beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 244028 / FA RK 08-829 en 246452 / FA RK 08-1880
Beschikking van 22 oktober 2008
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
hierna: de man,
advocaat: mr. A.P.P.D. Rouwet,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. F.L.M. Broeders.
1. Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het ter griffie ingediende verzoekschrift en het ingediende verweerschrift, tevens verzoekschrift, nog gevolgd door een verweerschrift en nadien ingekomen stukken.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 22 september 2008.
- Partijen zijn op 21 juli 2000 te [woonplaats] in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
- Hun huwelijk is duurzaam ontwricht.
- Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.
- De minderjarige kinderen van partijen zijn:
[kind 1], geboren op 29 mei 2001 te [woonplaats],
[kind 2], geboren op 8 december 2003 te [woonplaats],
[kind 3], geboren op 8 december 2003 te [woonplaats].
3. Beoordeling van het verzochte
Op grond van de vaststaande feiten kan het verzoek tot echtscheiding worden toegewezen.
Hetzelfde geldt voor de gevraagde nevenvoorziening met betrekking tot de bevoegdheid tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning nu deze onbestreden is gebleven.
Tussen partijen is geschil omtrent de gewone verblijfplaats van de kinderen, de kinderalimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
De rechtbank zal de behandeling terzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap pro forma aanhouden tot de in het dictum van deze beschikking vermelde datum, met het verzoek aan de beide advocaten – onder verwijzing naar het gestelde in artikel 9.2 van het Procesreglement Scheidingsprocedure – er zorg voor te dragen dat vòòr die datum de volgende bescheiden aan de rechtbank zijn overgelegd, voor zover nog niet geschied:
• een overzicht van de samenstelling van de boedel en de waarde van de verschillende boedelbestanddelen;
• indien verschil van mening bestaat over de waarde: de wijze waarop de waarde moet worden vastgesteld vergezeld van
een voorstel met betrekking tot eventueel te benoemen taxateur(s);
• de peildatum voor de waardebepaling;
• een voorstel tot verdeling.
Gewone verblijfplaats
De man heeft verzocht te bepalen dat de minderjarigen [kind 1], [kind 2] en [kind 3] hun gewone verblijfplaats bij hem zullen hebben. De man stelt dat hij na het vertrek van de vrouw de kinderen heeft verzorgd en dat het in het belang van de kinderen is dat zij in hun vertrouwde omgeving blijven wonen. Voorts stelt de man dat hij tijdens de samenleving van partijen de helft van de zorgtaken op zich heeft genomen.
De vrouw heeft zich daartegen verweerd. Zij heeft verzocht te bepalen dat de kinderen hun gewone verblijfplaats bij haar zullen hebben. De vrouw stelt dat de kinderen sinds zij zelfstandige woonruimte heeft van maandag tot donderdagmiddag bij haar verblijven alsmede gedurende een weekend per veertien dagen. Zij heeft sinds de geboorte van de kinderen het merendeel van de zorg voor haar rekening genomen en is om die reden parttime gaan werken, aldus de vrouw.
Partijen geven thans uitvoering aan een zorgregeling waarbij de kinderen van maandagochtend tot donderdagmiddag bij de vrouw verblijven alsmede gedurende één weekend per veertien dagen en de helft van de schoolvakanties en feestdagen. De overige dagen verblijven de kinderen bij de man. Partijen wensen beiden deze zorgregeling waarbij partijen in min of meer gelijke mate zijn belast met de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen voort te zetten. Gelet op deze verdeling van de zorg- en opvoedingstaken hebben de kinderen thans feitelijk niet een vast hoofdverblijf. Nu deze verdeling naar het oordeel van de rechtbank in het belang van de kinderen is, dient de situatie waarin de kinderen feitelijk twee ouderlijke huizen hebben te worden voortgezet. Het zou niet met de feitelijke situatie overeen komen om juridisch het hoofdverblijf van de kinderen bij de ene of de andere ouder te bepalen. Partijen hebben daarbij ook geen rechtens te honoreren belang.
De verzoeken van beide partijen met betrekking tot de gewone verblijfplaats van de kinderen zullen derhalve worden afgewezen en de zorgregeling zal in het dictum van deze beslissing worden opgenomen.
Dit laat echter onverlet dat het partijen vrijstaat de kinderen in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente in te doen schrijven bij de ene of de andere ouder.
Alimentatie
De vrouw heeft gevraagd de door de man te betalen bijdrage voor de kinderen vast te stellen op € 130,-- per kind per maand.
De man heeft zich daartegen verweerd. Aangevoerd is dat de gevraagde bijdrage zijn draagkracht te boven gaat. Hij heeft verzocht de door de vrouw te betalen bijdrage voor de kinderen vast te stellen op € 100,-- per kind per maand.
De vrouw heeft zich daartegen verweerd en zich op het standpunt gesteld dat zij niet in staat is om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
Ingeval van een zorgverdeling als de onderhavige, die feitelijk neerkomt op een vorm van co-ouderschap kan als uitgangspunt worden genomen dat de beide verdienende ouders de kosten van wonen en verblijfskosten voor eigen rekening nemen en dat het restant van de kosten van de kinderen naar rato van ieders draagkracht verdeeld wordt en voorts dat de besteding van dit deel van de kosten plaatsvindt in goed overleg tussen de ouders. Dit vereist veel en goed overleg. In dit geval is uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling genoegzaam gebleken dat partijen daartoe niet in staat zijn. Daarom dient in dit geval een andere benadering te worden gevolgd zoals hierna weergegeven. In beginsel dienen beide ouders naar draagkracht in de behoefte van de kinderen te voorzien.
Gelet op de hoogte van het inkomen van de vrouw van € 938,36 netto per maand is de rechtbank van oordeel dat de vrouw, naast de verblijfskosten van de kinderen, niet in staat is om enig bedrag aan kinderalimentatie aan de man te betalen. De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling dat rekening gehouden dient te worden met het inkomen van de huidige partner van de vrouw, nu de vrouw niet met haar huidige partner is gehuwd en haar partner derhalve niet onderhoudsplichtig is jegens [kind 1], [kind 2] en [kind 3]. Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen. Dit betekent de facto dat de man de kosten van de kinderen, voor zover deze niet door de vrouw worden gedragen uit hoofde van de zorgverdeling, voor zijn rekening dient te nemen. Dit is ook thans de feitelijke situatie en partijen hebben beiden ter zitting aangegeven dat de man de kosten van kinderopvang, school, hobby’s en andere kosten voor zijn rekening zal blijven nemen. Onder die omstandigheid bestaat er geen grond om de vrouw een bijdrage in het levensonderhoud van de kinderen toe te kennen, nog daargelaten dat de man, indien hij zijn hypotheek zal hebben verhoogd met ongeveer € 200,- bruto per maand om de vrouw haar aandeel in de overwaarde van de echtelijke woning uit te keren, geen relevante draagkracht zal hebben voor een zodanige bijdrage, zelfs in het geval één of meerdere kinderen zullen zijn ingeschreven op zijn adres, waardoor hij in aanmerking komt voor alleenstaande ouderkorting, aanvullende alleenstaande ouderkorting, combinatiekorting en de aanvullende combinatiekorting.
Voor zover de vrouw heeft aangegeven dat zij, omdat zij in tegenstelling tot de man van shoppen houdt, graag de kleding van de kinderen zou willen kopen, geeft de rechtbank partijen in overweging hiervoor een vast bedrag af te spreken dat uit de kinderbijslag hiervoor kan worden aangewend. Voor het overige gaat de rechtbank ervan uit dat de kinderbijslag de man toekomt, nu hij het merendeel van de kosten voor zijn rekening neemt.
4.1. De rechtbank spreekt uit de echtscheiding tussen partijen.
4.2. De rechtbank bepaalt dat partijen uitvoering geven aan een zorgregeling waarbij de kinderen van maandagochtend tot donderdagmiddag bij de vrouw verblijven en van donderdagmiddag tot vrijdagavond bij de man. De kinderen verblijven tijdens de weekenden om en om bij de vrouw en de man. De vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld.
4.3. De man heeft tegenover de vrouw het recht om gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand in de woning aan de [adres] te [woonplaats] te blijven wonen, op voorwaarde dat de man die woning op het ogenblik van inschrijving van deze beschikking bewoont.
4.4. Deze beslissing is tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behoudens het gedeelte onder 4.1.
4.5. Het meer of anders verzochte wordt afgewezen met uitzondering van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
4.6. De rechtbank houdt de behandeling van de zaak met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap pro forma aan tot 19 december 2008,
in afwachting van de hiervoor vermelde stukken, alsmede bericht van de advocaten over de vraag:
- of een nadere aanhouding gewenst is en zo ja, voor hoe lang,
- of een nadere behandeling ter zitting gewenst is, onder opgave van verhinderdata,
- of zonder een nadere behandeling ter zitting een beschikking kan worden gegeven,
- dan wel dat het verzoek wordt ingetrokken.
Voorts wordt de beide advocaten verzocht om, in geval partijen voortzetting van de mondelinge behandeling wensen, ieder de eigen cliënt(e) op te roepen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.A.T. Engbers, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2008, in tegenwoordigheid van mr. C. Bosma-van ’t Hof, griffier.