RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/604105-08
Datum uitspraak: 21 november 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] (Iran),
wonende [woonadres], [woonplaats].
Raadsman: mr. X.B. Sijmons, advocaat te Amersfoort.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 november 2008.
Aan de verdachte is, na wijziging van het subsidiair, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 12 oktober 2007 te Soest, althans in het arrondissement Utrecht,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A28, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
(als Beginnend Bestuurder)
komende vanaf de linker rijstrook (plotseling) naar rechts te sturen teneinde (na over de rechterrijstrook te zijn gereden) de aldaar aanwezige uitrijstrook op te rijden (terwijl uit de belijning ter plaatse bleek dat op dat punt die uitrijstrook niet meer opgereden mocht worden, immers was de blokmarkering overgegaan in een doorgetrokken streep/puntstuk) waardoor een motorrijder, die zich op de rechter rijstrook naast dan wel vlak achter het door verdachte bestuurde motorrijtuig bevond, (zeer) fors moest remmen en/of uitwijken teneinde een aanrijding/botsing te voorkomen, waarbij die motorrijder de controle over zijn motorfiets verloor en/of ten val kwam, waardoor die motorrijder, genaamd [aangever] zwaar lichamelijk letsel, te weten een botbreuk van het voetwortelbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening
van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair
hij, op of omstreeks 12 oktober 2007, te Soest, althans in het arrondissement Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A28,
(als Beginnend Bestuurder)
komende vanaf de linker rijstrook (plotseling) naar rechts is gestuurd teneinde (na over de rechterrijstrook te zijn gereden) de aldaar aanwezige uitrijstrook op te rijden (terwijl uit de belijning ter plaatse bleek dat op dat punt die uitrijstrook niet meer opgereden mocht worden, immers was de blokmarkering overgegaan in een doorgetrokken streep/puntstuk), althans teneinde op de rechter rijstrook te gaan rijden, waardoor een motorrijder, die zich op de rechter rijstrook naast dan wel vlak achter het door verdachte bestuurde motorrijtuig bevond, (zeer) fors moest remmen en/of uitwijken teneinde een aanrijding/botsing te voorkomen, waarbij die motorrijder de controle over zijn motorfiets verloor en/of ten val kwam,
door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat zijn cliënt roekeloos, aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gereden, omdat hij in zijn spiegels heeft gekeken, zijn snelheid heeft aangepast op de situatie en zijn knipperlicht naar rechts heeft ontstoken. Tevens heeft cliënts rijgedrag geen gevaarzettend of hinderlijk gedrag opgeleverd, gelet op het feit dat hij zijn snelheid aan het aanpassen was. De raadsman heeft derhalve tot vrijspraak geconcludeerd van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
De raadsman heeft tevens gesteld dat, indien er al sprake zou zijn van overtreding van de verkeersregels, het volgens zijn cliënt aan het rijgedrag van de motorrijder te wijten is geweest dat de motorrijder ten val is gekomen, omdat hij - gezien de plaats waar hij reed - kennelijk voornemens was cliënt rechts in te halen.
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen niet bewezen dat de verdachte roekeloos heeft gereden.
De rechtbank acht echter wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, te kwalificeren als “grove schuld”, heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld, namelijk dat:
hij op 12 oktober 2007 te Soest, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A28, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
als beginnend bestuurder
komende vanaf de linker rijstrook plotseling naar rechts te sturen teneinde de aldaar aanwezige uitrijstrook op te rijden, waardoor een motorrijder, die zich op de rechter rijstrook vlak achter het door verdachte bestuurde motorrijtuig bevond, zeer fors moest remmen en/of uitwijken teneinde een aanrijding/botsing te voorkomen, waarbij die motorrijder de controle over zijn motorfiets verloor en ten val kwam, waardoor die motorrijder, genaamd [aangever] zwaar lichamelijk letsel, te weten een botbreuk van het voetwortelbeen werd toegebracht, waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank baseert haar oordeel op het volgende.
De rechtbank stelt voorop, dat het door de KLPD ter zake opgemaakte proces-verbaal geen duidelijke uiteenzetting van de wegsituatie ter plaatse bevat, noch informatie over de toenmalige verkeersintensiteit. Tevens wordt niet vermeld waarom het gevonden spoor van de door het slachtoffer bestuurde motorfiets zou zijn.
De rechtbank overweegt daarom dat het van algemene bekendheid is dat Rijksweg A28 ter plaatse bestaat uit twee door een middenberm gescheiden rijbanen, ieder verdeeld in twee rijstroken. Van algemene bekendheid is ook, dat als de boven een weg aangebrachte matrixborden aangaan, het verkeer zich pleegt op te hopen. In dit licht beziet de rechtbank dan ook de verklaringen van de hieronder genoemde personen.
De verdachte heeft ten overstaan van de verbalisant [verbalisant] verklaard dat hij op 12 oktober 2007 als bestuurder van een bestelauto (in het bezit van rijbewijs cat. B, afgegeven op 23 februari 2005), over de linkerrijstrook van de autosnelweg A28 te Soest in de richting Zwolle heeft gereden. Hij heeft zijn richtingaanwijzer aangezet om naar rechts te gaan, want hij wilde de afrit Soesterberg af. Na in zijn binnen- en buitenspiegel te hebben gekeken zag hij, dat hij naar rechts kon gaan en hoorde opeens achter zich hard remmen. Hij ging toen net van de 2e rijstrook naar de uitvoegstrook en zag in zijn spiegel een motorfiets slingeren, die later in de berm, rechts van de weg lag. Hij heeft de motorfiets niet geraakt.
Het slachtoffer, de heer [aangever], heeft ter terechtzitting als getuige verklaard dat hij op 12 oktober 2007 als motorrijder op de Rijksweg A28 te Soest ter hoogte van hectometerpaal 11 in de richting Zwolle heeft gereden. Na het inhalen van een vrachtwagen reed hij op de – voor hem - rechter rijstrook, waarbij een witte bestelbus met daarachter één of twee andere auto’s met ongeveer dezelfde snelheid als de heer [aangever] op de linker rijstrook bleven rijden. Hij zag in de verte dat op de matrixborden een snelheid van 70 en later van 50 km werd aangegeven. Opeens remde de witte bestelauto fors om een vrij scherpe manoeuvre rechts naar de afrit Soesterberg te maken. De bestelauto bleef schuin naar rechts de uitvoegstrook oprijden en kon deze uitvoegstrook net halen. De bestelauto kwam hierdoor (bijna) haaks op de motor van de heer [aangever] te staan, waarop hij heeft geremd en de witte bestelauto heeft getracht te ontwijken. Dat is gelukt want hij heeft de bestelauto hierbij niet geraakt. Hij is echter de macht over het stuur van zijn motor verloren, waardoor hij ten val is gekomen en op de rechter rijstrook van de A28 is komen te liggen. Ten gevolge van het ongeval heeft de heer [aangever] een voetwortelbreuk links en een afgescheurde voorste kruisband opgelopen, waardoor hij lange tijd heeft moeten revalideren en pas weer op 6 november 2008 op arbeidstherapeutische basis zal gaan beginnen bij zijn werkgever.
De getuige [getuige 1] heeft telefonisch aan de verbalisant verklaard dat hij als bestuurder van een motorfiets over de tweede rijstrook (de rechtbank begrijpt: de voor hem rechter rijstrook) van de autosnelweg A28 te Soest ter hoogte van hectometerpaal 11 in de richting van Amersfoort achter een motorfiets reed. Hij zag een bestelauto links op de eerste rijstrook (de rechtbank begrijpt: de linker rijstrook) rijden, die ineens naar de tweede rijstrook (de rechtbank begrijpt: de rechter rijstrook) kwam, naast de motorfiets die voor hem reed. Deze motorfiets moest vol in de rem en hij zag dat die motorfiets onderuit schoof. Tevens zag hij dat de auto de afrit af ging en stopte.
Uit deze verklaringen en uit de wegsituatie ter plaatse volgt dus dat verdachte over de voor hem linker rijstrook van de A28 richting Zwolle reed en de heer [aangever] over de voor hem rechter rijstrook van die weg in dezelfde richting met ongeveer dezelfde snelheid. Ter hoogte van de afrit Soesterberg is verdachte naar rechts gaan sturen.
Uit het feit dat de heer [aangever] een botsing met verdachtes auto wist te voorkomen, leidt de rechtbank af dat hij zich op enige afstand achter de door verdachte bestuurde auto moet hebben bevonden. Dat verdachte naar rechts is gaan sturen omdat hij rechts achter zich een motorrijder zag slingeren, zoals verdachte ter terechtzitting heeft opgemerkt, acht de rechtbank relevant noch geloofwaardig.
De rechtbank acht het veeleer waarschijnlijk dat verdachte bij het zien van de oplichtende matrixborden heeft geconcludeerd dat er een file aankwam en op het laatste moment heeft besloten de afslag Soesterberg te nemen. Immers zowel het slachtoffer als de getuige verklaren dat verdachte bij hectometerpaal 11, die volgens de situatieschets aan het einde van de uitvoegstrook en vlak voor de afrit ligt, plotseling naar rechts kwam waardoor beide motoren vol in de remmen moesten.
Of verdachte, voor dat hij naar rechts stuurde, heeft gespiegeld en richting heeft aangegeven is niet ter zake doende. Wie zoals verdachte een bijzondere manoeuvre uitvoert, behoort zich tevoren ervan te hebben vergewist dat dit kan geschieden zonder andere weggebruikers in gevaar te brengen. Wie zo’n manoeuvre op het laatste moment (dus in een opwelling) in kennelijk druk verkeer op een autosnelweg uitvoert, handelt zeer onvoorzichtig. Dat verdachte wellicht zijn snelheid aan het aanpassen was, zoals de raadsman stelde, doet daaraan niet af.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl aan een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met een bestelauto gereden over de Rijksweg A28, terwijl sprake was van drukte op de weg en een naderende opeenhoping van verkeer. Vervolgens heeft hij een plotselinge impulsieve manoeuvre naar rechts gemaakt om alsnog de afrit Soesterberg te kunnen halen. Hierdoor moest de rechts achter hem rijdende motorrijder vol in de remmen. Tevens heeft de motorrijder getracht de bestelauto van verdachte te ontwijken, maar kon niet voorkomen dat hij de macht over het stuur verloor en op het wegdek terecht is gekomen, waardoor hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Met plotselinge impulsieve manoeuvres in het verkeer komt de verkeersveiligheid ernstig in gevaar. Verdachte moet worden ingescherpt dat dergelijke manoeuvres niet worden getolereerd.
De rechtbank merkt op dat het te waarderen is dat verdachte zich meteen na het ongeval om het slachtoffer heeft bekommerd, maar verwijt het verdachte dat hij, nadat het slachtoffer door de ambulance naar het ziekenhuis is vervoerd, niets meer van zich heeft laten horen. Ook het slachtoffer heeft in zijn schriftelijke slachtofferverklaring te kennen gegeven dat het ontbreken van een blijk van medeleven door de verdachte hem zwaar tegen valt.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 oktober 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot - kort gezegd -:
- een werkstraf van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis;
- ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden voorwaardelijk met een
proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank acht - gelet op de richtlijnen, het ontbreken van recidive en het feit dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk - een onvoorwaardelijke taakstraf, alsmede een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur passend en geboden,
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart dat het primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 (zestig) dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Veroordeelt de verdachte wegens het primair bewezen verklaarde feit voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door mrs E.F. Bueno, I.J.B. Corbey en J.D.E. Brouwer-Poederbach, bijgestaan door H.A.M. als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 november 2008.
Mr Brouwer-Poederbach is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.