.3. genoemde omstandigheden ontbinding van de vaststellingsovereenkomst door Neele Beheer door middel van de brief van 7 augustus 2006 in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
3.5. Ten aanzien van het niet vóór 10 januari 2007 betalen van EUR 15.000,00 aan Neele Beheer door [eiser], stelt [eiser] dat deze tekortkoming de ontbinding door Neele Beheer niet rechtvaardigt. Door de houding van Neele Beheer verkeerde [eiser] in onzekerheid ten aanzien van de geldigheid van de vaststellingsovereenkomst. Bovendien zouden de gevolgen van ontbinding van de vaststellingsovereenkomst voor [eiser] - namelijk het alsnog moeten voldoen van het restant van de koopsom voor de aandelen (ruim EUR 50.000,00) - niet in verhouding staan tot het niet tijdig betalen van het bedrag van EUR 15.000,00 aan Neele Beheer.
3.6. Neele Beheer voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.7. Neele Beheer vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] zal veroordelen tot betaling van EUR 81.081,95, vermeerderd met rente en kosten, indien de vordering door [eiser] in conventie wordt afgewezen.
3.8. Ter onderbouwing van haar vordering stelt Neele Beheer dat indien in rechte komt vast te staan dat de overeenkomst van 21 juli 2006 tussen haar en [eiser] is ontbonden, de oorspronkelijke verplichting tot betaling van het bedrag van EUR 150.000,- door [eiser] aan Neele Beheer herleeft. Hiervan is volgens Neele Beheer inmiddels EUR 98.687,75 voldaan zodat nog EUR 51.312,85 resteert. Dit bedrag dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente - welke volgens Neele Beheer op 27 november 2007 EUR 12.850,19 bedraagt - en met de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van EUR 16.918,91.
3.9. Bij akte heeft Neele Beheer haar eis vermeerderd in die zin dat zij (tevens) onvoorwaardelijk vordert dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] zal veroordelen te betalen EUR 15.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2007 tot aan de dag van algehele voldoening.
3.10. Aan deze vordering legt zij het volgende ten grondslag. Aan haar is een vordering van [bestuuder] op [eiser] ten bedrage van EUR 15.000,00 gecedeerd. Deze vordering is gebaseerd op de betaling door [bestuuder] van EUR 15.000,00 aan F. van Lanschot Bankiers N.V. (verder: Van Lanschot) in verband met de hoofdelijke veroordeling door de rechtbank Utrecht op 16 mei 2007 van [bestuuder] en [eiser] tot betaling van een bedrag van EUR 25.000,00 - vermeerderd met rente en kosten - aan Van Lanschot. Bij de overdracht door Neele Beheer van haar aandelen in MaMa Investments en Clarity Training aan Marro Investments, is in de betreffende notariële akte in artikel 8 (zie hiervoor onder 2.3.) verklaard dat alle hoofdelijkheidsaanspraken tussen Neele Beheer of [bestuuder] en aan de andere kant Marro Investments of [eiser] per 1 juli 2005 zijn afgelost c.q. beëindigd, met dien verstande dat tussen partijen over en weer geen enkele verplichting meer bestaat. Daarnaast heeft [eiser] zich door middel van artikel 11 van de notariële akte verbonden voor alle verplichtingen van de vennootschap. Volgens Neele Beheer hebben partijen bij de overdracht van de aandelen bedoeld om tot een definitieve eind-afrekening te komen en heeft Neele Beheer (via cessie door [bestuuder]) aldus recht op betaling door [eiser] van EUR 15.000,00.
3.11. Tegen deze vermeerdering van eis heeft [eiser] bezwaar gemaakt op de grond dat Neele Beheer geen belang heeft bij de voorwaardelijke reconventionele vordering. Zou de rechtbank de eis in conventie van [eiser] afwijzen, waardoor de voorwaarde voor de eis in reconventie vervuld wordt, dan zou [eiser] reeds op grond van de beslissing in conventie gehouden zijn de verplichtingen uit de notariële akte na te leven (welke executo-riale kracht heeft) zodat het instellen van een aparte (voorwaardelijke) vordering in recon-ventie niet nodig is. Op de grond dat de vermeerdering van eis in reconventie alleen moge-lijk is vanwege deze “constructie”, maakt [eiser] bezwaar tegen de eisvermeerdering.
3.12. [eiser] voert tevens inhoudelijk verweer tegen de (gedeeltelijk voorwaarde-lijke) eis in reconventie. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In conventie
4.1. De kern van het geschil is gelegen in de vraag of Neele Beheer de vaststellings-overeenkomst tussen partijen mocht ontbinden. [eiser] heeft in zijn petitum de gevorderde verklaring voor recht wel heel ruim geformuleerd, namelijk dat de vaststellings-overeenkomst “niet rechtsgeldig ontbonden kan worden”. Uit de stellingen van [eiser] leidt de rechtbank echter af dat bedoeld wordt te vorderen dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat Neele Beheer de vaststellingsovereenkomst niet door de brief van 7 augustus 2006, danwel door de brief van 15 januari 2007 rechtsgeldig heeft ontbonden, zodat de rechtbank hierop zal beslissen.
4.2. Op grond van artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekort-koming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas wanneer de schuldenaar in verzuim is. Het gaat hier om een bepaling van regelend recht, hetgeen impliceert dat partijen hiervan bij overeen-komst mogen afwijken.
4.3. In artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst – zoals hiervoor weergegeven onder 2.1. – is expliciet opgenomen dat geen nadere ingebrekestelling vereist is wanneer [eiser] niet tijdig of niet volledig zou nakomen en dat de overeenkomst daarbij als één geheel moet worden beschouwd. Hieruit kan worden afgeleid dat partijen hebben beoogd de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen termijnen als “fataal” vast te leggen zodat [eiser] na overschrijding van een betalingstermijn direct in verzuim was en Neele Beheer tot ontbinding bevoegd was, ongeacht de omvang van de tekortkoming door [eiser]. Dat laat onverlet dat partijen bij de uitvoering van de overeenkomst verplicht zijn zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid, zodat de rechtbank zal beoordelen of de door [eiser] aangevoerde omstandigheden ertoe leiden dat Neele Beheer op 7 augustus 2006 dan wel 15 januari 2007 de overeenkomst niet mocht ontbinden.
4.4. Vast staat dat de eerste tranche van EUR 60.000,00 nog niet door [eiser] was voldaan voordat beide partijen het contract hadden ondertekend. Door middel van de brief van 31 juli 2006 van [juridisch adviseur] heeft [eiser] uitstel tot betaling gekregen tot 3 augustus 2006. In deze brief staat niet vermeld welke consequenties daaraan verbonden zouden worden maar daar staat tegenover dat de brief van 31 juli 2006 gelezen moet worden in verbinding met de vaststellingsovereenkomst, waarin ondubbelzinnig is opgenomen wat de rechtsgevolgen zijn van niet tijdige nakoming. Dat voor nakoming alsnog uitstel werd verleend door Neele Beheer houdt niet tevens in dat Neele Beheer niet langer heeft beoogd de betalingstermijn - nu verschoven naar 3 augustus 2006 - als een fatale termijn te beschouwen.
4.5. Anders dan [eiser] stelt, is niet gebleken dat de betalingstermijnen in de vaststellingsovereenkomst gelijkgeschakeld zijn met de betalingstermijnen in verband met de afwikkeling van de vennootschap van Van den Hoek. Het had op de weg van [eiser] gelegen om zijn afspraken met Neele Beheer zo in te richten dat betaling aan Neele Beheer eerst zou volgen na betaling aan hem door Van den Hoek. Dit voorbehoud of deze voor-waarde is echter niet door hem bedongen. Voorts kan uit feit dat [juridisch adviseur] adviseur was van zowel Neele Beheer als van Van den Hoek nog niet worden afgeleid dat [juridisch adviseur] wist dat [eiser] het geld dat vrijkwam uit de afwikkeling van Van den Hoek nodig had voor het voldoen aan zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst jegens Neele Beheer, laat staan dat deze wetenschap vervolgens aan Neele Beheer zou kunnen worden toegerekend.
4.6. Dat het geld, afkomstig van de transactie met Van den Hoek en door [eiser] bestemd voor betaling aan Neele Beheer, op de rekening van de notaris stond terwijl deze met vakantie was zodat [eiser] niet op 3 augustus 2006 kon betalen, is niet een omstandigheid die overmacht oplevert. Het is immers de verantwoordelijkheid van [eiser] om zijn betaling goed en tijdig te organiseren.
4.7. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle de door [eiser] aangevoerde omstandigheden, noch op zichzelf, noch in onderlinge samenhang bezien, voldoende om het oordeel te rechtvaardigen dat het niet tijdig betalen van de eerste tranche van EUR 60.000,- een tekortkoming betreft die hem niet kan worden toegerekend of dat ontbinding door Neele Beheer anderszins in strijd was met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Hieruit volgt dat Neele Beheer de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden door middel van de buitengerechtelijke verklaring per brief van 7 augustus 2006 en dat de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht zal afwijzen.
4.8. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Deze worden aan de zijde van Neele Beheer begroot op:
- vast recht 251,00
- salaris procureur 904,00 (2 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.155,00
In reconventie
4.9. Aan de wettelijke vereisten voor het instellen van een (voorwaardelijke) eis in reconventie is voldaan. Dat Neele Beheer na vernietiging van de vaststellingsovereenkomst haar aanspraak op de restant koopsom kan maken door middel van executie van de notariële akte betekent nog niet dat Neele Beheer niet gerechtigd zou zijn deze eis in reconventie in te stellen. Niet gesteld of gebleken is dat Neele Beheer op deze wijze misbruik maakt van haar (proces)recht jegens [eiser]. Hieruit volgt ook dat het verweer door [eiser] aangaande de vermeerdering van eis door Neele Beheer verworpen dient te worden, zodat de rechtbank recht zal doen op de eis zoals deze na de eisvermeerdering luidt.
4.10. Uit hetgeen hiervoor in conventie is overwogen volgt dat Neele Beheer aanspraak kan maken op de restant koopsom voor de verkoop van de aandelen nu de vaststellingsover-eenkomst door de ontbinding geen gelding meer heeft. Neele Beheer heeft een overzicht in het geding gebracht van de betalingen door [eiser] aan haar. Nu dit overzicht niet door [eiser] is weersproken zal de rechtbank ervan uit gaan dat van de schuld van EUR 150.000,00 inmiddels 98.687,75 is voldaan, zodat de vordering tot betaling van het verschil van EUR 51.312,85 zal worden toegewezen.
4.11. Neele Beheer heeft een berekening van de wettelijke handelsrente voor de periode tot en met 27 november 2007 overgelegd waartegen [eiser] geen gemotiveerd verweer heeft gevoerd, zodat de gevorderde rente tot en met 27 november 2007 ten bedrage van EUR 12.850,19 zal worden toegewezen. Ook zal de gevorderde wettelijke handelsrente over de openstaande hoofdsom vanaf 28 november 2007 tot aan het moment van algehele voldoening, worden toegewezen nu ook daartegen geen gemotiveerd verweer is gevoerd.
4.12. Ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten oordeelt de rechtbank als volgt. Na de betwisting door [eiser] van de omvang en de rechtvaardiging van de buitengerechtelijke kosten van EUR 16.918,91, heeft Neele Beheer nagelaten haar vordering op dit punt nader te onderbouwen hoewel dat wel op haar weg had gelegen. De rechtbank zal de buitengerechtelijke kosten aldus afwijzen, waarbij de rechtbank overweegt dat het door Neele Beheer ter zitting gedane aanbod om alsnog een onderbouwing geven te laat is gedaan.
De regresvordering uit de borgtocht
4.13. Uit het vonnis van de rechtbank Utrecht van 16 mei 2007 blijkt dat de hoofdelijke veroordeling van [bestuuder] en [eiser] tot betaling aan Van Lanschot van EUR 25.000,00, vermeerderd met rente en kosten, is gebaseerd op een hoofdelijke borgstelling afgegeven door [eiser] en [bestuuder]. Dit was ten behoeve van een kredietovereenkomst op 1 oktober 2003 tussen de rechtsvoorgangster van Van Lanschot en de vennootschappen Draekenborch Consulting Group B.V. en Clarity Training, waarbij EUR 100.000,00 werd verstrekt door Van Lanschot. Deze kredietovereenkomst is nader-hand uitgebreid in die zin dat het krediet is verhoogd naar EUR 200.000,00 en dat dit voor een groter aantal vennootschappen is verstrekt waaronder ook MaMa Investments.
4.14. [eiser] verweert zich tegen het door Neele Beheer gestelde regresrecht door een andere uitleg te geven aan artikel 8 van de notariële akte dan Neele Beheer doet. Volgens [eiser] staat artikel 8 in de weg aan een eventueel regresrecht van Neele Beheer op [eiser], aangezien dit artikel zou bepalen dat partijen elkaar per 1 juli 2005 over en weer volledige kwijting verlenen van alle aanspraken. Hiermee zou de (eventuele) aanspraak van Neele Beheer, voortvloeiend uit de eerdere overeenkomst tot borgtocht waarbij [bestuuder] naderhand als borg is aangesproken, reeds zijn afgedaan aangezien artikel 8 ten aanzien van deze overeenkomst bepaalt dat partijen niets meer van elkaar hebben te vorderen. Voorts voert [eiser] aan dat Neele Beheer geen recht op regres op [eiser] heeft aangezien zowel [eiser] als [bestuuder] ieder de helft van het bedrag waartoe zij hoofdelijk veroordeeld waren aan Van Lanschot hebben voldaan.
4.15. De rechtbank oordeelt als volgt. Zij verenigt zich met de uitleg die Neele Beheer aan de notariële akte geeft, namelijk dat partijen met artikel 8 hebben beoogd om Neele Beheer per 1 juli 2005 te vrijwaren van alle aanspraken die verband houden met Clarity Training en MaMa Investments. Uit de notariële akte blijkt immers, zoals door Neele Beheer is aangevoerd, dat per 1 juli 2005 de aandelen van Clarity Training en MaMa Investments voor rekening en risico van Marro Investments II B.V. zijn gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank moet artikel 8 in dit licht worden bezien. Bovendien ligt het ook in de rede dat Neele Beheer bij de verkoop van haar aandelen is overeengekomen dat zij niet langer het risico draagt van eventuele aanspraken op de vennootschappen die inmiddels volledig in bezit zijn van Marro Investments.
4.16. De veroordeling van de rechtbank Utrecht op 16 mei 2007 tot betaling door [bestuuder] van een geldsom aan Van Lanschot, houdt verband met een kredietovereen-komst waarbij (onder andere) Clarity Training en MaMa Investments schuldenaars waren. Op grond van artikel 8 van de notariële akte dat naar het oordeel van de rechtbank beoogt vast te leggen dat per 1 juli 2005 Marro Investments aansprakelijk is voor schulden van Clarity Training en MaMa Investments, is Marro Investments gehouden om deze vordering van [bestuuder] - via cessie overgedragen aan Neele Beheer - te voldoen. Op grond van artikel 11 van de notariële akte kan in plaats van Marro Investments ook [eiser] daartoe gehouden worden. Er zijn door [eiser] geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen blijken dat partijen ten aanzien van de aanspraken voortvloeiend uit de kredietovereenkomst met Van Lanschot een voorziening hebben willen treffen waarbij - in afwijking van artikel 8 voornoemd - Marro Investments (danwel [eiser]) niet aanspra-kelijk zou zijn voor schulden van Clarity Training en MaMa Investments. Hieruit volgt dat ook dit gedeelte van de vordering zal worden toegewezen. Tevens zal de door Neele Beheer gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2007 tot aan de dag der algehele voldoe-ning zal worden toegewezen, nu deze niet door [eiser] is weersproken.
4.17. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden tot op heden aan de zijde van Neele Beheer begroot op:
- salaris procureur 678,00 (1,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 678,00
5.1. wijst de gevorderde verklaring voor recht af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Neele Beheer tot op heden begroot op EUR 1.155,00,
5.3. verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. veroordeelt [eiser] tot betaling van EUR 79.163,04 aan Neele Beheer,
5.5. veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke handelsrente (ex artikel 6:119a BW) vanaf 28 november 2007 tot aan de dag der algehele voldoening over het nog openstaande bedrag uit hoofde van de geldlening van EUR 150.000,00,
5.6. veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) over het bedrag van EUR 15.000,00 vanaf 4 juli 2007 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.7. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Neele Beheer tot op heden begroot op EUR 678,00,
5.8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2008.?