ECLI:NL:RBUTR:2008:BG5395

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600718-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en poging tot diefstal in Zeist met DNA-bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 2 oktober 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd in PI Utrecht. De verdachte werd beschuldigd van meerdere diefstallen en een poging tot diefstal, gepleegd in de regio Zeist. De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld: op 18 juni 2008 heeft de verdachte geprobeerd twee kratten bier te stelen uit een schuur, maar deze poging is niet voltooid. Daarnaast heeft hij op 1 april 2006 een autoradio, rijbewijs, portemonnee en mobiele telefoon gestolen uit een geparkeerde auto. Verder heeft hij in de periode van 14 tot 15 november 2005 ingebroken in een school en een televisie en videorecorder gestolen, en op 26 oktober 2004 heeft hij een computer gestolen uit een andere school. De rechtbank heeft vastgesteld dat er overtuigend bewijs was in de vorm van DNA-sporen die op de plaats delict zijn aangetroffen en die overeenkwamen met het DNA van de verdachte. Ondanks de verdediging van de verdachte dat het DNA ook van zijn vader zou kunnen zijn, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de kans dat dit het geval was uiterst klein was. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600718-08
Datum uitspraak: 2 oktober 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1985] te Nieuwegein,
thans gedetineerd in PI Utrecht – HvB locatie Nieuwegein.
Raadsman: mr. C.D.A.J. Majoie.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 september 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. (zaak 1)
hij op of omstreeks 18 juni 2008 te Zeist, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen twee, in elk geval een krat(ten) (inhoudende een of meer flesje(s) bier), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, een schuur achter een woning is binnengegaan en/of (vervolgens) die/een krat(ten) heeft vastgepakt, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet
voltooid.
2. (zaak 12)
hij op of omstreeks 01 april 2006 te Zeist, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een (personen)auto (merk Opel) (geparkeerd aan de [adres] aldaar) heeft/hebben weggenomen een autoradio/CD speler en/of een rijbewijs en/of een portemonnee (inhoudende ongeveer 25 euro, in elk geval een geldbedrag) en/of een (toegangs)pas en/of een mobiele telefoon (merk Nokia), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van de/een ruit van een/het (linkervoor)portier van die
(personen)auto;
3. (zaak 11)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 november 2005 tot en met 15 november 2005 te Zeist, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een school/(bedrijfs)pand, gelegen aan/langs de [adres] aldaar) heeft/hebben
weggenomen een televisie en/of een videorecorder, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, immers
heeft/hebben/is/zijn hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (met een tegel, althans een (soortgelijk) vorwerp) een ruit van die school/ dat pand ingegooid en/of geslagen en/of (vervolgens) door de (aldus) ontstane opening die school/dat pand binnengeklommen/binnengegaan;
4. (zaak 10)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 oktober 2004 tot en met 26 oktober 2004 te Zeist, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een (school)gebouw (gelegen aan de [adres] aldaar) heeft/hebben weggenomen een computer (merk Informatique), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan christelijke basisschool [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een ruit van dat (school)gebouw ingegooid en/of ingeslagen en/of ingetrapt en/of (vervolgens) (met een stoel) (het slot van) een (toegangs)deur ingetrapt en/of ingeslagen, althans geforceerd;
De bewezenverklaring
Indien in onderstaande naar een paginanummer wordt verwezen, betreft dit, tenzij anders aangegeven, een paginanummer van het eind proces-verbaal met nummer PL0920/08-009534, opgemaakt en gesloten d.d. 19 juni 2008 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier van de afdeling Recherche van District Binnensticht, Politie Utrecht.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit heeft verdachte weliswaar ter terechtzitting verklaard dat hij niet in de tuin van de aangever is geweest, maar de rechtbank hecht veeleer waarde aan de door verdachte eerder afgelegde bekennende verklaring bij de politie, nu deze direct na het plegen van het feit is afgelegd en overeenkomt met de aangifte en het proces-verbaal van aanhouding.
Voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde feit, bezigt de rechtbank de volgende bewijsmiddelen.
Aangever [slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat hij zijn auto, merk Opel Astra Station met kenteken [kenteken], op 1 april 2006 om 2.00 uur afgesloten achtergelaten had aan de openbare weg [adres] te Zeist. Bij terugkomst bij zijn auto, op 1 april 2006 om 8.00 uur ’s morgens, was de auto open en waren er goederen weggenomen. Het raam aan de bestuurderszijde was eruit geslagen.
Uit de personenauto zijn weggenomen een autoradio/cd speler, een rijbewijs, een portemonnee met ongeveer € 25,- van aangever en een toegangspas en een mobiele telefoon (Nokia) van [slachtoffer 3].
De technische recherche heeft naar aanleiding van deze inbraak onderzoek gedaan en daarbij geconstateerd dat de dader zich voor of tijdens de inbraak dusdanig heeft verwond, dat hij door het gehele voertuig heen veel bloed heeft achtergelaten. Het bloed vanaf de middenconsole werd hierbij bemonsterd en veiliggesteld en heeft het DNA-identiteitszegel met nummer CDA262 gekregen. Het DNA-identiteitszegel met nummer CDA262 matcht met DNA-profielcluster 601 , vermeld in het aanvullend proces-verbaal met nummer PL0920/08-009534A, pagina 6. Het DNA dat bij dit cluster behoort is afkomstig van verdachte.
Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting aangegeven niet te weten hoe het kan dat zijn DNA direct na aangifte op de plaats delict is aangetroffen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte hiervoor geen plausibele verklaring geeft terwijl moet worden aangenomen dat deze bloedsporen voor de inbraak nog niet in de auto aanwezig waren.
Alles samen en in onderlinge samenhang bezien concludeert de rechtbank dat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit, bezigt de rechtbank de volgende bewijsmiddelen.
Uit de aangifte van [aangever 1] blijkt dat tussen maandag 14 november 2005 en dinsdag 15 november 2005 is ingebroken in een lokaal van de school [benadeelde partij 2] gelegen aan de [adres] te Zeist. De ruit van dit lokaal is ingegooid met een tegel die op de vloer van het lokaal lag. De televisie en de video, die vlakbij de ingegooide ruit op een tafeltje stonden, zijn weggenomen.
De technische recherche heeft naar aanleiding van deze inbraak onderzoek gedaan en daarbij geconstateerd dat de dader tijdens de inbraak op een glasscherf die nog in de sponning van het ingegooide raam zat, een stukje huid had achtergelaten. Hierop is bloed aangetroffen. Dit bloedspoor werd bemonsterd en veiliggesteld en heeft het identiteitszegel met nummer CDA602 gekregen. De DNA-identiteitszegel met nummer CDA602 matcht met DNA-profielcluster 601. , vermeld in het aanvullend proces-verbaal met nummer PL0920/08-009534A, pagina 6. Het DNA dat bij dit cluster behoort is afkomstig van verdachte.
Ook voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de verdachte geen plausibele verklaring gegeven voor het direct na de aangifte aangetroffen DNA-spoor op een achtergebleven glasscherf in een sponning van een raam in de school, welk spoor met verdachte matcht.
Alles samen en in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank ook voor het onder 3 ten laste gelegde feit tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring.
Voor wat betreft het onder 4 ten laste gelegde feit, bezigt de rechtbank de volgende bewijsmiddelen.
In de aangifte wordt door [aangever 2] melding gemaakt van een inbraak op 26 oktober 2004 in de school [benadeelde partij 1] te Zeist, gelegen aan de [adres]..
Er is een ruit van de school ingegooid. Vervolgens is er iemand terecht gekomen in een klaslokaal waarvan de deur naar de rest van de school was afgesloten. Met een stoel is deze deur vernield. Via deze vernielde deur is men op een gang terecht gekomen. Op deze genoemde gang staan computers. Eén van deze computers is weggenomen. Bij de inbraak heeft iemand zich verwond aan het kapot gegooide glas. Dit blijkt uit een duidelijk zichtbaar bloedspoor.
De technische recherche heeft naar aanleiding van deze inbraak onderzoek gedaan en daarbij geconstateerd dat met een tegel een ruit van de school was ingegooid. De dader heeft zich tijdens het inklimmen dan wel uitnemen van de ruit verwond. Vervolgens werd een ruit van de toegangsdeur van het lokaal vernield. Hierbij werd gebruik gemaakt van een kinderstoeltje. Gezien de aangetroffen bloedsporen rond de ruit van de deur van het klaslokaal heeft men het stoeltje met kracht door de ruit gegooid. Het bloedspoor werd bemonsterd en veiliggesteld en heeft het identiteitszegel met nummer AEL614 gekregen. Het DNA-identiteitszegel met nummer AEL614 matcht met DNA-profielcluster 601. , vermeld in het aanvullend proces-verbaal met nummer PL0920/08-009534A, pagina 6 . Het DNA dat bij dit cluster behoort is afkomstig van verdachte.
Ook voor wat betreft het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de verdachte geen plausibele verklaring gegeven voor het direct na de aangifte aangetroffen DNA-spoor binnen in het schoolgebouw, welk spoor met verdachte matcht. Alles samen en in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit.
De raadsman heeft aangevoerd dat het aangetroffen DNA-profiel ook met dat van de vader van verdachte zou kunnen overeenkomen en dat derhalve niet bewezen is dat het DNA-profiel verdachte toebehoort. De rechtbank overweegt dat de kans dat de DNA-kenmerken van een willekeurig gekozen persoon overeenkomen met de DNA-kenmerken behorend bij de DNA-profiel van het bloed/celmateriaal van verdachte bij de feiten onder 2, 3 en 4 minder dan één op één miljard bedraagt.
Het DNA-onderzoek biedt onder omstandigheden een grote mate van zekerheid bij de identificatie van lichaamsmateriaal maar levert slechts een negatief geformuleerde kans op. In bepaalde gevallen kan deze kans aanleiding zijn nader te onderzoeken of de identificatie die op grond van het resultaat van het DNA-onderzoek voor de hand ligt, gerechtvaardigd is. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval ligt het op de weg van de verdediging om gemotiveerd te stellen dat in het concrete geval die aanleiding bestaat. De stelling van de verdediging dat het DNA ook van de vader van verdachte afkomstig kan zijn is evenwel niet nader gemotiveerd. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat het ter plaatse aangetroffen bloed op geen andere wijze kan worden verklaard dan door betrokkenheid bij het ten laste gelegde misdrijf. Gelet hierop mag de rechtbank op voormeld DNA-onderzoek haar overtuiging baseren dat verdachte voormelde strafbare feiten heeft begaan.
De overige door de raadsman gevoerde bewijsverweren worden weerlegd door de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 t/m 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze dat:
1. (zaak 1)
hij op 18 juni 2008 te Zeist, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen twee kratten (inhoudende een of meer flesje(s) bier), toebehorende aan [slachtoffer 1], een schuur achter een woning is binnengegaan en vervolgens die kratten heeft vastgepakt, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid.
2. (zaak 12)
hij op 01 april 2006 te Zeist, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een personenauto (merk Opel) (geparkeerd aan de [adres] aldaar) heeft weggenomen een autoradio/CD speler en een rijbewijs en een portemonnee (inhoudende ongeveer 25 euro) en een (toegangs)pas en een mobiele telefoon (merk Nokia), toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak van de ruit van het linker voorportier van die
personenauto;
3. (zaak 11)
hij in de periode van 14 november 2005 tot en met 15 november 2005 te Zeist, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een school, (gelegen aan de [adres] aldaar) heeft weggenomen een televisie en een videorecorder, toebehorende aan [slachtoffer 4], waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, immers heeft hij, verdachte, (met een tegel) een ruit van die school ingegooid;
4. (zaak 10)
hij op 26 oktober 2004 te Zeist, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een schoolgebouw (gelegen aan de [adres] aldaar) heeft weggenomen een computer (merk Informatique), toebehorende aan christelijke basisschool [benadeelde partij 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, immers heeft hij, verdachte, een ruit van dat schoolgebouw ingegooid en vervolgens met een stoel een toegangsdeur ingeslagen;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 t/m 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Telkens, diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging diefstal van twee kratjes bier, tweemaal diefstal van apparatuur uit scholen en een auto-inbraak.
Dit zijn bijzonder ergerlijke feiten die de gedupeerden en/of hun verzekeraars (financiële) schade en overlast bezorgen. De verdachte heeft daar geen rekening mee gehouden, maar kennelijk slechts - op die momenten - aan eigen gewin gedacht.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.
8 september 2008, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig met politie en justitie in aanraking is geweest voor vermogensdelicten.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 t/m 4 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank enerzijds in aanmerking genomen dat de verdachte de benadeelden veel overlast heeft bezorgd, hij reeds meermalen is veroordeeld wegens vermogensdelicten en hij zich niet verantwoordelijk toont voor de gepleegde delicten.
Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de hulpverlening aan verdachte zo snel mogelijk opgestart moet worden. Nu de reclassering door de opstelling van verdachte niet volledig heeft kunnen rapporteren en geen plan van aanpak heeft kunnen opstellen, is het verlenen van hulp aan verdachte niet mogelijk binnen een strafrechterlijk kader. De rechtbank ziet zich genoodzaakt tot het opleggen van een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd, zodat de hulpverlening door andere instanties opgestart kan worden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 t/m 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 t/m 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 t/m 4 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 7 maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.K. van Riemsdijk, M.P. Gerrits-Janssens en
Y.A.T. Kruyer, bijgestaan door mr. P. Groot-Smits als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 oktober 2008.
De griffier en rechter Kruyer zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.