RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/601167-07
Datum uitspraak: 2 juli 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1914] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. ’s-Gravenhage, penitentiair ziekenhuis.
Raadsman: mr. J.J.J.L. Maalsté.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2008.
De aanleiding tot de strafzaak
Naar aanleiding van een aantal meldingen die door de broer van medeverdachte [medeverdachte A] werden gedaan, heeft de politie een onderzoek ingesteld naar de verdachten [medeverdachte A], [verdachte] en [medeverdachte B]. Deze meldingen hielden in dat zijn broer, [medeverdachte A], zich de laatste tijd weer bezig hield met minderjarige meisjes en jongens uit Roemenië en dat [medeverdachte A] eind mei 2007 uit Roemenië een minderjarig meisje mee naar zijn huis had genomen. Het was de wijkagent ambtshalve bekend dat [medeverdachte A] bekend staat als zedendelinquent en dat zijn voorkeur uitgaat naar 10 -14 jarigen. Op 1 juli 2007 is de politie naar de woning van [medeverdachte A] aan [adres] gegaan. Er werd opengedaan door de ambtshalve bekende mevrouw [echtgenote medeverdachte A], echtgenote van medeverdachte [medeverdachte A]. In deze woning werden twee minderjarige meisjes aangetroffen: één is de dochter van [echtgenote medeverdachte A], [slachtoffer A], het andere meisje bleek [slachtoffer B] te heten. Dit meisje bleek de Nederlandse taal niet machtig. [echtgenote medeverdachte A] verklaarde dat het een voor haar onbekend meisje was. Het minderjarige meisje is door de politie meegenomen. [echtgenote medeverdachte A] spreekt vervolgens in haar verklaring over een [verdachte] uit [woonplaats] en [medeverdachte B] uit [adres]. Door getuige [medeverdachte A] worden de persoons- en adresgegevens van deze medeverdachten later aan de politie doorgegeven.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat is omschreven in de vordering nadere omschrijving ex artikel 314a Wetboek van Strafvordering, zoals deze op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 18 juni 2008 is toegestaan. Een kopie van die vordering nadere omschrijving ex artikel 314a Wetboek van Strafvordering is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Vrijspraak
De officier van justitie heeft in haar requisitoir aangegeven dat zij op basis van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte A] ter terechtzitting van 18 juni 2008 inzake feit 1 primair het binnendringen van de vagina niet bewezen acht. De raadsman heeft zich bij die conclusie aangesloten. Evenals de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken, nu de verklaring van [slachtoffer A] op dit punt onvoldoende ondersteund wordt door de andere bewijsmiddelen.
De vaststaande feiten
t.a.v. feit 1 subsidiair
De moeder van [slachtoffer A], [echtgenote medeverdachte A], heeft op 24 juli 2007 aangifte gedaan van ontucht jegens haar minderjarige dochter. Deze ontucht zou onder meer zijn gepleegd door haar vader, en verdachte [verdachte]. Uit deze aangifte blijkt dat [slachtoffer A] haar zou hebben verteld dat haar vader haar hals, borsten, buik en vagina had gekust . [slachtoffer A] voegt daar op 25 juli 2007 in een studioverhoor aan toe dat de verdachten haar ook gelikt hebben . Dit wordt bevestigd door getuige en tevens slachtoffer [slachtoffer B] . Medeverdachte [medeverdachte A] heeft bekend dat hij zijn dochter meermalen seksueel misbruikt heeft en hij geeft aan dat ook verdachte de vagina van [slachtoffer A] meermalen heeft gelikt . Een en ander zou hebben plaatsgevonden bij verdachte thuis, in het jaar 2007. Verdachte heeft bekend [slachtoffer A] te hebben gekust in de hals, op de borst en op de buik.
t.a.v. feit 2:
[slachtoffer B], geboren op [1995] , heeft bij de politie verklaard dat de verdachten haar vagina hebben gekust. Medeverdachte [medeverdachte A] bekent het seksuele misbruik van [slachtoffer B]. Hij streelde haar hele lichaam . Hij verklaart dat ook verdachte de vagina van [slachtoffer B] heeft gelikt. Op het moment dat hij met [slachtoffer B] bezig was trok verdachte zichzelf af, aldus [medeverdachte A] . Een en ander zou hebben plaatsgevonden bij verdachte thuis, in het jaar 2006 en 2007. Verdachte zelf heeft ter terechtzitting bekend naakt te hebben rondgelopen in aanwezigheid van [slachtoffer B] en haar in de hals gestreeld en gekust te hebben .
t.a.v. feit 3:
In de woning van verdachte [verdachte] is bij een huiszoeking een videoband aangetroffen met daarop kinderporno. Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat deze videoband van hem is.
Het standpunt van de verdediging
t.a.v. feit 1 subsidiair:
Naar het oordeel van de raadsman kan niet worden gesproken van medeplegen. De handelingen die door medeverdachte [medeverdachte A] zijn uitgevoerd kunnen niet allemaal aan zijn cliënt worden toegedicht. De relatie met medeverdachte [medeverdachte B] bestaat al sinds hele lange tijd niet meer. Immers de laatste keer dat zijn cliënt mee is geweest op vakantie dateert van 13 jaar geleden. Dat er geen contact meer is tussen cliënt en [medeverdachte B] blijkt ook uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte A]. Hij heeft geen enkel belang om daar over te liegen. Al met al kan niet worden gezegd dat cliënt op de hoogte was van het misbruik wat door [medeverdachte B] werd gepleegd, laat staan dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Bewezen kan worden dat cliënt heeft gekust in de hals, borst en buik. Voor wat betreft het tweede gedachtestreepje refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft ter zitting ontkend de vagina van [slachtoffer A] te hebben gelikt.
De laatste twee gedachtestrepen kunnen niet bewezen worden, aldus de raadsman. Deze handelingen worden immers alleen in verband gebracht met medeverdachte [medeverdachte A] en werden bij medeverdachte [medeverdachte B] thuis gepleegd.
t.a.v. feit 2:
Ook hier betoogt de raadsman dat het dossier geen steun biedt ten aanzien van het onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde. Niet is gebleken dat dit in het bijzijn van zijn cliënt is gebeurd dan wel dat er sprake was van wetenschap bij zijn cliënt. Dit geldt ook voor het vierde gedachtestreepje. Voor het resterende refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
t.a.v. feit 3:
De raadsman bepleit ter zake dit feit vrijspraak. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet onverkort duidelijk is geworden of hetgeen op de videoband is vastgelegd als kinderporno kan worden aangemerkt. Daarvan is pas sprake als de beelden schadelijk zijn voor de kinderen die op de band staan.
Het standpunt van de officier van justitie
t.a.v. het medeplegen bij feit 1 en 2:
Zowel bij feit 1 als bij feit 2 is volgens de officier van justitie sprake van medeplegen. Het seksueel misbruik van beide meisjes gebeurde vaak in het bijzijn van de andere verdachten en met wetenschap van de andere verdachten. Er is sprake van nauwe en bewuste samenwerking. Het doet er niet toe dat het misbruik niet gelijktijdig plaatshad en dat de verdachten afzonderlijk niet alle handelingen in de tenlastelegging hebben gepleegd, aldus de officier van justitie.
t.a.v. feit 3:
De officier van justitie acht hetgeen onder 3 ten laste is gelegd bewezen op grond van het feit dat de videoband in de woning van verdachte is aangetroffen en de bekennende verklaring van verdachte dat de band aan hem toebehoorde. Zij is voorts van mening dat het hier om kinderporno gaat nu de schadelijkheid niet alleen op basis van het beeldmateriaal vast hoeft komen te staan, maar ook op basis van de gedraging kan worden vastgesteld. De nadruk werd in deze videoband op de geslachtsdelen van de kinderen gelegd. De officier van justitie verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de Aanwijzing Kinderpornografie van het College van procureurs-generaal.
Het oordeel van de rechtbank
t.a.v. feit 1:
Evenals de raadsman is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van feit 1 niet kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan hetgeen onder gedachtestreepjes 3 en 4 ten laste is gelegd, nu deze handelingen alleen in verband kunnen worden gebracht met medeverdachte [medeverdachte A] en bij medeverdachte [medeverdachte B] thuis werden gepleegd. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte reeds lange tijd geen contact meer had met [medeverdachte B], waardoor geen sprake kan zijn van medeplegen met [medeverdachte B] in de ten laste gelegde periode.
t.a.v. feit 2:
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het tweede gedachtestreepje betrekking heeft op handelingen die bij medeverdachte [medeverdachte B] thuis hebben plaatsgevonden. De verdachte moet derhalve van dit gedeelte worden vrijgesproken. Dit ligt anders voor wat betreft het onder het vierde gedachtestreepje ten laste gelegde. De rechtbank verwijst in dit kader naar de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte A] (zie ook voetnoot 8).
t.a.v. feit 3
De rechtbank is op grond van de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie van de Hoge Raad met de officier van justitie van oordeel dat de maatstaf die moet worden gehanteerd is of de uit de afbeeldingen naar voren komende ambiance voor de kinderen mogelijk schadelijk is geweest. Het gaat om het karakter van de afbeeldingen en de context waarin zij zijn geplaatst. Op de bewuste afbeeldingen is in casu ingezoomd op de geslachtsdelen van de kinderen, op grond waarvan de schadelijkheid voor de kinderen valt af te leiden. Derhalve verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld.
hij op tijdstip in de periode van 1 april 2006
tot en met 1 juli 2007 te Rotterdam
meermalen
tezamen en in vereniging met een ander
(telkens) met [slachtoffer A], geboren op [2001], die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
bestaande in het meermalen ontuchtig
- kussen van de hals en de borst ende buik
van die [slachtoffer A], en
- kussen enlikken van de vagina van die [slachtoffer A];
hij op tijdstip in de periode van 1 januari 2006
tot en met 1 juli 2007 te Rotterdam
meermalen,
tezamen en in vereniging met een ander
(telkens) met [slachtoffer B], geboren op [1995], die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt,
(telkens)ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
bestaande in het meermalen, ontuchtig
- betasten van die [slachtoffer B], en
- likken aan en betasten en kussen van de vagina van die [slachtoffer B], en
- zich aftrekken in het bijzijn van die [slachtoffer B];
hij 15 oktober 2007 te Rotterdam een gegevensdrager bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, bij welke vorenbedoelde afbeelding(en)
(telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had
bereikt, was betrokken te weten een videoband, met daarop een of meer afbeeldingen, zoals
omschreven in het proces-verbaal met nummer PL0981/07-015819H (pagina
272-274),
betreffende (onder meer) afbeeldingen van kinderen in de
leeftijd van (ongeveer) 3 tot 6 jaar oud, waarbij meisje in
beeld worden gedraaid/gebracht met haar/hun ontblote vagina,
in bezit heeft gehad;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
t.a.v. feit 1 subsidiair en 2:
Medeplegen van het met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
t.a.v. feit 3:
Een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in bezit hebben, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De slachtoffers in deze zaak zijn twee jonge meisjes: [slachtoffer B], een Roemeens meisje dat door
medeverdachte [medeverdachte A] naar Nederland is gehaald en ter beschikking is gesteld aan onder meer verdachte om haar te misbruiken. In ruil hiervoor betaalde verdachte geld aan [medeverdachte A]. Aan verdachte werd het meisje ook als verjaardagscadeau aangeboden. [slachtoffer B] was toen tussen de 10 en 11 jaar oud. Het andere meisje is [slachtoffer A], de dochter van medeverdachte [medeverdachte A]. Ook zij is door de verdachten seksueel misbruikt. Tijdens het plegen van deze feiten was zij pas tussen de 5 en 6 jaar oud.
De wensen en de lichamelijke integriteit van beide meisjes zijn volledig ondergeschikt
gemaakt aan de lustgevoelens van deze verdachten. Onder het mom van kunst, kinderliefde en liefdadigheid zijn zij meermalen seksueel misbruikt en zijn zij gefotografeerd.
De gevolgen voor deze meisjes op korte en lange termijn laten zich raden en zijn bekend: zij
zijn voor de rest van hun leven beschadigd. [slachtoffer A] is door oudere mannen, waaronder haar
eigen vader,seksueel misbruikt op zeer jonge leeftijd. Haar jeugd is haar in feite ontnomen
door haar vader en verdachte.
De vordering benadeelde partij van [slachtoffer B] spreekt boekdelen. Ze is uit haar vertrouwde omgeving gehaald en in een voor haar vreemd land misbruikt door mannen die veel ouder zijn dan zij. Ze is daardoor zeer angstig, voelt zich onveilig, heeft last van nachtmerries en herbelevingen van het misbruik. Ook is bij verdachte thuis een videoband aangetroffen met daarop drie naakte kinderen in de leeftijdscategorie drie tot zes jaar te zien waarbij de cameravoering dusdanig is dat de geslachtsdelen permanent en dominant in beeld zijn.
De rechtbank houdt bij de op te leggen straf rekening met de hoge leeftijd van verdachte.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het feit dat van de verdachte geen uittreksel uit de justitiële documentatie beschikbaar is aangezien dit wordt geschoond op het moment dat iemand 80 jaar oud wordt;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Stichting Reclassering Nederland d.d. 3 december 2007 en 1 februari 2008, opgemaakt door C. Kater, reclasseringswerker;
- een omtrent verdachte opgemaakt psychiatrisch rapport d.d. 12 januari 2008 van F.R. Kruisdijk, onder meer onhoudende -zakelijk weergegeven-:
Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een persoonlijkheidsstoornis. Wel is er sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van pedofilie. Betrokkene vertelde vanaf zijn veertigste te beseffen dat hij deze aanleg heeft, dus deze was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Betrokkene is niet onderzoekbaar gebleken voor wat betreft de ten laste gelegde feiten en de doorwerking van de stoornis hangt af van de wijze waarop de seksuele handelingen tot stand zijn gekomen. Vereenzaming speelt een rol, want buiten de contacten met medeverdachte [medeverdachte A] en een nicht heeft betrokkene geen sociaal netwerk. Daarnaast is sprake van vervuiling en lichamelijke verwaarlozing. Over de mate van toerekenbaarheid kan geen uitspraak worden gedaan omdat betrokkene daarvoor te weinig informatie geeft. Het recidiverisico kan als matig worden aangemerkt. Gelet op betrokkenes weigering over het tenlastegelegde te spreken kan geen uitspraak worden gedaan over de doorwerking van de stoornis. Er valt dus ook geen advisering te geven in een strafrechtelijk kader. Wel lijkt een recidive goed afwendbaar wegens het lage risico. Te denken valt aan een beschermende woonvoorziening, bijvoorbeeld een verzorgingshuis, waarvoor gezien de gegevens van de huisarts en de GGD in ieder geval een indicatie bestaat wegens de tekortschietende zelfredzaamheid bij betrokkene. Vooralsnog lijkt het niet noodzakelijk te zijn een aparte forensische woonvorm te kiezen wegens het lage herhalingsrisico, zeker als de reclassering toezicht zou houden en de externe contacten bij betrokkene reguleert.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor feit 1 primair wordt vrijgesproken en ter zake van de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar met aftrek van het voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk (proeftijd 2 jaar) met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en opname in een verzorgingstehuis;
De raadsman heeft aangegeven zich in de eis van de officier van justitie te kunnen vinden.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer B] (gemachtigde mr. L.M. Straver)
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 7500,00 wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat het bedrag van € 3500,00 te boven gaat is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding, nu een medische onderbouwing bij de vordering ontbreekt. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De rechtbank overweegt daartoe dat het een feit van algemene bekendheid is dat dergelijke feiten psychische en emotionele schade voor langere duur teweeg brengen bij slachtoffers.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 2 bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 3500,--.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 47, 57, 240 b en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 2 jaar (zegge: twee jaar).
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 1 jaar (zegge: één jaar), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarden niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Stichting Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, ook als die aanwijzingen inhouden een opname in een beschermde woonomgeving, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer B], wonende te [woonplaats] ten dele toe tot een bedrag van € 3500,-- (zegge vijfendertighonderd euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 3500,-- (zegge vijfendertighonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 47 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs J.R. Krol, I. Bruna en J. Schwillens, bijgestaan door mr. V.H.van der Horst als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2008.