ECLI:NL:RBUTR:2008:BD7427

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
249535 / KG ZA 08-521
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. van Delft-Baas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opening zwembad op camping en huurachterstand

In een kort geding heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 16 juli 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder van een horecagelegenheid op camping 'De Berekuil' en de eigenaar van de camping. De huurder vorderde dat het zwembad op de camping geopend zou worden, omdat dit volgens hem onder het 'op normale wijze geopend houden' van de camping valt. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het openen van het zwembad niet onder deze verplichting valt, noch was dit contractueel vastgelegd in de huurovereenkomst. De vordering van de huurder werd afgewezen.

Daarnaast was er een reconventionele vordering van de camping eigenaar, die betaling van huurachterstanden en ontruiming van de horecagelegenheid vorderde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de huurder in gebreke was met de betaling van huurtermijnen en dat de vordering tot ontruiming gerechtvaardigd was. De huurder werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 13.024,00 aan de camping eigenaar, bestaande uit achterstallige huur en andere kosten, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden ook aan de huurder opgelegd, die als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke contractuele afspraken en de gevolgen van het niet nakomen van betalingsverplichtingen in huurovereenkomsten. De voorzieningenrechter wees erop dat de huurder niet kon aantonen dat het zwembad een voorwaarde was voor de exploitatie van de horecagelegenheid, en dat de eigenaar van de camping niet verplicht was om het zwembad te openen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 249535 / KG ZA 08-521
Vonnis in kort geding van 16 juli 2008
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. H. Brouwer,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te Utrecht,
2. [gedaagde sub 2] en
3. [gedaagde sub 3],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. P.J. Soede,
advocaat mr. B. Martens te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en gedaagden sub 1, 2 en 3 gezamenlijk [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde]
- de eis in reconventie strekkende – kort samengevat - tot betaling van de huurachterstand en ontruiming van het gehuurde.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] is eigenaar van camping “De Berekuil”, gelegen te Utrecht (hierna de camping). De camping bestaat uit een passantengedeelte en een gedeelte waar chalets staan die worden verhuurd. Op de camping bevindt zich een horecagelegenheid (hierna: de horecagelegenheid). Ter zake het pand waarin de horecagelegenheid wordt gedreven, hebben partijen op 10 mei 2004 een huurovereenkomst gesloten voor de duur van vijf jaar. De huur bedraagt thans EUR 2.056,00 per maand. De inventaris, voorraad en goodwill van de horecagelegenheid zijn in 2004 door [gedaagde] verkocht aan [eiser]. De hiervoor verschuldigde koopsom van EUR 27.500,- wordt door [eiser] in termijnen van EUR 500,00 per maand voldaan. Voorts betaalt [eiser] aan [gedaagde] een bedrag van EUR 300,00 per maand terzake energielevering.
2.2. [gedaagde] is in overleg met de gemeente Utrecht om te komen tot een herontwikkeling van de locatie van de camping. In dat kader wil [gedaagde] de camping verkopen en is zij daarvoor op zoek naar een koper. De camping wordt thans feitelijke gedreven namens een potentiële koper van de camping.
2.3. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 1 februari 2008, bij deze rechtbank bekend onder nummer 239391 KGZA 07-1079, heeft de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordeeld om per direct de camping open te stellen en op normale wijze geopend te houden, zulks op straffe van een dwangsom
2.4. Op de camping van [gedaagde] is een zwembad aanwezig. Dit zwembad grenst aan de horecagelegenheid. Het zwembad is dit jaar niet geopend en [gedaagde] heeft aangekondigd dat dit ook niet zal gebeuren.
3. Het geschil in conventie
3.1. [eiser] vordert samengevat – dat [gedaagde] veroordeeld zal worden om het zwembad per direct te openen en geopend te houden tot half september 2008 op straffe van een dwangsom.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. [gedaagde] vordert samengevat – betaling van de achterstallige huur, achterstallige termijnen terzake de koopovereenkomst en achterstallige termijnen terzake energielevering, alsmede ontruiming van het gehuurde.
4.2. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1. [eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] niet aan het vonnis van 1 februari 2008 voldoet. [eiser] meent dat het “open stellen van de camping” impliceert dat daar ook het open stellen van het op die camping aanwezige zwembad onder valt, onder meer nu deze voorziening ook op de website van de camping wordt genoemd. [eiser] stelt schade te lijden door het sluiten van het zwembad, nu dit volgens hem ten koste gaat van het aantal klanten dat zijn zaak bezoekt. [gedaagde] betwist dat hij gehouden is het zwembad te openen of geopend te houden. Zulks is volgens [gedaagde] noch bepaald in het vonnis van 1 februari 2008, noch in de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde]. [gedaagde] heeft verder betoogd dat het open houden van het zwembad voor hem niet rendabel is, doordat de onderhouds- en exploitatiekosten, mede door de strenge regelgeving op dat terrein, erg hoog zijn, het zwembad niet of nauwelijks gebruikt wordt en aanwezigheid van het zwembad ook niet meer campinggasten aantrekt. [gedaagde] meent dan ook dat het van hem als ondernemer niet gevergd kan worden dat hij het zwembad weer opent.
5.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het vonnis van 1 februari 2008 slechts ziet op het open stellen van de camping en het op normale wijze geopend houden van die camping. Het feit dat [gedaagde] het zwembad niet opent heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet te gelden als een omstandigheid waaruit moet worden opgemaakt dat er geen sprake is van het “op normale wijze geopend houden”. De conclusie dat [gedaagde] zich niet aan het hiervoor bedoelde vonnis houdt is daarom niet gerechtvaardigd. Dat [gedaagde] jegens [eiser] gehouden zou zijn het zwembad geopend te houden blijkt ook niet uit de tussen partijen gesloten huurovereenkomst. Deze zegt immers niets over de aanwezigheid van het zwembad. Voor zover [eiser] de aanwezigheid van het zwembad als een voorwaarde zou hebben gezien voor het exploiteren van zijn horecagelegenheid had het op zijn weg gelegen deze voorwaarde contractueel vast te leggen.
5.3. Gelet op het voorgaande zal de vordering in conventie worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht EUR 254,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.070,00
6. De beoordeling in reconventie
6.1. In reconventie heeft [gedaagde] ontruiming gevorderd van de horecagelegenheid. Voorts heeft [gedaagde] betaling gevorderd van de onbetaald gebleven huurtermijnen van de horecagelegenheid, de onbetaald gebleven termijnen terzake de koop van de inventaris, voorraad en goodwill van de horecagelegenheid door [eiser] en de onbetaald gebleven termijnen terzake energielevering.
6.2. [eiser] heeft ter zitting aangegeven dat hij de huurtermijnen, alsmede de termijnen met betrekking tot de koop en energielevering, tot en met de maand maart 2008 heeft voldaan. Dit is door [gedaagde] niet betwist. Vast staat echter dat op het moment van de zitting een viertal na die datum vervallen termijnen onbetaald zijn gebleven.
6.3. [eiser] heeft aangegeven (nog steeds) niet te weten op welke bankrekening de betalingen gedaan moeten worden. Zoals de voorzieningenrechter in haar vonnis van 1 februari 2008 reeds heeft overwogen ontslaat dit [eiser] niet van zijn betalingsverplichting, zodat dit verweer niet opgaat.
6.4. Voorts heeft [eiser] betoogd dat [gedaagde] zelf heeft aangegeven dat [eiser] met de betalingen kon wachten, nu partijen in gesprek waren over een mogelijke schadeloosstelling ten gunste van [eiser]. [gedaagde] betwist echter een zodanige toezegging te hebben gedaan. Bovendien zijn die “onderhandelingen” volgens [gedaagde] spaak gelopen, zodat het achterhouden van betalingen ook om die reden niet aan de orde was.
6.5. Tot slot heeft [eiser] nog betoogd dat hij niet tot betaling is overgegaan omdat er eigenbeslag op zijn bankrekening ligt, terzake de huurpenningen die [eiser] stelt verschuldigd te zijn aan [gedaagde]. Wat hier van moge zijn, ook dit ontslaat [eiser] niet uit zijn betalingsverplichting.
6.6. Nu [eiser] de verschuldigdheid van de vorderingen over een periode van vier maanden niet heeft betwist staat hiermee het verzuim van [eiser] vast. Dat deel van de vordering zal daarom worden toegewezen.
6.7. [gedaagde] heeft tenslotte ontruiming van de horecagelegenheid gevorderd. [gedaagde] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat een huurachterstand van vier maanden de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. De voorzieningenrechter overweegt dat terzake van deze vordering reeds een zaak aanhangig is gemaakt bij de sector Kanton van deze rechtbank. [gedaagde] heeft wel gesteld dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot ontruiming, doch de voorzieningenrechter is van oordeel dat dit belang niet zodanig is dat de uitkomst van de procedure bij de kantonrechter niet kan worden afgewacht. De vordering tot ontruiming wordt daarom afgewezen.
6.8. [gedaagde] heeft een bedrag van EUR 1.500,00 gevorderd aan buitengerechtelijke kosten. [gedaagde] heeft echter nagelaten deze stelling te motiveren en te onderbouwen, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
6.9. [gedaagde] heeft tot slot gevorderd dat [eiser] zal worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen de vanaf 1 juli 2008 te vervallen huurpenningen per maand, alsmede EUR 300,00 en EUR 500,00 per maand, vermeerderd met de wettelijke handelsrente. Gelet op het moment van de mondelinge behandeling van deze zaak, op 3 juli 2008, en de vervallen huurtermijn over juli reeds in de hoofdsom is verdisconteerd, zal de voorzieningenrechter deze vordering toewijzen vanaf 1 augustus 2008.
6.10. [eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris procureur EUR 408 (factor 0,5 × tarief EUR 816,00)
- overige kosten 0,00
Totaal EUR 408,00
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1. wijst de vorderingen af,
7.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.070,00,
7.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4. veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van EUR 13.024,00 (dertienduizendvierentwintig euro), zijnde de vier onbetaald gebleven huurtermijnen en termijnen terzake overname inventaris en energielevering, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6: 119a BW telkens vanaf de respectievelijke vervaldata van die huurtermijnen, tot de dag van volledige betaling,
7.5. veroordeelt [eiser] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen de vanaf 1 augustus 2008 te vervallen huurpenningen ad EUR 2.056,= per maand, te vermeerderen met de wettelijke toegestane huurverhoging alsmede, EUR 300,= per maand aan voorschot energie en EUR 500,00 per maand aan aflossing inventaris, bij in gebreke van tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de vervaldatum tot aan de dag van algehele voldoening, over de periode vanaf 1 augustus 2008 totdat de huurovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd,
7.6. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 408,00,
7.7. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Delft-Baas en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2008.?
w.g. griffier w.g. rechter