ECLI:NL:RBUTR:2008:BD6972

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/963001-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Geeve
  • A. Wentink
  • E. Ellenbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en criminele organisatie in de prostitutie met geweld en intimidatie

In de zaak van de verdachte, die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met mensenhandel, heeft de rechtbank Utrecht op 11 juli 2008 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het uitbuiten van vrouwen in de prostitutie, waarbij geweld en intimidatie een centrale rol speelden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededaders gedurende een lange periode vrouwen onder dwang en geweld in de prostitutie hielden, waarbij zij financieel voordeel uit de uitbuiting trokken. De rechtbank constateerde dat de organisatie gekenmerkt werd door een nietsontziende en gewelddadige aanpak, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers ernstig werd geschonden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte het bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel en deelneming aan een criminele organisatie. De straffen varieerden van acht maanden tot zeven jaar en zes maanden, afhankelijk van de ernst van de feiten en de rol van de betrokkenen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van twee jaren en twee maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De uitspraak benadrukt de ernst van mensenhandel en de noodzaak van strenge straffen voor dergelijke misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
NEVENZITTINGSPLAATS ALMELO
Parketnummer: 08/963001-07
STRAFVONNIS
Uitspraak: 11 juli 2008
De rechtbank te Utrecht, zitting houdende te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie bij het Landelijk Parket, tegen:
[verdachte 5],
geboren te [geboorteplaats] op [1974],
wonende te [woonadres],
terechtstaande - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ter zake dat:
1A.
hij in of omstreeks de periode van 10 april 2002 tot en met 31 december 2004 te
Utrecht en/of te Amsterdam en/of te Den Haag en/of te Alkmaar en/of Haarlem en/of elders in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- [vrouw 22] (telkens) door geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met een andere feitelijkhe(i)d(en) heeft gedwongen en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding heeft/hebben bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met (of voor) een derde tegen betaling en/of onder voornoemde omstandigheid/heden enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist/wisten, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [vrouw 22] zich daardoor tot het verrichten van die seksuele handelingen beschikbaar stelde(n);
en/of
- (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van een ander, genaamd [vrouw 22], met (of voor) een derde tegen betaling, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist/wisten , althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die
[vrouw 22] zich door geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met een andere feitelijkhe(i)d(en) werd(en) gedwongen en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding werd(en) bewogen zich beschikbaar te stellen tot het plegen van die handelingen;
en/of
[vrouw 22], (telkens) door geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en), heeft/hebben gedwongen dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding heeft/hebben bewogen, uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [vrouw 22] met (of voor) een derde, verdachte en/of zijn mededader(s) te bevoordelen;
terwijl dat/die feit(en) zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft/hebben gehad;
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
(met betrekking tot die [vrouw 22]) (in voornoemde periode)
- met die [vrouw 22] een liefdesrelatie aangegaan en/of die [vrouw 22] ingepalmd en/of (emotioneel) van hem verdachte en/of zijn mededader(s) afhankelijk gemaakt door / met het geven van veel aandacht en/of het geven van cadeau’s en/of van alles voor haar te betalen en/of
- die [vrouw 22] als prostituee laten werken en/of
- voor die [vrouw 22] een kamer(s) geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kon prostitueren en/of
- die [vrouw 22] naar / van haar werkplek gebracht / opgehaald en/of laten brengen en/of laten ophalen en/of
- die [vrouw 22] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en/of bij ongesteldheid en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of
- die [vrouw 22] tijdens het uitvoeren van haar werkzaamheden als prostituee in de gaten gehouden/ in de gaten laten houden en/of
- die [vrouw 22] gedwongen, althans bewogen, om (een (groot) deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of
- die [vrouw 22] de huur van de (gezamenlijke) woonruimte laten betalen en/of
- die [vrouw 22] gedwongen, althans bewogen, een borstvergrotende operatie te ondergaan (zodat die [vrouw 22] als prostituee meer geld zou gaan verdienen), terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) bepaalde(n) welke omvang die borstvergroting moest hebben en/of
- die [vrouw 22] (voortdurend) gecontroleerd;
1B.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 03 april 2007 te
Utrecht en/of te Amsterdam en/of te Den Haag en/of te Alkmaar en/of Haarlem en/of elders in
Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- [vrouw 22] en/of [vrouw 23] (telkens) door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [vrouw 22] en/of [vrouw 23] heeft, heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [vrouw 22] en/of [vrouw 23];
en/of
- [vrouw 22] en/of [vrouw 23] (telkens) door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [vrouw 22] en/of [vrouw 23] heeft, heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten dan wel door voornoemde mideelen enige handeling heeft/hebben ondernomen waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) en/of redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die [vrouw 22] en/of [vrouw 23], zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten;
en/of
- (telkens) opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van [vrouw 22] en/of [vrouw 23];
en/of
- (telkens) die [vrouw 22] en/of [vrouw 23] door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [vrouw 22] en/of [vrouw 23] heeft, heeft/hebben gedwongen, dan wel bewogen, hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) van die [vrouw 22] en/of die [vrouw 23] met of voor een derde;
terwijl dat/die feit(en) zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft/hebben gehad;
immers heeft/hebben/is hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
(met betrekking tot die [vrouw 22]) (in voornoemde periode)
- met die [vrouw 22] een liefdesrelatie aangegaan en/of die [vrouw 22] ingepalmd en/of (emotioneel) van hem verdachte en/of zijn mededader(s) afhankelijk gemaakt door / met het geven van veel aandacht en/of het geven van cadeau’s en/of van alles voor haar te betalen en/of
- die [vrouw 22] als prostituee laten werken en/of
- voor die [vrouw 22] een kamer(s) geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kon prostitueren en/of
- die [vrouw 22] naar / van haar werkplek gebracht / opgehaald en/of laten brengen en/of ophalen en/of
- die [vrouw 22] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en/of bij ongesteldheid en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of
- die [vrouw 22] tijdens het uitvoeren van haar werkzaamheden als prostituee in de gaten gehouden/ in de gaten laten houden en/of
- die [vrouw 22] gedwongen, althans bewogen, om (een (groot) deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of
- die [vrouw 22] de huur van de (gezamenlijke) woonruimte laten betalen door die [vrouw 22] en/of
- die [vrouw 22] gedwongen, althans bewogen een abortus te ondergaan, (teneinde het prostitutiewerk te kunnen (blijven) vervullen) en/of
- die [vrouw 22] gedwongen, althans bewogen, een borstvergrotende operatie te ondergaan (zodat die [vrouw 22] als prostituee meer geld zou gaan verdienen), terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) bepaalde(n) welke omvang die borstvergroting moest hebben en/of
- die [vrouw 22] (voortdurend) gecontroleerd;
(met betrekking tot die [vrouw 23]) (in voornoemde periode)
- met die [vrouw 23] een liefdesrelatie aangegaan en/of die [vrouw 23] ingepalmd en/of (emotioneel) van hem verdachte en/of zijn mededader(s) afhankelijk gemaakt door / met het geven van veel aandacht en/of het geven van cadeau’s en/of van alles voor haar te betalen en/of
- die [vrouw 23] als prostituee laten werken en/of
- voor die [vrouw 23] een kamer(s) geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kon prostitueren en/of
- die [vrouw 23] naar / van haar werkplek gebracht / opgehaald en/of laten brengen en/of laten ophalen en/of
- die [vrouw 23] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en/of bij ongesteldheid en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of
- die [vrouw 23] tijdens het uitvoeren van haar werkzaamheden als prostituee in de gaten gehouden / in de gaten laten houden en/of
- die [vrouw 23] gedwongen, althans bewogen, om (een (groot) deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of
- die [vrouw 23] de huur van de woonruimte (deels) laten betalen en/of
- die [vrouw 23] gedreigd haar gezicht te verbouwen en/of
- die [vrouw 23] gedreigd te slaan en/of
- die [vrouw 23] bedreigd en/of
- die [vrouw 23] bedreigd met een (vuur)wapen en/of een (steek)wapen en/of
- die [vrouw 23] mishandeld en/of
- die [vrouw 23] gedwongen, althans bewogen een abortus te ondergaan (teneinde het prostitutiewerk te kunnen (blijven) vervullen) en/of
- die [vrouw 23] in een woning vastgehouden / vast laten houden (tot de dag van de abortus) en/of
- die [vrouw 23] (voortdurend) gecontroleerd.
2.
dat hij, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 april 2007 te Utrecht en/of Amsterdam en/of Haarlem en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade [vrouw 22] en/of [vrouw 23] zwaar lichamelijk letsel heeft/hebben toegebracht door opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg die
- [vrouw 22] en/of [vrouw 23] te dwingen tot het ondergaan van een abortus, tengevolge waarvan die [vrouw 22] en/of die [vrouw 23] zwaar lichamelijk letsel heeft/hebben opgelopen, te weten de afdrijving en/of dood van de vrucht van die [vrouw 22] en/of de vrucht van die [vrouw 23];
zaaksdossier A 26 en A08 in onderling verband en samenhang bezien met de overige zaaksdossiers
3.
hij in of omstreeks de periode van januari 2002 tot en met 07 april 2007 in de gemeente Utrecht en/of Amsterdam en/of Alkmaar en/of (elders) in Nederland en/of Duitsland en/of België, heeft deelgenomen aan een organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en/of een of meer van de volgende personen [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte A] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte B] en/of [verdachte C] en/of [verdachte D] en/of [verdachte 6] en/of [verdachte D] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte F] en/of een of meer anderen,
- welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van mensenhandel, als bedoeld in artikel 250a Wetboek van Strafrecht(oud) en/of 273a Wetboek van Strafrecht (oud) en/of 273 f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die mensenhandel onder andere bestond uit het seksueel uitbuiten van vrouwen (prostituees);
- (zware) mishandeling, als bedoeld in artikel 300 en/of 302 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die zware mishandeling onder ander bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen van (meerdere) personen (prostituees en/of klanten van prostituees en/of pooiers) en/of het laten uitvoeren van borstvergrotingen en/of laten aanbrengen van tatoeages;
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie (onder andere het voorhanden hebben van steek- en/of vuurwapens);
- bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht (onder andere het bedreigen van prostituees en/of klanten van prostituees);
- afpersing als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht (onder andere het afhandig maken van geld van prostituees).
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en namens verdachte gevoerd;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
1. Voorvraag: bevoegdheid rechtbank
Ten aanzien van haar relatieve bevoegdheid overweegt de rechtbank het volgende.
De onderhavige zaak is bij dagvaarding aangebracht bij de rechtbank Utrecht, zitting houdende te Almelo. In de dagvaarding is onder andere als pleegplaats opgenomen: “Utrecht”.
Op grond van artikel 2 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering komt de rechtbank Utrecht als “die binnen welker rechtsgebied het feit is begaan” bevoegdheid toe.
De rechtbank kan in het midden laten of in het verleden in het onderzoek Sneep of daarmee al dan niet samenhangende onderzoeken tapmachtigingen zijn afgegeven door de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam of de rechter-commissaris in de rechtbank Groningen. Ook indien dit het geval mocht zijn en indien het verlenen van deze machtigingen als een daad waarmee vervolging is aangevangen zou moeten worden aangemerkt, stelt dit niet de bevoegdheid van de rechtbank Utrecht terzijde. Immers is in dat geval op grond van lid 2 van vorenbedoeld artikel uitsluitend bevoegd de rechtbank die in de rangschikking van lid 1 eerder is geplaatst, zijnde die van de pleegplaats. Dat de bevoegdheid van Rotterdam of Groningen in het verleden uit de pleegplaats is afgeleid is niet gebleken, zodat van rechtbanken welke in rangschikking dezelfde plaats innemen geen sprake is en de vraag bij welke rechtbank de vervolging het eerste is aangevangen onbesproken kan worden gelaten.
2. Bewijsoverwegingen algemeen
2.1. Toevoeging stukken gedurende onderzoek ter terechtzitting
In deze zaak zijn door het openbaar ministerie gedurende de procedure met enige regelmaat nieuwe stukken aan het dossier toegevoegd en vorderingen wijziging tenlastelegging gedaan. Zelfs na requisitoir zijn door het openbaar ministerie nog 2 nieuwe ordners en een cd-rom met tekstbestanden toegevoegd. Weliswaar betrof het hier uitwerkingen van tapgesprekken waarvan de geluidsopnames en de samenvattingen al in het dossier voorkwamen, maar de uitwerkingen waren nieuw en het beginsel van hoor en wederhoor brengt met zich mee dat de verdediging zich moet kunnen uitlaten over nieuwe stukken.
De raadslieden in alle thans voorliggende zaken hebben hierover geklaagd en met uitzondering van de raadsman van [verdachte 2], de rechtbank verzocht de stukken buiten beschouwing te laten.
In de zaak van [verdachte 6] heeft de raadsvrouw de rechtbank gevraagd hieraan de consequentie van bewijsuitsluiting, dan wel strafvermindering te verbinden.
De officier van justitie heeft als reden opgegeven dat het om een zeer groot onderzoek gaat, dat te vroeg is “geklapt”, waardoor het openbaar ministerie moeite had het dossier tijdig gereed te krijgen.
De rechtbank stelt vast dat de meeste verdachten zich vanaf februari 2007 in voorlopige hechtenis bevinden. Het definitieve dossier is in september 2007 gepresenteerd. In februari 2008 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht zo spoedig mogelijk een zitting te plannen voor de inhoudelijke behandeling aangezien het openbaar ministerie hecht aan grote voortvarendheid. Hierna heeft de rechtbank op 3 maart 2008 de planning voor de inhoudelijke behandeling in juni 2008 bepaald. De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het openbaar ministerie is overvallen door een snelle inhoudelijke behandeling. Daar komt nog bij dat de officier van justitie bij de behandelingen ter terechtzitting vrijwel voortdurend is bijgestaan door 2 andere officieren van justitie, een aantal parketsecretarissen en een paar politiemensen, waaruit de rechtbank afleidt dat de officier ondersteund werd door een team.
De rechtbank heeft zich met de verdediging gestoord aan deze gang van zaken, die een inhoudelijke planning ernstig heeft bemoeilijkt en acht de door de officier van justitie aangevoerde reden daarvoor niet valide. Zowel de rechtbank als de verdediging is hierdoor in tijdnood gebracht, aangezien de rechtbank de pleidooien een week heeft uit moeten stellen, om de verdediging de gelegenheid te geven de nieuwe ordners te bekijken en met hun cliënten te bespreken. De rechtbank is echter van oordeel dat deze wijze van procederen, alhoewel onwenselijk, niet met zich meebrengt dat er stukken voor het bewijs moeten worden uitgesloten. Ook al omdat de stukken in het kader van de waarheidsvinding relevant kunnen zijn.
De rechtbank is van oordeel dat een en ander evenmin hoeft te leiden tot strafvermindering. De verdediging heeft immers uiteindelijk – soms met kunst en vliegwerk – toch steeds de gelegenheid gekregen om zich over de nieuwe stukken uit te laten.
2.2 Gebruik van tapgesprekken als bewijsmiddel
Aan het dossier is een groot aantal, volgens de officier van justitie ongeveer 85.000, tapgesprekken toegevoegd. De schriftelijke en/of audioweergave daarvan staat op ruim 80 DVD’s/CD-roms. Niet alle tapgesprekken zijn hierop weergegeven. Met name de gesprekken uit het Caravan onderzoek ontbreken. Een deel van deze tapgesprekken is letterlijk, een deel slechts als samenvatting op papier gezet. Bovendien zijn sommige samenvattingen of uitgewerkte gesprekken in de loop van het (opsporings)onderzoek herbeluisterd en alsnog integraal schriftelijk aan het dossier toegevoegd (ordners 59 en 60, overgelegd na requisitoir).
Ter terechtzitting is in diverse zaken aan de orde geweest dat de samenvattingen van de tapgesprekken niet altijd de lading van de volledige gesprekken dekken omdat de context van het bewuste gesprek of van daarom heen gevoerde gesprekken ontbreekt. Ter terechtzitting zijn onder andere in verband daarmee tapgesprekken beluisterd. De rechtbank heeft ook in raadkamer gesprekken beluisterd.
Een tapgesprek kan echter alleen tot het bewijs meewerken wanneer het in de vorm van een proces-verbaal aan het dossier is toegevoegd of, wanneer het ter terechtzitting is beluisterd, als eigen waarneming van de rechtbank. De rechtbank heeft daarop ter terechtzitting meermalen gewezen en daaraan toegevoegd dat van de tapgesprekken voor het bewijs slechts gebruik kan worden gemaakt, hetzij wanneer gesprekken zich in volledig uitgewerkte schriftelijke vorm in het dossier bevinden, hetzij wanneer er samenvattingen in het dossier zitten van in het Nederlands, Duits en Engels gevoerde gesprekken die de rechtbank in raadkamer heeft kunnen beluisteren. Als bewijsmiddelen vallen dus af gesprekken waarvan geen audiomateriaal beschikbaar is (alle gesprekken uit het Caravanonderzoek) en gesprekken waarvan slechts een samenvatting is, terwijl het gesprek in een vreemde taal is gevoerd. In een incidenteel geval wijkt de rechtbank van dit uitgangspunt af omdat bijzondere overwegingen daartoe aanleiding geven.
2.3 Verweer bewijsuitsluiting tapgesprekken
De raadsman heeft aangevoerd dat alle taps opnieuw moeten worden vertaald indien de rechtbank ze voor het bewijs wil gebruiken. Hij voert hiertoe het volgende aan:
- de (zittings)tolk in de Turkse heeft ter terechtzitting een tapgesprek afgeluisterd en gezegd dat dit gesprek niet goed is vertaald. Nu dit gesprek niet goed is vertaald zullen ook de andere gesprekken niet goed zijn vertaald;
- verdachte stelt dat er in het gebied waar hij vandaan komt dialect wordt gesproken. De tolken die bij de rechter-commissaris daarover zijn gehoord hebben gezegd dat hen dat niet bekend is. De raadsman stelt dat een tolk die dit niet weet zijn werk niet goed kan doen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ter terechtzitting heeft de (zittings)tolk aangegeven dat het bedoelde gesprek dat in het dossier was vertaald en samengevat met “dan verbouw ik je gezicht” letterlijk betekent “neuk je mond, neuk je neus”. De (zittings)tolk zegt dat zij het zou vertalen als “ik heb er meer dan genoeg van, je hangt me mijlenver de keel uit”. Of de uitdrukking “fuck it”.
De enkele omstandigheid dat de (zittings)tolk voor de zinsnede “neuk je mond, neuk je neus” een andere Nederlandse uitdrukking zou gebruiken, is geen reden om te veronderstellen dat alle tapgesprekken onjuist zijn vertaald. Daarbij merkt de rechtbank op dat het hier ook om een samenvatting gaat, waarvan de rechtbank nu juist heeft gezegd dat die niet voor het bewijs zullen worden gebruikt, juist om te voorkomen dat uitdrukkingen of zinsneden uit de context worden getrokken in een uittreksel.
Ook uit de omstandigheid dat de bij de rechter-commissaris gehoorde tolken stellen dat hen niets bekend is van een dialect uit de provincie Afyon, stad Emirdag, leidt de rechtbank niet af dat zij niet capabel zouden zijn. Uit de door de verdediging overgelegde brief van de tolk [naam 16], blijkt immers dat het niet zozeer gaat om een dialect, maar veeleer dat men daar in die regio grof in de mond is. Als de tolken zeggen dat hen geen dialect bekend is, is die verklaring dus op zichzelf niet in strijd met verdachtes stelling.
Bovendien hebben de tolken aangegeven dat zij geen dialect hebben gehoord, dat hetgeen ze vertaalden algemeen beschaafd Turks was en dat ze, indien ze een gesprek vanwege dialect niet zouden hebben kunnen verstaan, ze een dergelijk gesprek niet zouden hebben vertaald.
De rechtbank wijst het verzoek af.
2.4 Gebondenheid rechtbank aan grondslag van de tenlastelegging
Uit het dossier komt het beeld naar voren van verdachten die zich in georganiseerd verband bezig hebben gehouden met mensenhandel. Er zijn observaties, mutaties, tapgesprekken waarin over werktijden, geldbedragen, en vervoer van en naar de Wallen en het Zandpad gesproken wordt en er zijn ook verklaringen van getuigen die vertellen dat zich daar een groep mannen bevindt die intimiderend en gewelddadig is en vrouwen voor zich heeft werken in de prostitutie. Slechts een beperkt aantal van die vrouwen heeft aangifte gedaan tegen een specifieke verdachte.
De officier van justitie heeft in haar requisitoir de rechtbank uitgenodigd om in deze zaak jurisprudentie te maken en daar waar de vrouwen zelf aangeven vrijwillig in de prostitutie te werken en vrijwillig een groot deel van hun geld af te staan aan verdachten, toch dwang bewezen te achten en tot een veroordeling van mensenhandel te komen.
De rechtbank is voor een bewezenverklaring echter afhankelijk van de wijze waarop het openbaar ministerie de feiten heeft tenlastegelegd. In gevallen waar de dwang niet volgt uit geweld maar uit andere feitelijkheden, misleiding of uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, zullen de feiten en omstandigheden waaruit dat blijkt ook in de tenlastelegging moeten worden opgenomen. De rechtbank is immers gebonden aan de grondslag van de tenlastelegging.
In deze zaak zijn niet altijd die feiten en omstandigheden in de tenlastelegging opgenomen waaruit de rechtbank de dwangmiddelen kan afleiden, terwijl de feiten en omstandigheden die wel zijn opgenomen niet steeds te bewijzen zijn, ofwel in onderlinge samenhang bezien onvoldoende zijn om bewijs te geven voor het bestaan van een dwangmiddel, zodat de rechtbank om die reden in een aantal zaken tot vrijspraken komt.
Het openbaar ministerie heeft ervoor gekozen steeds ten aanzien van de verschillende vrouwen min of meer dezelfde reeks van feitelijkheden tenlaste te leggen en heeft de feitelijkheden niet per zaak op het slachtoffer toegespitst.
Zo blijkt bijvoorbeeld in een aantal gevallen uit het dossier wel dat de verdachten het slachtoffer hebben misleid door haar te vertellen dat ze een mooi leven zou krijgen en dat zij haar geld voor haar zouden sparen of dat de verdachten overwicht hadden op het slachtoffer omdat zij geen papieren of geen huis had, of op de vlucht was voor een gewelddadige pooier of grote schulden had, maar zijn die omstandigheden niet in de tenlastelegging opgenomen. In enkele gevallen blijkt uit de stukken ook van geweld tegen de vrouwen en heeft de officier van justitie dat ook genoemd in haar bewijsmiddelenoverzicht, terwijl het geweld niet is opgenomen in de tenlastelegging.
Zoals gezegd is de rechtbank gebonden aan de tenlastelegging zoals die in eerste aanleg luidt. De rechtbank merkt nog op dat het bevreemding wekt dat het openbaar ministerie, mede gelet op het feit dat deze zaak in de publiciteit is gebracht als de grootste mensenhandelzaak in Nederland ooit, aan de tenlastelegging niet meer zorg heeft besteed.
3. Bewijsoverwegingen 250a/273f Sr
3.1 Algemeen
In de zaken van alle verdachten waartegen vandaag vonnis wordt gewezen: [verdachte 2] en [verdachte 1], [verdachte 4], [verdachte 6], [verdachte 3] en [verdachte 5], zijn vrijspraakverweren met betrekking tot de tenlastegelegde mensenhandel gevoerd. Daartoe is over het algemeen aangevoerd, samengevat, dat:
- de betrokken vrouwen al als prostituee werkzaam waren toen zij met verdachte in contact kwamen;
- zij altijd vrijwillig als prostituee hebben gewerkt;
- voor zover de vrouwen hun verdiensten met de verdachte deelden of hem betalingen deden, dit was omdat zij ofwel een affectieve relatie met hem hadden, ofwel hem betaalden voor door hem verrichte (bodyguard) diensten ofwel omdat zij van hem geleende gelden terugbetaalden.
De rechtbank overweegt in reactie op deze verweren het volgende over de reikwijdte van artikel 250a (oud) Sr ( in de zaken van ([verdachte 1], [verdachte 2], [verdachte 6] en [verdachte 5]) en 273f Sr (alle zaken).
De tenlastelegging is toegesneden op art. 250a, eerste lid (oud) Sr en/of 273f eerste lid Sr. Deze bepalingen bevatten verboden gedragingen. In artikel 250a (oud) Sr zijn dat: dwingen tot prostitutie (door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid), dan wel bewegen tot prostitutie (door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding). In artikel 273f Sr worden als dwangmiddelen onder meer genoemd: dwang, geweld of een andere feitelijkheid, dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, misleiding en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of van een kwetsbare positie.
In de wetsgeschiedenis van zowel het huidige als de vroegere mensenhandelartikel(en) en in de daarop gevormde jurisprudentie is het bestanddeel misbruik van uit feitelijke verhoudingen/omstandigheden voortvloeiend overwicht
geobjectiveerd: dergelijk misbruik kan in het algemeen worden verondersteld: "indien de prostitué(e) in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren”, hetgeen als een uitbuitingssituatie wordt aangemerkt. Daarbij heeft de wetgever het oog gehad op het brengen van een ander in een afhankelijke situatie waarin diens keuzevrijheid wordt beperkt. Als factoren die daarbij van belang kunnen zijn, heeft de wetgever ondermeer gedacht aan: het niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen, het niet kunnen beschikken over een paspoort, geen geldig visum hebben en schulden met een zodanige aflossingsverplichting dat de betrokkene gedwongen is zich te blijven prostitueren.
Een eventuele instemming van het slachtoffer met zijn/haar uitbuiting is niet bepalend.
Verder is van vrijwilligheid geen sprake indien de prostitué(e) niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een bewuste keuze te maken met betrekking tot het al dan niet voortzetten van zijn of haar relatie met de exploitant. Dat die relatie aanvankelijk op vrijwillige basis werd aangegaan en/of dat de prostitué(e) reeds eerder bij prostitutie betrokken was vormt op zich geen aanwijzing voor vrijwilligheid.
3.2 Periodes voor en na wetswijziging
De tenlastelegging onder 1A is toegesneden op artikel 250a (oud) Sr en die onder 1B op 273f (273a (oud)) Sr, maar bestrijkt een aaneengesloten periode. Deze kunstmatige splitsing is het gevolg van de wetswijziging waarbij artikel 273a Sr, later zonder inhoudelijke verandering vernummerd tot 273f Sr, werd ingevoerd. Voorzover de rechtbank uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden in welke periode bepaalde feiten hebben plaatsgevonden zijn deze in de betreffende periode bewezenverklaard. Als slechts vast te stellen is dát een feit zich heeft voorgedaan in de gehele aaneengesloten periode terwijl niet nauwkeurig is aan te wijzen wanneer, heeft de rechtbank dat feit in beide afzonderlijke periodes, maar in wezen in de gehele periode van 250a tot en met 273f Sr bewezenverklaard.
3.3 Vrijspraakoverweging [vrouw 22]
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1A tenlastegelegde feit voor de periode tot en met 11 mei 2004. De rechtbank volgt de officier daarin zodat zij nog dient te beoordelen of verdachte zich in de periode van 12 mei 2004 tot en met 3 april 2007 ten aanzien van [vrouw 22] schuldig gemaakt heeft aan mensenhandel.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de inhoud van de volgende bewijsmiddelen tot het bewijs van het tenlastegelegde kunnen leiden:
- een proces-verbaal van bevindingen van verhoren van [vrouw 22] in april en mei 2002;
- het verhoor van [vrouw 22] door de politie op 3 april en 9 juli 2007;
- het verhoor van [vrouw 22] door de rechter-commissaris op 17 augustus 2007;
- diverse tapgesprekken en smsberichten;
- één ongedateerde brief van [vrouw 22] gericht aan verbalisanten;
- vier in de periode van 9 december 2004 tot en met 18 juni 2005 gedateerde en door [vrouw 22] aan verdachte geschreven brieven.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte is eerder vervolgd en veroordeeld voor mensenhandel. Bij arrest van 3 februari 2004 van het hof Amsterdam is hij vrijgesproken van mensenhandel gepleegd ten opzichte van [vrouw 22] in de periode van 1 oktober 2000 tot en met 9 april 2002. Bovengenoemd proces-verbaal van bevindingen uit 2002 stamt kennelijk uit het opsporingsonderzoek in die zaak. Het behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen betoog dat verklaringen die in 2002 zijn afgelegd niet kunnen bijdragen aan bewijs van feiten die vanaf medio 2004 zouden hebben plaatsgevonden. Hetzelfde geldt voor de inhoud van de ongedateerde brief die, beoordeeld naar de inhoud ervan, eveneens betrekking heeft op de periode waarvoor verdachte vervolgd en ten aanzien van [vrouw 22] vrijgesproken is.
Uit de verklaringen van [vrouw 22] en verdachte leidt de rechtbank af dat zij in 2000, ruim voor de tenlastegelegde periode, met elkaar een liefdesrelatie zijn aangegaan, welke relatie in elk geval op de dag van het verhoor van [vrouw 22] ter terechtzitting nog bestond. [Vrouw 22] werkte al in de prostitutie toen zij verdachte leerde kennen en is dat blijven doen, ook in de periode dat verdachte wegens een veroordeling voor mensenhandel gedetineerd was en daarna, terwijl zij thans in de thuiszorg werkt. Zij heeft ter terechtzitting verklaard dat zij nergens toe is gedwongen, niets hoefde in te leveren en niet werd gecontroleerd. De tapgesprekken en smsberichten moeten volgens haar gezien worden als gebruikelijke contacten tussen partners tijdens werktijd, maar ook wel als verzoeken om hulp in geval van problemen met klanten. Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij zelfstandig naar en van haar werk ging en zelf regelde waar zij werkte. Van enige dwang tot werken bij ziekte en ongesteldheid is niet gebleken, zomin als van een gedwongen abortus of borstvergroting. [Vrouw 22] verklaart wel dat zij haar verdiensten met verdachte deelde en de huur van hun gezamenlijke woonruimte betaalde maar plaatst ook dit in de context van hun relatie en samenwoning. Over de brieven heeft [vrouw 22] verklaard dat zij deze geschreven heeft op momenten dat zij boos was en [verdachte 5] dan van alles de schuld gaf en ook in de periode waarin ze tot abortus besloot en hem daarvan de schuld gaf terwijl zij zelf die abortus wilde omdat zij haar werk niet met een zwangerschap kon combineren.
Dit alles komt de rechtbank niet onaannemelijk voor en de conclusie moet daarom zijn dat de verdachte verweten dwangmiddelen niet worden geschraagd door bewijsbare feitelijke handelingen, gepleegd met het oogmerk van uitbuiting zodat verdachte zal worden vrijgesproken van de feiten 1A en 1B voor zover gepleegd ten aanzien van [vrouw 22].
3.4 Bewijsoverweging [vrouw 23]
Blijkens de verklaringen van [vrouw 23] werkt [vrouw 23] in de prostitutie, is verdachte een liefdesrelatie met haar aangegaan en is zij bij hem ingetrokken. Zij geeft toe aan de telefoon wel eens aan verdachte te vertellen hoeveel zij tot op dat moment heeft verdiend en het geld dat zij verdient brengt [vrouw 23] naar huis en ook verdachte maakt van dit geld gebruik.
Op de vragen die [vrouw 23] zijn gesteld bij de rechter-commissaris en ook ter terechtzitting of [vrouw 23] onder druk staat van verdachte heeft zij telkens ontkennend geantwoord. Op de vraag of verdachte haar slaat heeft zij verklaard dat hij haar wel eens een tik heeft gegeven.
De rechtbank hecht - ook al is haar verklaring onder ede afgelegd - weinig waarde aan de verklaring van [vrouw 23] daar waar zij zegt dat zij niet onder druk haar verdiensten aan verdachte heeft afgestaan. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat zij dit niet durft te verklaren omdat zij bang is voor verdachte. Het volgende is hiervoor redengevend.
De getuige [getuige 10, tante vrouw 23] heeft bij de rechter-commissaris onder ede verklaard dat [vrouw 23] in gesprekken die zij samen met haar en haar ex-man heeft gehad de dwangsituatie waarin [vrouw 23] verkeerde uit de doeken heeft gedaan. [Getuige 10, tante vrouw 23] verklaart dat [vrouw 23] heeft gezegd dat het geld dat zij verdiende moest worden afgedragen aan verdachte en in een kluis in Haarlem bij verdachte lag waar zij niet bij kon. [Vrouw 23] heeft daarbij verklaard dat zij van verdachte een bepaald bedrag per dag moest verdienen en soms de hele nacht moest doorwerken terwijl zij moe was. Tevens heeft [vrouw 23] verklaard dat verdachte in de kluis een pistool had liggen en dat verdachte een keer een revolver op haar gericht heeft.
Deze verklaring van [getuige 10, tante vrouw 23] ondersteunt in belangrijke mate de verklaringen van [getuige 11, oom vrouw 23], de oom van [vrouw 23], die bij de politie eveneens verklaart dat [vrouw 23] heeft gezegd dat verdachte over een vuurwapen beschikte, die in een kluis werd bewaard, waar ook het geld dat [vrouw 23] moest inleveren in werd opgeslagen. Ook onder ede bij de rechter-commissaris heeft [getuige 11, oom vrouw 23] verklaard dat [vrouw 23] meermalen expliciet in de gesprekken die hij en zijn ex-vrouw met [vrouw 23] hebben gehad heeft gezegd dat zij het geld dat zij verdiende aan verdachte moest afgeven. [Getuige 11, oom vrouw 23] verklaart dat hij zich goed kan herinneren dat [vrouw 23] in de gesprekken spreekt over slaan, moeten werken en moeten afgeven van geld. Dat [getuige 11, oom vrouw 23] zich op dit punt vergist, daar waar hij in zijn tweede verhoor uitdrukkelijk spreekt over verdachte en niet over een andere persoon, acht de rechtbank niet aannemelijk. Daarnaast vermeldt [getuige 11, oom vrouw 23] dat hij zich kan herinneren dat [vrouw 23] toen zij bij hem op bezoek was telefoontjes van verdachte kreeg dat ze moest gaan omdat ze nu aan het werk moest. Dat [vrouw 23] zogenaamde dwangtelefoontjes van verdachte kreeg, wordt bevestigd in de verklaring van haar moeder bij de rechter-commissaris, waarin zij aangeeft dat het haar wel bekend was dat [vrouw 23] de dwangtelefoontjes van verdachte zat was en dat verdachte zich erg veel bemoeide met haar privé-leven.
De rechtbank acht onder vorenstaande omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van een situatie waarin verdachte door dwangmiddelen als bedoeld in artikel 273f Sr [vrouw 23] met het oogmerk van uitbuiting heeft gehuisvest, heeft bewogen zich te prostitueren, uit de opbrengst daarvan voordeel heeft getrokken en zich heeft bevoordeeld.
3.5 Vrijspraakoverweging (abortus) 273f Sr [vrouw 22] en 302 Sr [vrouw 22] en [vrouw 23]
Verdachte wordt onder 1B en 2 verweten dat hij [vrouw 23] heeft gedwongen dan wel bewogen een abortus te ondergaan en onder 2 ook dat hij [vrouw 22] daartoe heeft gedwongen.
Ten aanzien van [vrouw 23] overweegt de rechtbank dat er aanwijzingen zijn dat zij toen zij zwanger was geraakt het kind heeft willen houden. Vaststaat dat zij daarover heeft gesproken met mensen buiten de invloedssfeer van verdachte, zoals haar oom, haar tante, een gynaecoloog en een medewerker van een Blijf van mijn lijfhuis. Haar tante, [getuige 10, tante vrouw 23], heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de insteek van het gesprek bij de gynaecoloog duidelijk was dat het beter zou zijn een abortus te laten plegen. Haar oom, [getuige 11, oom vrouw 23], heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij met [vrouw 23] besproken heeft dat het (prostitutie)milieu waarin zij verkeerde ongeschikt was voor het opvoeden van een kind. Vaststaat verder dat [vrouw 23] daadwerkelijk een abortus heeft ondergaan. Het is echter niet mogelijk vast te stellen wie of wat [vrouw 23] er uiteindelijk toe heeft gebracht die abortus te ondergaan en in hoeverre verdachte daarbij een strafrechtelijk relevante rol heeft gespeeld. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van hetgeen hem hierover in feit 1B en feit 2 wordt verweten.
Ook ten aanzien van [vrouw 22] spreekt de rechtbank verdachte vrij van feit 2 en zij verwijst voor de motivering daarvan naar hetgeen over de vrijspraak van de abortus bij feit 1A is overwogen.
4. Bewijsoverweging 140 Sr
4.1 Omvang organisatie
Aan de rechtbank is een omvangrijk dossier gepresenteerd waarvan vier ordners specifiek betrekking hebben op de deelneming aan een criminele organisatie. Dat deel van het dossier bevat een hypothese over het bestaan van twee organisaties met elk een eigen structuur, die waar nodig elkaar hielpen en taken waarnamen. Eén organisatie zou onder leiding van [verdachte A] staan, de andere onder leiding van [verdachte 2] en [verdachte 1]. Daarnaast zouden er zelfstandige pooiers zijn die voor deze organisatie(s) hand- en spandiensten zouden verrichten. In april 2006 zou een verwijdering tussen beide organisaties zijn ontstaan.
De officier van justitie heeft in de tenlastelegging van artikel 140 Sr een organisatie omschreven waaraan niet alleen de nu terecht staande verdachten maar ook zes andere bij name genoemde personen en “een of meer anderen” zouden hebben deelgenomen. In die zin lijkt het standpunt van de officier te zijn dat er van één organisatie sprake is geweest. De officier van justitie requireert ook tot een bewezenverklaring waarin tussen de beide in het dossier beschreven organisaties geen onderscheid wordt gemaakt. Er wordt dus een veroordeling gevraagd voor deelneming aan één organisatie waarbij alle in het dossier genoemde verdachten zouden zijn aangesloten. Bij requisitoir wordt een totaal aantal deelnemers van 50 genoemd, daarna volgt een opsomming van betrokkenen die uitkomt op 34 personen en het door de officier geproduceerde bewijsmiddelenoverzicht spreekt over minstens 30 deelnemers. Waaruit de deelneming van de zes ándere verdachten heeft bestaan en waaruit dat blijkt heeft de officier van justitie niet geconcretiseerd. Het is steeds in relatie tot de verwijten die de thans terechtstaande verdachten worden gemaakt dat de andere namen opduiken
Er is een discrepantie tussen het requisitoir (één organisatie) en de hypothese in het dossier (twee organisaties). Voor zover de officier van justitie uitgaat van twee organisaties blijft bovendien onduidelijk wie van de in de tenlastelegging genoemde personen tot welke organisatie(s) behoren.
Bij de feitenbehandeling ter zitting is de aandacht vrijwel uitsluitend uitgegaan naar de terechtstaande verdachten. De rol van de andere in de tenlastelegging genoemde deelnemers is zijdelings aan de orde geweest. De rechtbank constateert dat in het dossier wel aanwijzingen te vinden zijn voor het deelnemen door veel meer dan de zes verdachten, maar aan wiens organisatie die anderen dan deelnamen en in welke periode is niet zonneklaar. De rechtbank heeft zich daarom beraden over de vraag of het onderzoek voldoende duidelijkheid heeft gebracht over omvang en samenstelling van één of meer organisaties en de rol van de andere deelnemers en is tot de slotsom gekomen dat zulks niet het geval is. De rechtbank ziet echter geen noodzaak voor heropening van het onderzoek. In de zes zaken waarin vandaag uitspraak wordt gedaan staat immers ter beoordeling of de “huidige” zes verdachten deelneming aan een criminele organisatie verweten kan worden, waarbij in het midden kan blijven uit welke andere leden die organisatie bestond. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat naar vaste rechtspraak de term “organisatie” tevens feitelijke betekenis heeft en dus niet nader omschreven had hoeven te worden (zie HR 31 mei 1994, DD 94.375 en NLR aant. 1 bij art. 140 Sr). In dat licht is het niet per se noodzakelijk in de bewezenverklaring de overige deelnemers aan de organisatie te noemen.
Niet buiten gerede twijfel is vast te stellen of er één organisatie of twee af en toe samenwerkende organisaties bestonden. De rechtbank komt echter wel tot het oordeel dat van de zes thans te berechten verdachten, met uitzondering van [verdachte 4], vaststaat dat zij deel uitmaakten van dezelfde organisatie. Dat [verdachte 4] aan welke criminele organisatie dan ook deelnam, kan uit de inhoud van de bewijsmiddelen niet worden afgeleid. [Verdachte 4] zal van dat feit dan ook worden vrijgesproken.
Omdat de rechtbank zoals gezegd in het midden zal laten uit welke andere leden dan [verdachte 1] en [verdachte 2], [verdachte 6], [verdachte 3] en [verdachte 5] de criminele organisatie waaraan zij deelnamen bestond, zal zij in de bewezenverklaring de andere zes met name genoemde personen uit de tenlastelegging niet opnemen, zonder daarmee een oordeel te geven over het wel of niet betrokken zijn van die andere zes bij welke criminele organisatie ook.
4.2 Organisatie en deelneming
Ten aanzien van de bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier komt naar voren dat de thans terechtstaande verdachten met elkaar en met anderen veelvuldig telefonisch contact onderhouden. Veel van deze gesprekken hebben, gezien de context en hetgeen wordt besproken, betrekking op prostitutie. Zo worden aan bodyguards instructies gegeven, prostituees in de gaten gehouden en wordt vervoer van prostituees en werkkamers geregeld. Dit alles vindt plaats in georganiseerd verband, waarbij bodyguards bescherming bieden aan en letten op de vrouwen die behoren tot de groep, bodyguardgelden worden ingezameld, gezamenlijk vervoer van prostituees wordt verzorgd en wordt gezorgd dat de gehuurde werkkamers door prostituees van de groep doorlopend benut worden. Dat er sprake is van een groep blijkt ook uit de verklaring van [vrouw 01], waarin zij geconfronteerd met namen en foto’s spontaan meldt: “die hoort bij onze groep” en “die is niet van onze groep”. Daarnaast wordt in een tapgesprek tussen [verdachte 1] en [verdachte 3] gesproken over een “gemeenschap” waar een ander (ene [naam 09.2]), die met meisjes naar Nederland wil komen, niet zomaar in kan komen. Ook wordt er in gesprekken tussen [verdachte 3] met respectievelijk de bodyguard [naam 12] en [verdachte 1], daar waar het gaat om de aanschaf van kogelvrije vesten, gesproken over een deel van de kosten die “wij als bedrijf” gaan dragen.
Deze groep is in verband te brengen met vele geweldsincidenten, waarbij geweld en intimidatie wordt toegepast in de richting van prostituees, klanten en concurrerende pooiers.
Zo is onder andere sprake van mishandeling van de prostituee [vrouw 09], waarbij zij is geslagen door [verdachte 1] en [verdachte 3] om haar vriend/pooier duidelijk te maken dat zij van hem is afgepakt, en waarbij zij blijkens de daaropvolgende tapgesprekken als “cadeautje” aan een ander wordt toebedeeld.
Daarnaast is sprake van de mishandeling van de prostituee [vrouw 17] door [verdachte 3] waarbij dit geweld, blijkens de onderlinge samenhang van de diverse tapgesprekken in verband staat met het feit dat [verdachte 3] wil dat [vrouw 17] een “tweede meisje” voor hem vindt.
Uit een tapgesprek komt naar voren dat [verdachte 3] aan de bodyguard [naam 12] de opdracht geeft om “zijn meisje” te slaan.
Illustratief voor de handelswijze van de groep is de mishandeling van prostituee [vrouw 18]. [Vrouw 18] verklaart in haar aangifte dat zij de laatste maanden veel problemen had met Turkse jongens en dat zij -nadat zij diverse malen was bedreigd omdat die Turkse jongens niet willen dat er Duitse meisjes op de wallen werken- door iemand die zich voordeed als klant in het gezicht is geslagen. Uit de telefoontaps die, gelet op de tijdstippen en de context, hierop betrekking hebben komt naar voren dat [verdachte 3] aan [verdachte 5] vraagt een persoon te regelen die deze mishandeling tegen betaling wil uitvoeren; dat deze mishandeling is uitgevoerd en de uitvoerder door de politie is opgepakt; dat een en ander wordt teruggekoppeld met [verdachte 1] en dat [verdachte 5] vervolgens wederom wordt ingeschakeld om een advocaat voor de uitvoerder te regelen, waarna de uitvoerder op vrije voeten komt.
Deze handelswijze waarbij doelbewust geweld wordt ingezet omwille van markprotectie komt ook naar voren in de aangifte van [vrouw 33], waarbij deze melding maakt van mishandeling van haar en de broer van haar vriend door een groep Turkse pooiers, waaronder [verdachte 1], omdat zij als zelfstandig prostituee werkte en de groep haar hetzij het werk onmogelijk wilde maken, hetzij wilde dat zij voor hen ging werken. Ook gezien het laatste heeft het groepsgeweld tevens het oogmerk van mensenhandel in zich.
Voorts volgt uit de verklaring van [vrouw 05] dat er een incident is geweest waarbij met vuurwapen(s) is geschoten, waarbij door [verdachte 1] en [verdachte 3] een vuurwapen ter hand is genomen ten opzichte van mannen die condooms en drugs aan prostituees wilden verkopen.
Daarnaast verklaart zij dat zij vóór die schietpartij ook al wel eens wapens bij de groep had gezien die door [verdachte 1], [verdachte 3] of [verdachte 2] werden verstopt in de werkkamer op het Zandpad.
Uit de verklaring van [vrouw 03], daarmee samenhangende verklaringen van haar familieleden en de verklaring van [getuige 03] komt naar voren dat de familie van deze prostituee tot in Polen door de groep is bedreigd onder andere met een bomaanslag, omdat verlangd werd dat [vrouw 03] haar aangifte ter zake van mensenhandel zou intrekken.
Uit de verklaring van [getuige 02] komt naar voren dat hij geslagen werd door [naam 12] en bedreigd werd door [verdachte 3] omdat hij deed alsof hij een foto maakte van een prostituee. Hem is gevraagd zijn aangifte in te trekken en hem is aangeboden voor de groep te werken. Hij kreeg een telefoontje van [verdachte 1] als een prostituee problemen had met een klant. Daar moest hij dan naartoe om de klant in elkaar te slaan. Daarnaast verklaart [getuige 02] in niet mis te verstane woorden: “De groep ragt hier de boel af. Iedereen bedreigen en de boel in elkaar slaan, mensen bang maken. Dat is ook met mij gebeurd.”
Dat verdachte als deelnemer van deze groep is aan te merken volgt onder andere uit het vorenstaande, waarbij verdachte bij de mishandeling van [vrouw 18] niet alleen actief is geweest bij het regelen van een advocaat achteraf, maar ook een kwalijke rol heeft gespeeld bij het inhuren van de persoon die tegen betaling een prostituee moet gaan slaan.
Daarnaast volgt uit de verklaring van [vrouw 34] en telefoontaps dat verdachte als deelnemer moet worden aangemerkt.
[Vrouw 34] verklaart dat verdachte deel uitmaakt van de criminele groep van [verdachte 1] en dat hij alles regelde voor haar en andere prostituees toen de andere verdachten waren aangehouden.
In een telefoontap tussen [verdachte 3] en een NN-man (19 november 2006 blz. 36878) zegt [verdachte 3], dat als er problemen zijn met de meisjes van verdachte, ze verdachte altijd moeten helpen: “[verdachte 5] heeft in onze groep een andere functie”.
Voorts komt uit meerdere telefoongesprekken naar voren dat verdachte vaker wordt ingeschakeld om advocaten te regelen en gegevens door te geven indien er iemand waarbij de groep belang heeft door de politie is opgepakt.
5. Conclusie
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte sub 1A en sub 2 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen - die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen - waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1B en sub 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1B.
hij in de periode van 01 mei 2005 tot en met 03 april 2007 in Nederland,
- [vrouw 23] door dwang en geweld en een andere feitelijkheid en door dreiging met geweld en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht heeft gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die [vrouw 23];
en
- [vrouw 23] door dwang en geweld en andere feitelijkheden en door dreiging met geweld en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten
en
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [vrouw 23];
en
- die [vrouw 23] door dwang en geweld en andere feitelijkheden en door dreiging met geweld en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht heeft bewogen, hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [vrouw 23] met een derde;
immers heeft/is hij, verdachte,
- met die [vrouw 23] een liefdesrelatie aangegaan en/of
- die [vrouw 23] als prostituee laten werken en/of
- die [vrouw 23] bewogen om vele uren achter elkaar te werken in de prostitutie en/of
- die [vrouw 23] tijdens het uitvoeren van haar werkzaamheden als prostituee in de gaten gehouden / in de gaten laten houden en/of
- die [vrouw 23] bewogen om (een groot deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte af te staan en/of af te dragen en/of
- die [vrouw 23] bedreigd met een (vuur)wapen en/of
- die [vrouw 23] mishandeld en/of
- die [vrouw 23] (voortdurend) gecontroleerd.
3.
hij in de periode van januari 2002 tot en met 07 april 2007 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en een of meer van de volgende personen [verdachte 1] en [verdachte 2] en [verdachte 3] en [verdachte 6] en/of een of meer anderen,
- welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van mensenhandel, als bedoeld in artikel 250a Wetboek van Strafrecht(oud) en/of 273a Wetboek van Strafrecht (oud) en/of 273 f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die mensenhandel onder andere bestond uit het seksueel uitbuiten van vrouwen (prostituees);
- (zware) mishandeling, als bedoeld in artikel 300 en/of 302 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die zware mishandeling onder ander bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen van (meerdere) personen
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie (onder andere het voorhanden hebben van steek- en/of vuurwapens);
- bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht (onder andere het bedreigen van prostituees en/of klanten van prostituees);
- afpersing als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht (onder andere het afhandig maken van geld van prostituees).
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het tenlastegelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte sub 1B en sub 3 meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert op:
wat betreft sub 1B telkens het misdrijf:
"Mensenhandel",
telkens strafbaar gesteld bij artikel 273a (oud) en 273f van het Wetboek van Strafrecht;
en wat betreft sub 3 het misdrijf:
"Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven",
strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht;
De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake sub 1A, sub 1B, sub 2 en sub 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij het volgende is overwogen.
Verdachte heeft gedurende een aantal jaren deel uitgemaakt van een criminele organisatie die ondermeer tot doel had het exploiteren van vrouwen in het kader van de prostitutie. Kenmerkend voor de organisatie was de nietsontziende en gewelddadige wijze waarop werd gehandeld.
Verdachte en zijn mededaders hebben de vrouwen door het aanwenden van fors en grof geweld, dan wel dreiging daarmee, gedwongen om voor hen in de prostitutie te gaan werken en vervolgens ook te blijven werken.
In een aantal gevallen werden de vrouwen van verdachte of zijn mededaders afhankelijk gemaakt waarna er voor hen geen andere weg meer openstond dan als prostituee te gaan werken. Verdachte en de mededaders hebben op grove wijze misbruik gemaakt van de kwetsbare, geïsoleerde en afhankelijke positie waarin deze vrouwen zich bevonden.
Mede hierdoor was het voor de vrouwen onmogelijk om als prostituee vrije keuzes te maken en zelfstandig te beslissen, zoals mondige prostituees in Nederland dat wel kunnen doen.
Verdachte en de mededaders maakten de dienst uit.
Zij verschaften de vrouwen onderdak, bepaalden waar, wanneer en hoelang zij moesten werken, zij zorgden (mede) voor de kamers, het vervoer van de vrouwen van en naar de werkplekken en zij zorgden ervoor dat de vrouwen tijdens hun werk werden gecontroleerd. Het geld dat door de vrouwen met de prostitutiewerkzaamheden werd verdiend moest nagenoeg geheel worden afgestaan aan verdachte en de mededaders.
Het dossier staat bol van geweld en intimidaties.
Andere prostituees die, of zelfstandig werkzaam waren, of voor een andere pooier werkten, werd het werk nagenoeg onmogelijk gemaakt, of zij moesten forse bedragen per week aan verdachte en/of de mededaders betalen, waarna zij door de groep van verdachte en/of zijn mededaders werden getolereerd in het gebied waar dezen de dienst uitmaakten.
Een aantal vrouwen heeft het aanvankelijk aangedurfd om aangifte te doen, sommigen pas nadat bekend was geworden dat leden van de groep waren opgepakt. Diverse aangiftes zijn naderhand weer ingetrokken. Ook hebben getuigen ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hetgeen zij destijds hadden verklaard niet strookte met de waarheid.
Als daarbij wordt bedacht dat van de zijde van de verdachten niet werd geschroomd om bedreigingen te uiten, waarbij alleen al te denken valt aan het dreigen om de woning van de familie van aangeefster [vrouw 03] met explosieven op te blazen, dan wel aangeefster zelf te vermoorden als zij haar aangifte niet zou intrekken, dan geeft dit een sprekend beeld van de werkwijze van de groep waartoe verdachte behoorde.
Verdachte en zijn mededaders hebben gedurende lange tijd op gewelddadige wijze de dienst uitgemaakt binnen de prostitutiewereld en dan met name op de Amsterdamse Wallen. De rechtbank is zich bewust van het feit dat er binnen deze wereld mogelijk andere regels en normen gelden dan in de kring daarbuiten. De wijze waarop door verdachte en zijn mededaders gedurende lange tijd hun regels en normen werden gesteld, gehandhaafd en aan anderen opgedrongen, is onaanvaardbaar en verwerpelijk.
Het onvrijwillig in de prostitutie houden van vrouwen en het financieel uitbuiten van deze vrouwen is niet alleen zeer ernstig, het geeft er ook blijk van dat verdachte op geen enkele wijze respect heeft voor de lichamelijke en geestelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van deze vrouwen. Door verdachte en de mededaders zijn de vrouwen gemaakt tot willoze individuen, met wie zeer veel geld kon worden verdiend.
Verdachte heeft [vrouw 23] als prostituee voor zich laten werken en hij heeft hier financieel voordeel uit getrokken, dit terwijl die [vrouw 23] al eerder slachtoffer was geweest van mensenhandel.
Verdachte, die zelf eerder tot een aanmerkelijke vrijheidsstraf veroordeeld is voor mensenhandel, heeft zich hierdoor niet laten weerhouden om zich opnieuw met dergelijke feiten in te laten.
Voor wat betreft de op te leggen straf, heeft de rechtbank in het algemeen het volgende overwogen.
Het behoeft geen betoog dat voor de afdoening van feiten als deze uitsluitend een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in aanmerking komt. De rechtbank heeft gekeken naar veroordelingen door andere rechterlijke colleges in het land, waarbij is getracht om aansluiting te zoeken bij de feiten en omstandigheden zoals die zich in dit dossier hebben voorgedaan.
Dit alles overwegend heeft de rechtbank in deze zaak als uitgangspunt genomen een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van acht tot tien maanden per slachtoffer, welk strafminimum door de rechtbank is verhoogd indien er ten opzichte van dit slachtoffer sprake is geweest van ernstig geweld.
Daarnaast heeft de rechtbank als strafverzwarende respectievelijk strafverminderende omstandigheid aangemerkt de lengte van de periode waarin de feiten zich hebben afgespeeld meegewogen. Ook heeft de rechtbank in aanmerking genomen of sprake is geweest van verkrachting, gedwongen borstvergroting, abortus als wettelijke strafverzwaringsgrond, de rol die verdachte binnen het geheel heeft gehad en eventuele recidive.
Verder heeft de rechtbank als uitgangspunt voor deelname aan de criminele organisatie een gevangenisstraf van 12 maanden genomen en voor de verdachten die een leidinggevende rol hebben vervuld een gevangenisstraf van 24 maanden.
Concreet betekent dit voor verdachte dat er weliswaar slechts een bewezenverklaring is gevolgd ten aanzien van één vrouw, maar wel over een langere periode, waarbij er sprake is geweest van bedreiging met een vuurwapen.
Verder strekt in het nadeel van verdachte dat er sprake is van recidive ter zake mensenhandel.
Dit alles brengt de rechtbank ertoe een straf op te leggen als hierna te melden.
De rechtbank is zich bewust van het feit dat deze straf impliceert dat verdachte andermaal zijn vrijheid wordt ontnomen, maar er zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden bekend die dat voor verdachte bijzonder bezwaarlijk maken.
De na te melden straf is gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 1A en sub 2 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat het sub 1B en sub 3 tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van twee jaren en twee maanden.
Beveelt dat de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte sub 1B en sub 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mr. Geeve, voorzitter, mr. Wentink en mr. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van Last, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 juli 2008.