ECLI:NL:RBUTR:2008:BH4932

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/602542-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. Bakker-Splinter
  • M.J. Veldhuijzen
  • I. Bruna
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor diefstal met bedreiging tijdens een overval

Op 30 december 2008 heeft de Rechtbank Utrecht in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte uitspraak gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 240 dagen, waarvan 164 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en daarnaast tot een werkstraf van 160 uren. De zaak betreft een overval op een pizzeria in Soest op 4 maart 2008, waarbij de verdachte samen met twee anderen met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes heeft gedreigd. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat de rol van de verdachte ondergeschikt was aan die van een medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet heeft bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers en dat dit soort feiten niet getolereerd kan worden. De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en de positieve gedragsverandering die uit een rapport van Bureau Jeugdzorg bleek. De opgelegde straf is bedoeld om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om een signaal af te geven aan de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/602542-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 december 2008
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres], [woonplaats]
raadsman mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 december 2008, waarbij de officier van justitie, mr. W.J. Koreman, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 4 maart 2008 samen met twee anderen [bedrijf] in Soest heeft overvallen, waarbij met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes is gedreigd.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte van [aangever] namens [bedrijf], de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], de verklaringen van de beide medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] alsmede de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 16 december 2008.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen maar wijst er op dat de rol van verdachte een ondergeschikte rol is geweest in vergelijking met die van de medeverdachte [medeverdachte 2]. Verdachte is enkel meegelopen de pizzeria in met [medeverdachte 2] die het vuurwapen heeft getoond en met een mes heeft gedreigd. Verdachte heeft ook de bedreigende woorden niet gezegd en heeft geen aandeel in de buit gehad.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 16 december 2008;
- de aangifte van [aangever], namens [bedrijf] .
- de verklaring van [aangever] als getuige, afgelegd bij de politie
- de verklaring van de getuige [getuige 1]
- de verklaring van de getuige [getuige 2]
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 4 maart 2008 te Soest, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 175 euro, toebehorende aan [bedrijf], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [aangever], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of één van diens mededaders
- dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond en voorgehouden en
- vervolgens dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op [aangever] heeft/hebben gericht en
- dreigend een mes heeft getoond en
- vervolgens met dat mes over de winkelbalie is gesprongen en
- vervolgens dreigend met het mes op die [aangever] is afgelopen en
- daarbij de woorden heeft toegevoegd “Geef mij al jullie geld” en “Zal ik je anders neersteken” en Loop naar het kantoor toe en pak de sleutel om het open te doen” en “Ik kom straks terug”.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 240 dagen met aftrek, waarvan 164 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van de bijzondere voorwaarde van de maatregel Hulp en Steun waarbij gedurende de eerste 6 maanden van de proeftijd begeleiding zal plaatsvinden in de vorm van begeleiding in het kader van ITB-plus. Voorts een werkstraf voor de duur van 160 uur subsidiair 80 dagen vervangende jeugddetentie.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de vordering, zoals door de officier van justitie is gedaan, redelijk is. Bij het bepalen van de hoogte van de straf dient de rechtbank wel rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte niet degene is geweest die het meeste geweld bij de overval heeft gebruikt.
De raadsman acht het opleggen van een voorwaardelijke vrijheidsstraf nodig teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Voorts acht de raadsman voortzetting van de begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk, hetgeen de ouders van verdachte ook willen. Een werkstraf kan als signaal naar verdachte toe dienen om hem duidelijk te maken dat hetgeen hij heeft gedaan, niet door de maatschappij wordt getolereerd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met een ander een [bedrijf] in Soest overvallen. Een derde dader is buiten de [bedrijf] in een vluchtauto blijven wachten. Bij de overval hebben verdachte en zijn mededader een nepvuurwapen getoond, hebben een greep in de kassa gedaan en is vervolgens met een mes dreigend op de manager van die [bedrijf] afgelopen waarbij dreigende taal werd geuit waaruit bleek dat verdachte en zijn mededader geld wilden hebben. Verdachte is over de winkelbalie gesprongen, heeft het nepvuurwapen in zijn hand genomen en is achter de winkelbalie blijven staan, terwijl de mededader met de manager onder bedreiging met een groot mes naar het kantoortje is gelopen, alwaar een geldbedrag werd buitgemaakt. Hierna zijn verdachte en zijn mededader naar de vluchtauto gelopen en vervolgens zijn ze weggereden.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich totaal niet heeft bekommerd om de mogelijke gevolgen voor de slachtoffers van de overval. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lang daarna de psychische gevolgen hiervan kunnen ondervinden. Dit geldt temeer wanneer hierbij wapens worden gebruikt.
Ook in het onderhavige geval is hiervan sprake zoals blijkt uit de verklaringen van de aangever en de eveneens in de [bedrijf] aanwezige personeelsleden.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld, voor het laatst op 17 oktober 2007 ter zake van een inbraak tot onder meer een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het rapport van het Bureau Jeugdzorg Utrecht d.d. 25 november 2008, opgemaakt door A. Majdoub, jeugdreclasseringswerker, waaruit blijkt dat verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis per 21 mei 2008 heeft gehouden aan de met hem gemaakte afspraken in het kader van de ITB-plus-begeleiding. Uit het rapport en uit hetgeen de jeugdreclasseerder ter zitting heeft verklaard, maakt de rechtbank op dat bij verdachte sprake lijkt te zijn van een positieve gedragskentering.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een straf dient te worden opgelegd zoals door de officier van justitie is gevorderd. Dit betekent dat aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie met aftrek zal worden opgelegd met daarbij de bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun waarbij verdachte gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd zal worden begeleid in de vorm van ITB-plus. Daarnaast zal aan verdachte een werkstraf voor de duur van 160 uren worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat genoemde deels voorwaardelijke vrijheidsstraf verdachte ervan moet weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De op te leggen werkstraf is bedoeld als signaal naar verdachte en de maatschappij dat feiten als door verdachte gepleegd niet worden getolereerd.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47, 77a, 77g, 771, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 240 dagen, waarvan 164 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een
strafbaar feit;
- omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft
nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat verdachte zich gedurende de proeftijd in het kader van de maatregel Hulp en
Steun zal gedragen naar de aanwijzingen van het Bureau Jeugdzorg Utrecht;
- dat verdachte gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd zal worden
begeleid in het kader van ITB-plus;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte voorts tot een werkstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 80 dagen;
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Bakker-Splinter, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. I. Bruna, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 december 2008.