ECLI:NL:RBUTR:2008:BH4919

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-604027-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
  • J.E. Kruijff-Bronsing
  • A. Bakker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 met alcoholgebruik en ongeval

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 23 december 2008, is de verdachte veroordeeld voor het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De zaak betreft een ongeval dat plaatsvond op 1 maart 2007, waarbij de verdachte, onder invloed van alcohol, een aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag vertoonde. De verdachte had bijna vier keer de toegestane hoeveelheid alcohol gedronken en veroorzaakte een ongeval waarbij de passagier, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na alcohol te hebben gedronken, de bocht naar links miste en tegen een boom aanreed, wat resulteerde in letsel voor de passagier.

Tijdens de zitting verklaarde de verdachte dat hij normaal gesproken nooit alcohol drinkt voor het rijden, maar dat hij deze keer had gedronken om zijn nieuwe baan als vrachtwagenchauffeur te vieren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte al door de gevolgen van zijn gedrag was getroffen, aangezien hij zijn baan had verloren en zijn rijbewijs voor vijf maanden was ingevorderd. De rechtbank vond de verdachte oprecht spijtig over zijn gedrag en de gevolgen daarvan.

De rechtbank legde een onvoorwaardelijke werkstraf van 120 uren op, evenals een gedeeltelijk voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank oordeelde dat deze straf voldoende waarborgen biedt om recidive te voorkomen, mede gezien het blanco strafblad van de verdachte en zijn positieve proceshouding. De verdachte werd vrijgesproken van andere onderdelen van de tenlastelegging, omdat niet bewezen was dat hij roekeloos of zeer onvoorzichtig had gereden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604027-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 december 2008
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [woonadres] te [woonplaats],
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 december 2008, waarbij de officier van justitie, mr. I. Mijnarends, haar standpunt kenbaar heeft gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: met zijn auto, onder invloed van alcohol, een ongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen of zodanig lichamelijk letsel dat hij tijdelijk zijn normale bezigheden niet heeft kunnen uitoefenen.
subsidiair onder 1: met zijn auto heeft gereden, terwijl hij de bocht naar links niet heeft genomen en vervolgens tegen een boom is aangereden of gegleden, waardoor een gevaarlijke situatie op de weg is ontstaan of het verkeer werd gehinderd.
subsidiair onder 2: met zijn auto heeft gereden nadat hij alcohol heeft gedronken (870 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht).
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. De bewijsoverwegingen
De verdachte is samen met [slachtoffer] – het latere slachtoffer - na bij die [slachtoffer] thuis en in een café alcohol te hebben gedronken, in zijn eigen auto gaan rijden, terwijl hij bijna vier keer de toegestane hoeveelheid alcohol had gedronken. Verdachte heeft vervolgens, terwijl hij in gesprek was met die [slachtoffer], de bocht naar links gemist en is door een stuurfout tegen achtereenvolgens twee bomen gereden of gegleden, waarbij het rechterbeen van die [slachtoffer] uit de (heup)kom is geraakt. Het herstel hiervan heeft één maand geduurd.
Buiten het rijden met teveel alcohol op en het maken van een stuurfout, is de rechtbank niet gebleken dat de verdachte te hard heeft gereden of een andere verkeersfout heeft gemaakt.
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen dan ook niet bewezen dat de verdachte roekeloos of zeer onvoorzichtig heeft gereden en spreekt de verdachte vrij van die onderdelen van de tenlastelegging.
De rechtbank acht het primaire feit, te kwalificeren als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag, wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 9 december 2008;
- het proces-verbaal ongevalsanalyse van 17 juli 2007 ;
- de telefonische verklaring van [slachtoffer] ;
- het proces-verbaal rijden onder invloed .
4.2. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
Primair
hij op 01 maart 2007 te Eemnes, op de Noordersingel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, onder invloed van alcoholhoudende drank, met voornoemd motorrijtuig op voornoemde weg te rijden en gekomen ter plaatse waar genoemde weg een bocht naar links maakte, niet het verloop van die weg te volgen en aan te rijden, althans aan te glijden tegen een rechts van genoemde weg staande boom, waardoor een ander genaamd [slachtoffer], die zich als passagier bij verdachte in het motorrijtuig bevond, zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat de verdachte roekeloos heeft gereden en acht het primaire feit bewezen. Zij heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen:
- een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 15 maanden met aftrek waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- een werkstraf voor de duur van 150 uur subsidiair 75 dagen hechtenis;
- gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2. Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft, met bijna vier keer teveel alcohol op, door een stuurfout een ongeval veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] gewond is geraakt. De verdachte heeft meteen na het ongeval zijn verantwoordelijkheid genomen en is bij het gewonde slachtoffer in de auto blijven zitten tot de hulpdiensten waren verschenen. Na het ongeval is de verdachte contact blijven houden met [slachtoffer] en zij zijn nu nog steeds vrienden.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij vanwege zijn werk als vrachtwagenchauffeur nooit alcohol drinkt vlak voor hij moet rijden, en nu enkel had gedronken omdat hij de volgende dag vrij was en zijn nieuw verworven baan als vrachtwagenchauffeur wilde vieren. Door het ongeval heeft de verdachte die baan verloren en heeft een tijdje zonder werk thuisgezeten. De verdachte heeft sinds kort een vaste baan als vrachtwagenchauffeur.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte al redelijk door de gevolgen van zijn gedrag is getroffen. Hij is zijn net verworven baan als vrachtwagenchauffeur kwijtgeraakt, zijn rijbewijs is vijf maanden ingevorderd geweest en hij heeft een tijdje zonder werk gezeten.
De verdachte maakt op de rechtbank een oprechte indruk wanneer hij ter zitting zijn spijt betuigt over zijn gedrag en de gevolgen daarvan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dan een onvoorwaardelijke werkstraf en een gedeeltelijk voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, waarbij de verdachte thans zijn rijbewijs mag behouden, voldoende passend en geboden is.
De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid in dit geval voldoende waarborgen biedt om recidive te voorkomen, mede gelet op het blanco strafblad van de verdachte, zijn positieve proceshouding en zijn baan als vrachtwagenchauffeur.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuldige verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende
hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te
besturen van 15 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd
van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd,
tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een
proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt
gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mr. J.E. Kruijff-Bronsing en mr. A. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van H.A.M. Blom, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 december 2008.