ECLI:NL:RBUTR:2008:BD6582

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
223528/ HA ZA 06-2882
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.V.M. Veldhoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de rechtsgeldigheid van de SprintPlan-overeenkomst en de zorgplicht van Spaarbeleg

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 9 juli 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de naamloze vennootschap AEGON BANK N.V. (hierna: Spaarbeleg) over de rechtsgeldigheid van een SprintPlan-overeenkomst. [eiser], vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vorderde onder andere dat de rechtbank zou verklaren dat de overeenkomst nietig, vernietigd of ontbonden was. Hij stelde dat Spaarbeleg haar zorgplicht had geschonden door onvoldoende informatie te verstrekken over de risico's van het product en door niet te informeren naar zijn financiële situatie en beleggingsdoelstellingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst beschikte over informatie die hem had moeten waarschuwen voor de risico's van het SprintPlan. De rechtbank volgde het oordeel van het Hof Amsterdam dat de SprintPlan-overeenkomst geen krediettransactie is in de zin van de Wet Consumentenkrediet (Wck), waardoor de vordering van [eiser] op dat punt werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat Spaarbeleg haar zorgplicht had geschonden, maar dat [eiser] ook een eigen schuld had van 60% in het ontstaan van de schade. Uiteindelijk werd Spaarbeleg veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van EUR 2.722,80 aan [eiser], vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 223528 / HA ZA 06-2882
Vonnis van 9 juli 2008
in de zaak van
[gemachte eiser], in de hoedanigheid van gemachtigde van zijn broer
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. W.P.J. Kroft,
tegen
de naamloze vennootschap
AEGON BANK N.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
procureur mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eiser] en Spaarbeleg genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 november 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 15 april 2008
- akte overlegging producties aan de zijde van [eiser] van 15 april 2008
- akte overlegging productie aan de zijde van Spaarbeleg van 15 april 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Inleiding
2.1. De heer [gemachtigde eiser] treedt in de onderhavige procedure op als gemachtigde van [eiser]. In het lichaam van de dagvaarding wordt vervolgens gesteld dat de heer [gemachtigde eis[eiser] en de heer [eiser] met Spaarbeleg een overeenkomst hebben gesloten en wordt de vordering ook namens hen beiden onderbouwd. Gezien het feit dat de heer [gemachtigde eis[eiser] in deze procedure slechts als gemachtigde van de heer [eis[eiser] optreedt en derhalve niet (mede) als eiser is aan te merken, gaat de rechtbank voorbij aan de stellingen van [eiser] voor zover die op de heer [gemachtigde eis[eiser] persoonlijk zien.
2.2. Spaarbeleg is een financiële instelling die overeenkomsten sluit met betrekking tot financiële producten, waaronder het zogenaamde SprintPlan. Bij een SprintPlan-overeenkomst wordt gedurende een periode van vijf jaar belegd met een door Spaarbeleg verstrekte lening. Met het geleende bedrag worden voor de belegger participaties aangekocht in het Spaarbeleg Garantiefonds. De participaties worden op naam van de Stichting Aegon BeleggingsGiro (door de jaren heen soms anders genaamd) gesteld die deze voor rekening en risico van de cliënt gaat houden. Na afloop van de looptijd van de overeenkomst worden de participaties in het Garantiefonds verkocht en wordt de lening afgelost. Het SprintPlan-product kent een gegarandeerde einduitkering (de zogenaamde garantiewaarde) waarmee het geleende bedrag kan worden terugbetaald.
2.3. Deze rechtbank heeft in verband met de SprintPlan-overeenkomsten in de afgelopen jaren reeds vonnis gewezen in een tweetal collectieve acties tegen Spaarbeleg, aanhangig gemaakt door de Gedupeerden SprintPlan (GeSp) (vonnis van 22 december 2004, NJF 2005/60) en door de Vereniging Consument & Geldzaken (vonnis van 4 januari 2006, NJF 2006/152), alsmede in diverse procedures die door individuele deelnemers aan het SprintPlan tegen Spaarbeleg zijn aangespannen. In deze vonnissen is bij de opsomming van de feiten steeds uitgebreid geciteerd uit het door Spaarbeleg aan de deelnemers van het SprintPlan verstrekte informatiemateriaal.
In zijn arrest van 15 november 2007 (in de zaak GeSp, LJN BB7971) heeft het Hof Amsterdam (onder meer) geoordeeld dat -kort gezegd- de SprintPlan-overeenkomsten tot stand zijn gekomen doordat de persoon die het verlangen had zo’n overeenkomst aan te gaan een ingevuld inschrijfformulier aan Spaarbeleg heeft doen toekomen (aan te merken als aanbod tot het aangaan van een SprintPlan-overeenkomst) en doordat Spaarbeleg het in dat formulier uitgesproken verlangen vervolgens heeft gehonoreerd en aan die persoon (de deelnemer) een door haar ondertekend certificaat heeft doen toekomen (aanvaarding van het aanbod). In vervolg hierop heeft het Hof vastgesteld dat het ‘welkomstpakket’ met informatie betreffende het SprintPlan, dat (veelal) door Spaarbeleg gelijktijdig met het certificaat aan de deelnemer is toegezonden, door de deelnemer is ontvangen nadat de SprintPlan-overeenkomst reeds tot stand gekomen was. De inhoud van het welkomstpakket dient daarom buiten beschouwing te worden gelaten bij de beoordeling van wat de deelnemer op het moment van het aangaan van de SprintPlan-overeenkomst wist of kon weten over de aard en werking van het Sprintplan. Het Hof heeft dan ook slechts de op voorhand aan de deelnemers verstrekte brochure betreffende het SprintPlan en de op de achterzijde van het inschrijfformulier afgedrukte samenvatting van de algemene voorwaarden in dat verband in zijn oordeel betrokken.
De rechtbank volgt het Hof Amsterdam in zijn oordeel betreffende het moment van tot stand komen van de SprintPlan-overeenkomst. Dit betekent dat de deelnemer voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst enkel beschikte over de informatie zoals die bleek uit mogelijk op voorhand verstrekte informatie over het SprintPlan en uit het voorgedrukte inschrijfformulier. Hierna zal onder het kopje ‘De verdere beoordeling’ (onderdeel 5. van dit vonnis) allereerst worden vastgesteld over welke informatie [eiser] voorafgaand aan het sluiten van de SprintPlan-overeenkomst beschikte, teneinde te kunnen bepalen wat hij op het moment van het aangaan van de overeenkomst wist of kon weten over de aard en werking van het SprintPlan.
2.4. De rechtbank acht de vonnissen die zij in verband met de SprintPlan-overeenkomsten heeft gewezen en die (bijna) allemaal zijn gepubliceerd op (in ieder geval) rechtspraak.nl, eveneens inmiddels bekend bij de advocaten die namens hun cliënten tegen Spaarbeleg procederen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat op stellingen en verweren die in deze procedure worden aangevoerd, in één of meer van haar eerdere vonnissen reeds is beslist, zal zij bij de motivering van haar oordeel over deze stellingen en verweren volstaan met een verwijzing naar deze eerdere vonnissen.
3. De feiten
3.1. Het door [eiser] afgesloten SprintPlan had een looptijd van 1 november 2000 tot en met 31 oktober 2005. [eiser] heeft ter uitvoering van de overeenkomst 60 maandtermijnen van EUR 113,45 (NLG 250,00) aan Spaarbeleg voldaan, derhalve in totaal EUR 6.807,00. Na afloop van de overeenkomst heeft [eiser] van Spaarbeleg bericht ontvangen dat hij niets uitgekeerd zou krijgen vanwege het negatieve rendement van het SprintPlan.
4. Het geschil
4.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1. voor recht verklaart dat de onderhavige overeenkomst onder nummer 072.47.41.410 nietig is dan wel vernietigd is dan wel ontbonden is dan wel dat de rechtbank de overeenkomst vernietigt dan wel ontbindt;
2. Spaarbeleg (de rechtbank leest Spaarbeleg, waar [eiser] spreekt over Aegon, nu de rechtbank deze benaming hanteert), tegen behoorlijk bewijs van kwijting, veroordeelt aan [eiser] het door hem voorafgaand en gedurende de duur van de overeenkomst betaalde bedragen, voor zover deze betalingen zien op betaling van rente en/of aflossing en een kostenvergoeding ter zake de uitvoering van de onderhavige overeenkomsten, te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze door [eiser] aan Spaarbeleg betaalde bedragen, ingaande het tijdstip van betaling ervan alsmede te vermeerderen met de door [eiser] als gevolg van het aangaan en uitvoering van deze overeenkomst geleden gevolgschade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
subsidiair
3. voor recht verklaart dat Spaarbeleg ten opzichte van [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de onderhavige overeenkomst en dat Spaarbeleg deswege aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade jegens [eiser] en dat Spaarbeleg deze schade aan [eiser] volledig dient te vergoeden;
meer subsidiair
4. voor recht verklaart dat Spaarbeleg onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [eiser] en dat Spaarbeleg deswege aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade jegens [eiser] en dat Spaarbeleg deze schade aan hem volledig dient te vergoeden;
subsidiair en meer subsidiair
5. voor recht verklaart dat deze schadevergoeding als volgt berekend moet worden:
a. terugbetaling van de totaal van de gedurende de looptijd van de overeenkomsten door [eiser] aan Spaarbeleg betaalde maandtermijnen;
b. vergoeding aan [eiser] van de wettelijke rente over het onder 5a. bedoelde bedrag, zulks vanaf de datum van betaling ervan;
c. betaling van de door [eiser] als gevolg van het aangaan en uitvoeren van de overeenkomst geleden gevolgschade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
in alle gevallen:
Spaarbeleg veroordeelt in de proceskosten.
4.2. [eiser] heeft -kort samengevat- aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat de overeenkomst nietig dan wel vernietigbaar is op grond van handelen in strijd met de artikelen 9, 26, 28, 30 lid 3 sub c en 33 sub b onder 1 van de Wet Consumentenkrediet (Wck), dat de overeenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling, dat de overeenkomst vernietigbaar is op grond van misbruik van omstandigheden, en dat Spaarbeleg haar zorgplicht ten opzichte van [eiser] heeft geschonden door na te laten voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst inlichtingen bij [eiser] in te winnen omtrent zijn financiële positie, beleggingservaring en beleggingsdoelstelling en door [eiser] onvoldoende te informeren over de risico’s van het product.
4.3. Spaarbeleg voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De verdere beoordeling
Beschikbare informatie ten tijde van het aangaan van de overeenkomst
5.1. Vastgesteld dient te worden over welke informatie [eiser] beschikte ten tijde van het aangaan van de onderhavige SprintPlan-overeenkomst. [eiser] heeft betwist dat hij voorafgaand aan het tot stand komen van de overeenkomst een brochure betreffende het SprintPlan heeft ontvangen. [eiser] heeft gesteld dat hij, nadat hij een folder thuisgestuurd heeft gekregen over het SprintPlan, het aanvraagformulier heeft ingevuld en aan Spaarbeleg toegezonden. Spaarbeleg heeft ter comparitie verklaard dat het door [eiser] ingevulde aanvraagformulier altijd in een brochure zit waarvan de tekst min of meer gelijkluidend is aan de brochure die door Spaarbeleg als productie 12 in het geding is gebracht. Door [eiser] is dit laatste niet betwist. De rechtbank stelt voorop dat [eiser] ter comparitie weliswaar heeft betwist dat hij een brochure heeft ontvangen, maar in de dagvaarding heeft gesteld dat hij een folder betreffende het SprintPlan thuis heeft ontvangen. Het door [eiser] in dit kader gehanteerde woord “folder” kan, gezien het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank in dit geval worden aangemerkt als een synoniem voor het door Spaarbeleg gehanteerde woord “brochure”. De rechtbank gaat er, gezien de verklaring van [eiser] dat het hij het aanvraagformulier heeft ingevuld na ontvangst van een folder en de - niet door [eiser] betwiste - verklaring van Spaarbeleg dat een dergelijk aanvraagformulier altijd in een brochure zit waarvan de tekst min of meer gelijkluidend is aan de tekst van de brochure die als productie 12 is overgelegd, van uit dat het door [eiser] ingevulde aanvraagformulier in een aan productie 12 gelijke brochure zat. Aldus kan worden vastgesteld dat [eiser] voorafgaand aan het sluiten van de SprintPlan-overeenkomst beschikte over de informatie die min of meer gelijkluidend was aan die welke is opgenomen in de brochure zoals door Spaarbeleg overgelegd als productie 12. Bij de beoordeling van wat [eiser] op het moment van het aangaan van de SprintPlan-overeenkomst wist of kon weten over de aard en werking van het SprintPlan, zal de rechtbank zich dan ook baseren op die brochure.
[eiser] heeft overigens nog betwist dat hij het welkomstpakket heeft ontvangen maar dit kan, gezien hetgeen hiervoor in r.o. 2.3. is overwogen, in het midden blijven.
Nietigheid wegens strijd met de Wck
5.2. De rechtbank ziet in de uitspraak van het Hof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB7971), gezien het belang van de rechtseenheid, op dit punt aanleiding het Hof te volgen in haar oordeel dat de SprintPlan-overeenkomst geen krediettransactie is in de zin van artikel 1 aanhef en onder a Wck. Het Hof Arnhem heeft op 4 december 2007
(LJN BB9779) overeenkomstig geoordeeld. Nu de Wck niet van toepassing is, is reeds daarom geen sprake van nietigheid of vernietigbaarheid van de SprintPlan-overeenkomsten vanwege mogelijke strijdigheid met een of meer bepalingen van die wet. Daarom wordt de vordering van Gielstra, voor zover gebaseerd op de stelling dat de SprintPlan-overeenkomsten nietig dan wel vernietigbaar zijn wegens strijd met de Wck, afgewezen.
Vernietiging op grond van dwaling
5.3. [eiser] heeft een beroep op dwaling gedaan met de stelling dat hij niet wist dat hij een lening was aangegaan ten behoeve van de aanschaf van effecten. Ter comparitie heeft [eiser] verklaard dat [eiser] dacht dat hij zeker geld zou terugkrijgen en dat hij nooit een overeenkomst zou zijn aangegaan indien hij had geweten dat hij geld zou kunnen verliezen. [eiser] heeft voorts aangevoerd dat Spaarbeleg onvoldoende heeft gewezen op het risico dat de inleg verloren kon gaan. Daarnaast is bij dagvaarding in het kader van het beroep op dwaling gesteld dat gedurende de duur van de SprintPlan-overeenkomsten hoge koerswinsten gemaakt moeten worden om het break-evenpunt te bereiken, dat het risico op verlies bij beëindiging van de overeenkomsten eerder te verwachten is dan het behalen van winst en dat het te verwachten rendement van het Sprintplan zeer laag is. [eiser] stelt dat Spaarbeleg hiervoor had moeten waarschuwen. Voorafgaand aan de comparitie heeft [eiser] bij akte een rendementsberekening in het geding gebracht, naar de rechtbank begrijpt met het doel om zijn stellingen betreffende het break-evenpunt en het te verwachten rendement te onderbouwen.
5.4. Spaarbeleg heeft primair tot haar verweer aangevoerd dat de vordering tot vernietiging op grond van dwaling is verjaard. Het antwoord op de vraag of het beroep op dwaling al dan niet is verjaard kan echter in het midden blijven, nu de rechtbank, ook indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat van verjaring geen sprake is, van oordeel is dat de (gestelde) dwaling voor rekening van [eiser] dient te blijven en niet kan leiden tot vernietigbaarheid van de overeenkomst. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5.5. Bij de beoordeling van het beroep op dwaling dient te worden uitgegaan van de informatie waarover [eiser] beschikte voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst, te weten de informatie in de brochure, die door Spaarbeleg als productie 12 in het geding is gebracht. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] bij oplettende bestudering van de informatie in de brochure had kunnen en moeten begrijpen dat het SprintPlan inhield dat hij maandelijks een bedrag aan rente zou betalen over een bij Spaarbeleg afgesloten lening en dat Spaarbeleg vervolgens met deze lening voor rekening en risico van [eiser] participaties zou kopen in het GarantieFonds. In de brochure is immers vermeld dat Spaarbeleg direct een groot bedrag voorschiet en dat dit bedrag gebaseerd is op het gekozen maandbedrag. Voorts wordt aangegeven dat het bedrag in het Aegon GarantieFonds wordt belegd en dat de deelnemer risico loopt over de rentebetalingen. De looptijd is vijf jaar en nadien wordt de waarde van de belegging uitgekeerd, minus het door Spaarbeleg voorgeschoten bedrag. Tot slot is vermeld dat bij tussentijdse beëindiging de garantie op het voorgeschoten bedrag komt te vervallen. Daarnaast kon uit de in de brochure opgenomen rekenvoorbeelden worden opgemaakt welk rendement bij de daar voorgestelde koersstijgingen zou worden behaald. Dat koersstijgingen ook lager zouden kunnen uitvallen en dat ook koersdalingen zouden kunnen optreden is inherent aan het feit dat bij het SprintPlan, zoals uit de beschikbare informatie blijkt, een beleggingsproduct betrof en wordt als algemeen bekend verondersteld. Het beroep van [eiser] op de door hem overgelegde rendementsberekening -wat er ook zij van de juistheid daarvan- kan hem daarom niet baten.
5.6. Van [eiser] mocht worden verwacht dat hij dit informatiemateriaal zou lezen alvorens de SprintPlan-overeenkomsten aan te gaan. [eiser] stelt dat hij de Nederlandse taal niet voldoende kon lezen. Dit kan evenwel niet tot een ander oordeel leiden. Het had op zijn weg gelegen zich - met behulp van een derde die de Nederlandse taal wel machtig is - te vergewissen van de inhoud van de overeenkomst die hij wenste aan te gaan. [eiser] heeft dit evenwel nagelaten. Als hij dan toch stelt te hebben gedwaald omtrent de inhoud van de overeenkomsten, dan moet deze dwaling naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening blijven. Het beroep op dwaling wordt dan ook afgewezen.
Vernietiging op grond van misbruik van omstandigheden
5.7. Om aan te kunnen nemen dat sprake is van misbruik van omstandigheden is onder andere vereist dat Spaarbeleg wist of moest begrijpen dat [eiser] door de door hem gestelde onervarenheid tot het sluiten van de overeenkomst werd bewogen. Van een dergelijke kenbaarheid is de rechtbank evenwel niet gebleken. De overeenkomst is tot stand gekomen kennelijk zonder dat er enig inhoudelijk contact tussen partijen heeft plaatsgevonden. Nu niet gesteld kan worden dat alleen onervaren consumenten zullen worden bewogen tot het afsluiten van een SprintPlan op de wijze zoals in dit geval is geschied, kan niet worden geconcludeerd dat Spaarbeleg wist of moest begrijpen dat zijn onervarenheid [eiser] bewoog tot het inzenden van het inschrijfformulier en dat dit Spaarbeleg van het sluiten van de overeenkomst had behoren te weerhouden. Het beroep op misbruik van omstandigheden faalt derhalve.
5.8. De slotsom van hetgeen hiervoor is overwogen is dat de primaire vordering onder 1. zal worden afgewezen voor zover daarbij gevorderd is om voor recht te verklaren dat de overeenkomst nietig dan wel vernietigd is, en eveneens voor wat betreft de vordering om de overeenkomst alsnog te vernietigen.
Ontbinding wegens toerekenbare tekortkoming door schending van de zorgplicht
5.9. Deze rechtbank heeft in haar vonnis van 18 oktober 2006, LJN AZ0660, geoordeeld dat zij schending van de zorgplicht door Spaarbeleg niet langer zal kwalificeren als een toerekenbare tekortkoming, doch enkel als een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft dit oordeel nadien in diverse andere vonnissen met betrekking tot het SprintPlan herhaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen.
5.10. Nu geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van Spaarbeleg, zal de primaire vordering onder 1. ook worden afgewezen voor zover daarbij gevorderd is om voor recht te verklaren dat de overeenkomst ontbonden is dan wel om de overeenkomst alsnog te ontbinden.
Onrechtmatig handelen wegens schending zorgplicht
5.11. [eiser] heeft gesteld dat Spaarbeleg heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht door hem niet volledig te informeren over de aard en de omvang van de risico’s (meer in het bijzonder het risico dat hij na ommekomst van de overeenkomst zijn volledige inleg kwijt zou zijn) die hij met de overeenkomst aanging. Daarnaast stelt hij dat Spaarbeleg in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door na te laten om te informeren naar de inkomens- en vermogenspositie van [eiser] en naar zijn beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen. Mitsdien is Spaarbeleg op grond van onrechtmatige daad verplicht de door hem dientengevolge geleden schade te vergoeden, aldus [eiser].
5.12. De rechtbank heeft reeds in diverse uitspraken (onder meer 22 december 2004, NJF 2005/60; 4 januari 2006, NJF 2006/152; 24 januari 2007, LJN AZ7231) geoordeeld dat op Spaarbeleg een bijzondere zorgplicht rust, waarvan de omvang wordt bepaald door de resultante van twee verplichtingen, te weten het verstrekken van informatie aan en het inwinnen van informatie bij de potentiële deelnemer, en tevens dat Spaarbeleg aan de op haar, in het kader van deze zorgplicht, rustende verplichtingen niet heeft voldaan. Zo heeft Spaarbeleg onvoldoende gewezen op het risico dat de opbrengst van het SprintPlan lager dan het totaal van de door deelnemer betaalde maandtermijnen, en zelfs nihil kon zijn. Spaarbeleg had, zeker nu zij ervoor heeft gekozen om het SprintPlan aan te bieden aan een breed, niet gesegmenteerd publiek, dienen te verifiëren of de deelnemer uit het door Spaarbeleg verstrekte informatiemateriaal het bestaan van dit risico had begrepen en of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van deze individuele deelnemer.
De combinatie van elementen van een geldlening en elementen van een belegging, die in de SprintPlan-overeenkomst onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, maken dat de rechtbank in tegenstelling tot het Hof Amsterdam (15 november 2007, LJN BB7971) van oordeel blijft dat de zorgplicht zich niet slechts uitstrekt tot de inkomens- en vermogenspositie van een deelnemer, maar tevens tot diens beleggingsdoelstelling en -ervaring.
5.13. Ook in het onderhavige geval komt de rechtbank tot het oordeel dat Spaarbeleg haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden. Zoals reeds in eerdere vonnissen is geoordeeld, diende de potentiële deelnemer enkele denkstappen te maken om de risico’s van het SprintPlan geheel te kunnen doorgronden. Spaarbeleg heeft niet bij [eiser] geverifieerd of hij al die denkstappen had gemaakt om het SprintPlan-product op haar merites te kunnen beoordelen en om te beoordelen of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van [eiser]. Hetgeen Spaarbeleg hierover verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.14. De rechtbank overweegt terzijde dat zij - nog daargelaten de vraag of [eiser] het welkomstpakket al dan niet van Spaarbeleg heeft ontvangen - uit het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 november 2007(LJN BB7971) niet opmaakt dat het ‘welkomstpakket’ met informatie betreffende het SprintPlan wél zou moeten worden meegenomen bij de beantwoording van de vraag of Spaarbeleg de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. Bij die beoordeling komt het immers, zoals het Gerechthof ook in haar (voornoemde) arrest overweegt, aan op de vraag welke informatie Spaarbeleg heeft verstrekt en ingewonnen vóór het aangaan van de overeenkomst.
causaal verband
5.15. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Spaarbeleg dat het causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de door [eiser] gestelde schade ontbreekt. De gemachtigde van [eiser] heeft ter comparitie aangevoerd dat [eiser] nooit aan het SprintPlan begonnen zou zijn als hem duidelijk was geweest dat er aan het SprintPlan risico’s verbonden waren, in die zin dat hij zijn geld zou kunnen verliezen. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] met deze verklaring voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het SprintPlan niet zou hebben afgesloten als Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan.
schade
a) rente
5.16. Door Spaarbeleg is gesteld dat [eiser] alle verschuldigde maandtermijnen aan Spaarbeleg heeft betaald (conclusie van antwoord, 8.49). [eiser] heeft gesteld dat hij aan het eind van de looptijd van het SprintPlan bericht van Spaarbeleg heeft ontvangen dat hij niets uitgekeerd zou krijgen. Hieruit volgt dat [eiser] het totaal van de maandelijks door hem betaalde bedragen is kwijtgeraakt, derhalve EUR 6.807,00.
5.17. De stelling van Spaarbeleg dat het verlies van de maandelijks verrichte betalingen (zijnde de rente over de lening) niet als schade kan worden aangemerkt, is door de rechtbank in voorgaande vonnissen (waaronder 24 januari 2007, LJN AZ7231) steeds verworpen. De rechtbank gaat ook nu aan die stelling voorbij.
In de arresten van het Hof Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN AZ9722), 16 augustus 2007 (LJN BB1855) en 15 november 2007 (LJN BB7971) alsmede in het recente arrest van het Hof Arnhem van 1 april 2008 (LJN BC9484), ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding anders te oordelen dan zij tot nu toe heeft gedaan. Zoals hiervoor is overwogen, is voldoende aannemelijk dat de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen indien de verplichtingen uit hoofde van de zorgplicht zouden zijn nagekomen. Voorop staat dat de overeenkomst wordt gekenmerkt door het gegeven dat de deelnemer een belegging aangaat die met geleend geld wordt gefinancierd. De lening wordt uitsluitend aangegaan met het oog op die financiering; het staat de deelnemer niet vrij om het geleende geld zelf, of aan een ander doel te besteden. De lening staat dus niet op zich zelf maar maakt een onlosmakelijk onderdeel uit van het door Spaarbeleg aangeboden product. Indien de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen, zou de deelnemer dus ook het onderdeel daarvan dat uit de rentedragende lening bestaat niet zijn aangegaan. De zorgplicht ziet mede op het waarschuwen voor de mogelijkheid dat de over de lening te betalen rente met de opbrengst van de belegging niet zal worden terugverdiend en dus verloren zal gaan, althans op het verifiëren of de deelnemer het product zodanig heeft doorgrond dat hij zich bewust was van die mogelijkheid. Dat uit de over het product verstrekte informatie wel kan worden afgeleid dat (ook) sprake is van geleend geld, maakt nog niet dat de deelnemer het risico van het verloren gaan van de rente zonder meer had kunnen of behoren te begrijpen. Hieruit volgt dat de rechtbank blijft bij haar oordeel dat de rente in beginsel als schade tengevolge van het aan Spaarbeleg verweten onrechtmatig handelen voor vergoeding in aanmerking dient te komen.
Bevestiging van dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraak van de Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005 (gewezen door prof. mr. A.S. Hartkamp, mr. J.B. Fleers, mr. S.P.G. van Hooijdonk, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. G.St. Panjer, mr. A. Rutten-Roos en A. Vastenhouw) en in het arrest van het Hof Amsterdam van 24 mei 2007 (LJN BA5684).
5.18. Gezien het voorgaande merkt de rechtbank het bedrag van EUR 6.807,00 derhalve aan als schade.
b) aflossing
5.19. In het petitum van de dagvaarding wordt weliswaar gesproken over door [eiser] betaalde bedragen ‘voor zover die zien op rente en/of aflossing’ (primair onder 2.), maar niet gesteld of gebleken is dat [eiser] naast de maandelijkse rentebetalingen ook andere betalingen, zoals aflossingen, heeft verricht. Voorts staat vast dat [eiser] geen restschuld heeft opgelopen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [eiser] niet meer dan het hiervoor genoemde bedrag van EUR 6.807,00 aan Spaarbeleg heeft betaald.
c) gevolgschade
5.20. [eiser] heeft voorts aanspraak gemaakt op vergoeding van gevolgschade, maar heeft op dit punt geen enkele toelichting of onderbouwing gegeven. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
5.21. Aldus moet worden vastgesteld dat [eiser] (niet meer dan) EUR 6.807,00 aan (in beginsel) voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft geleden.
eigen schuld
5.22. In voorgaande vonnissen betreffende het SprintPlan heeft de rechtbank een beroep van Spaarbeleg op eigen schuld bij de deelnemer al verscheidene keren gehonoreerd (onder meer 18 oktober 2006, LJN AZ0660; 29 november 2006, LJN AZ3654). De rechtbank heeft bij deze beslissingen steeds van belang geacht dat de deelnemer er bij oplettende bestudering van het informatiemateriaal niet zonder meer ervan uit had mogen gaan dat het SprintPlan als een spaarproduct kon worden gezien en dat hij/zij, bij twijfel, zich nader had dienen te informeren.
5.23. De eigen schuld die de deelnemer heeft aan het ontstaan van zijn of haar schade door geen nader onderzoek naar het product SprintPlan in te stellen alvorens de overeenkomst te sluiten wordt door de rechtbank afgezet tegen de zorgplicht die op Spaarbeleg rustte. Bij die beoordeling wordt vooropgesteld dat een financiële instelling als Spaarbeleg zich behoort te realiseren dat producten als de onderhavige - die breed in de markt zijn gezet om ook de onervaren beleggers te bewegen tot het beleggen in uiterst koersgevoelige producten - beleggers aantrekt die zich van de risico’s van beleggen onvoldoende bewust zijn en/of het zich, gezien hun vermogens- en /of inkomenspositie in relatie tot hun uitgavenpatroon, niet kunnen veroorloven in dergelijke risicovolle producten te beleggen en dat Spaarbeleg hiermee bij het sluiten van de overeenkomst rekening dient te houden.
5.24. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de schade die een deelnemer als gevolg van een schending van de zorgplicht heeft geleden, voor een groter deel voor rekening dient te komen van Spaarbeleg dan voor rekening van de deelnemer. Concreet betekent dit dat in beginsel 60% van de schade voor rekening van Spaarbeleg blijft. Bij het vaststellen van dit uitgangspunt heeft de rechtbank - samenvattend - rekening gehouden met het feit dat het SprintPlan, anders dan de meeste andere aandelenlease-producten, een voorziening behelst ter voorkoming van een restschuld, en daarom een lager risico kent, maar ook dat de informatie over de inhoud van het SprintPlan en de daaraan verbonden risico’s (door de versnipperde wijze van aanbieden hiervan) moeilijker te doorgronden is dan bij de meeste andere aandelenlease-producten het geval is.
5.25. Voor de vaststelling van de mate van eigen schuld zijn daarnaast de specifieke omstandigheden van het geval van belang, zoals:
- de omvang van de risico’s die de deelnemer heeft genomen;
- de leeftijd van de deelnemer bij het sluiten van de overeenkomst;
- de vermogens- en inkomenspositie van de deelnemer;
- de opleiding en/of (beleggings)ervaring van de deelnemer;
- de informatie die de deelnemer in het concrete geval over het SprintPlan heeft ontvangen;
- de rol van een eventuele tussenpersoon.
Deze omstandigheden zullen door de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien en voor zover door partijen belicht, in ieder concreet geval worden gewogen.
5.26. Uit de door [eiser] in het geding gebrachte stukken en hetgeen ter comparitie van partijen naar voren is gebracht blijken de navolgende persoonlijke omstandigheden. [eiser] is geboren op [geboortedatum] en was dus ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst 32 jaar oud. [eiser] heeft als opleiding lagere school en was werkzaam als productiemedewerker in een fabriek. Door [eiser] zijn jaaropgaven over het jaar 2000 overgelegd, waaruit blijkt dat hij in dat jaar bruto inkomsten heeft ontvangen van Randstand Uitzendbureau tot een bedrag van NLG 7.956,--, van GAK Nederland B.V. tot een bedrag van NLG 11.091,-- en van Koninklijke Fabrieken Posthumus B.V. tot een bedrag van NLG 13.544,--. In het jaar 2001 heeft [eiser] blijkens een jaaropgave van de Koninklijke Fabrieken Posthumus B.V. een bruto salaris ontvangen van NLG 40.876,-- . [eiser] heeft geen beleggingservaring en beschikte op 31 oktober 2000 over een rekening bij Aegon met een spaarsaldo van NLG 10.414,26. Niet gesteld noch anderszins is gebleken dat [eiser] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst schulden had. [eiser] heeft ter comparitie verklaard dat hij gehuwd is, en dat diens echtgenote geen inkomsten genoot. Over zijn vaste lasten is niets bekend nu [eiser] daaromtrent niets heeft gesteld.
5.27. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] zijn persoonlijke, met name zijn financiële omstandigheden onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de door [eiser] in het geding gebrachte jaaropgaven blijkt weliswaar wat [eiser] in een jaar aan salaris van de betreffende werkgevers heeft ontvangen, maar gesteld noch gebleken is dat dit het totale inkomen van [eiser] in het betreffende jaren omvat. Evenmin is duidelijkheid verschaft omtrent de vaste lasten van [eiser]. Gevolg daarvan is dat niet uitgesloten kan worden dat zijn financiële situatie ten tijde van het afsluiten van het Sprintplan zodanig gunstig was, dat aanleiding bestaat om af te wijken van het hiervoor geschetste uitgangspunt dat de schade voor een groter deel voor Spaarbeleg dient te komen. Hetzelfde geldt ten aanzien van het opleidingsniveau van [eiser]. De rechtbank is met Spaarbeleg van oordeel dat - gezien het inkomen dat [eiser] genereerde met zijn werkzaamheden bij de Koninklijke Fabrieken Posthumus - niet uit te sluiten valt dat [eiser] meer opleiding heeft genoten dan de door hem gestelde lagere school, zodat diens uitgangspositie gunstiger is dan door hem gesteld. De rechtbank ziet in het onvoldoende onderbouwen van de financiële -en andere persoonlijke omstandigheden door [eiser] aanleiding om in dit geval 60% van de schade voor rekening van [eiser] te laten. Dit brengt met zich mee dat Spaarbeleg 40% van de schade dient te vergoeden, derhalve een bedrag van EUR 2.722,80.
5.28. De vordering van [eiser] is niet volledig duidelijk, nu bij de aanduiding van de verschillende onderdelen van de vordering een ondergeschikte en een nevengeschikte nummering/aanduiding door elkaar zijn gebruikt en nu sommige onderdelen van de vordering gekoppeld lijken aan een enkele grondslag. De rechtbank begrijpt de vordering echter in redelijkheid aldus dat [eiser] heeft bedoeld om ook voor de onderhavige situatie -waarin het beroep op onrechtmatig handelen van Spaarbeleg is gehonoreerd en hetgeen [eiser] overigens aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd is verworpen- heeft bedoeld te vorderen dat de rechtbank Spaarbeleg tot schadevergoeding zal veroordelen (en niet slechts een verklaring voor recht zal geven betreffende de wijze waarop de schadevergoeding dient te worden berekend). De rechtbank zal Spaarbeleg derhalve veroordelen om het bedrag van EUR 2.722,80 aan [eiser] te voldoen.
5.29. Anders dan Spaarbeleg stelt, is voor de toewijsbaarheid van wettelijke rente geen ingebrekestelling vereist, nu sprake is van onrechtmatig handelen. De door [eiser] gevorderde wettelijke rente komt derhalve eveneens voor toewijzing in aanmerking over steeds 40% van de maandelijks door [eiser] uit hoofde van de overeenkomst aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling tot de dag van volledige betaling.
5.30. Spaarbeleg zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van [eiser] worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op:
dagvaarding EUR 84,87
- overige explootkosten 0,00
- betaald vast recht 62,00
- in debet gesteld vast recht 186,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.100,87
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. veroordeelt Spaarbeleg om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 2.722,80 (tweeduizendzevenhonderdtweeëntwintig euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over 40% van de maandelijks door [eiser] uit hoofde van de overeenkomst maandelijks aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling, tot de dag van volledige betaling,
6.2. veroordeelt Spaarbeleg in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.100,87, te voldoen aan de griffier,
6.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.V.M. Veldhoen en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2008.?