Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 258761 / KG ZA 08-1194
Vonnis in kort geding van 23 januari 2009
[man],
wonende te [adres],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. A.J. Bakhuijsen,
[vrouw],
wonende te [adres],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. A.M. Schotte.
[zoon],
wonende [adres],
gevoegde partij aan de zijde van gedaagde in conventie,
advocaat: mr. E.M.H. Myer.
Partijen zullen hierna de man, de vrouw en de zoon genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met producties van de zijde van de vrouw;
- de brief van 15 december 2008 van de zijde van de zoon houdende een incidentele conclusie tot voeging in conventie aan de zijde van de vrouw;
- de mondelinge behandeling op 16 december 2008;
- de pleitnota van de man;
- de pleitnota van de vrouw;
- de eis in reconventie van de zijde van de vrouw.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De man is sinds 1983 enig eigenaar van de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] (hierna: de voormalige echtelijke woning).
2.2. Partijen zijn 11 juli 1984 te Cannes, Frankrijk, buiten iedere gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is op 2 mei 2008 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag van de echtscheidings-beschikking van deze rechtbank van 16 januari 2008.
2.3. In de echtscheidingsbeschikking van 16 januari 2008 heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om gedurende zes maanden in de voormalige echtelijke woning te blijven wonen en de bij de woning en tot de inboedel behorende zaken te blijven gebruiken. Deze termijn is op 2 november 2008 verstreken.
2.4. In de echtscheidingsbeschikking van 16 januari 2008 heeft de rechtbank de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vastgesteld op een bedrag van [bedrag] per maand. De man heeft deze bijdrage over de maanden november en december niet voldaan.
3. Het geschil in conventie
3.1. De man vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw zal veroordelen binnen één maand na betekening van dit vonnis de voormalige echtelijke woning te ontruimen en te verlaten met alles en allen welke zich daarin harentwege mocht bevinden en onder afgifte van de sleutels ter beschikking van de man te stellen, zulks met machtiging aan de man om, indien de vrouw in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, de ontruiming zelf te doen uitvoeren, desnoods met behulp van de sterke arm van justitie en politie, en met bepaling, dat het ontruimingsvonnis binnen de van de in artikel 557a Rv genoemde termijn van één jaar ook zal kunnen ten uitvoer gelegd tegen een ieder die zich daar bevindt of daar binnentreedt;
II. de vrouw zal veroordelen in de kosten van dit geding;
3.2. De vrouw voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. De vrouw vordert – na wijziging en vermindering van eis – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man zal veroordelen zijn medewerking te verlenen aan de verkoop de gemeenschappelijke woning te Spanje wanneer een koper een redelijk bod doet van tenminste [bedrag] onder bepaling dat de man binnen drie dagen na ontvangst van de koopsom de helft van de verkoopopbrengst van de woning aan de vrouw dient uit te keren;
II. de man zal veroordelen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan de vrouw te betalen de haar toekomende achterstallige en toekomstige bijdragen in haar levensonderhoud van [bedrag] per maand,
een en ander op verbeurte van een dwangsom van EUR 1.000,- voor iedere dag dat de man na betekening van het vonnis nalaat aan deze veroordeling te voldoen en voorts
III. de man zal veroordelen in de proceskosten.
4.2. De man voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
Ten aanzien van het incident tot voeging
5.1. De zoon heeft, zoals aangekondigd in een brief van 15 december 2008, waarin hij zijn belang heeft uiteengezet, verzocht zich in conventie aan de zijde van de vrouw te mogen voegen. De man heeft bezwaar tegen de voeging gemaakt. De vrouw heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
5.2. Met betrekking tot de zoon, thans 23 jaar oud en het jongste kind van partijen, staat vast dat hij woonachtig is bij de vrouw in de woning te [woonplaats] en dat hij niet zelfstandig kan wonen vanwege een autistische stoornis. Hij gaat in [woonplaats] naar de dagbesteding van [instituut].
5.3. De voorzieningenrechter heeft ter zitting mondeling de vordering van de zoon om zich in conventie te mogen voegen aan de zijde van de vrouw toegewezen, nu de zoon, gelet op het feit dat hij tezamen met de vrouw woonachtig is in de voormalige echtelijke woning, voldoende belang heeft bij het tussen de man en de vrouw aanhangige rechtsgeding en afweging van de betrokken belangen niet tot een ander oordeel leidt.
Ten aanzien van de hoofdzaak
5.4. De man baseert zijn vordering tot ontruiming op artikel 5:2 BW (revindicatie). Hij stelt dat hij als eigenaar van de voormalige echtelijke woning gerechtigd is de voormalige woning op te eisen.
5.5. De vrouw beroept zich er in de eerste plaats op dat de voormalige echtelijke woning gemeenschappelijk eigendom van partijen is, nu het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om haar (onverkort) te houden aan de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden en dat van de fictieve situatie moet worden uitgegaan dat zij in gemeenschap van goederen gehuwd waren.
Dit verweer faalt. In de beschikking van 16 april 2008 is door deze rechtbank het verzoek van de vrouw afgewezen om een verklaring voor recht te geven dat de huwelijkse voorwaarden niet van toepassing zijn. De vrouw is tegen deze beschikking niet in hoger beroep gekomen, zodat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan en de betreffende beslissing tussen partijen bindende kracht heeft. De huwelijkse voorwaarden zijn dus van toepassing en de woning is eigendom van de man. Hieruit volgt dat hij in beginsel recht heeft om deze op te eisen en aan de vrouw de verdere bewoning te ontzeggen.
5.6. Als tweede verweer stelt de vrouw dat de man geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, zodat de vordering niet in kort geding kan worden toegewezen.
Ook dit verweer wordt verworpen. Onweersproken staat vast dat de man, naast de aanzienlijke huurlasten voor de thans door hem bewoonde woning te [woonplaats], tot op heden alle lasten met betrekking tot de voormalige echtelijke woning heeft betaald. Daarbij zijn de rentelasten van de voormalige echtelijke woning voor de man – nu hij de woning niet zelf bewoont - niet fiscaal aftrekbaar. De man heeft, mede gelet op door hem geschetste vermogenspositie, voldoende aannemelijk gemaakt dat hij om financiële redenen een spoedeisend belang heeft bij het zelf kunnen bewonen van de voormalige echtelijke woning.
5.7. De vrouw voert verder aan dat het voor haar niet mogelijk is om andere woonruimte te vinden omdat zij naast de man hoofdelijk aansprakelijk is voor een schuld van [bedrag] bij de Rabobank waarvoor een recht van hypotheek is gevestigd op de voormalige echtelijke woning. Zij kan – hoewel zij mede-eigenaar is van een huis in Spanje dat [bedrag],- waard is - niet over vermogen beschikken zolang dat huis niet verkocht is, terwijl zij een onzeker inkomen heeft, nu zij geen inkomen meer uit loondienst bij de vennootschap van de man Trix B.V. zal ontvangen en de man met ingang van november 2008 de alimentatiebetalingen heeft gestaakt. Dit alles heeft ten gevolge dat zij geen financiering kan verkrijgen om een andere woning te kopen, terwijl zij voor een reguliere huurwoning niet in aanmerking komt
Zij wijst erop dat zij, als de vordering tot ontruiming zal worden toegewezen, in een noodsituatie zal komen te verkeren, mede gelet op de verzorging van de zoon van partijen.
Op grond hiervan stelt zij dat de huidige situatie voorlopig gehandhaafd dient te worden.
De vrouw beroept zich er bovendien op dat zij onder deze omstandigheden gerechtigd is haar verplichting tot ontruiming op te schorten totdat de man zijn verplichtingen is nagekomen. De belangrijkste van die verplichtingen is het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schuld aan de Rabobank, maar – zo stelt zij – zij vordert meer van de man, welke zaken behandeld worden op een zitting van de rechtbank op 13 januari 2009.
5.8. De man betwist dat de vrouw geen andere woonruimte kan verkrijgen. Hij stelt voor om op de aan hem in eigendom toekomende onderverdeelde helft van de woning in Spanje een hypotheekrecht te vestigen en zo de gemeenschappelijke schuld aan de Rabobank af te lossen.
Hij betwist verder dat de vrouw geen inkomen heeft. Hij heeft de alimentatiebetalingen gestaakt omdat het aan alimentatie te betalen bedrag berekend was voor de situatie dat de vrouw geen inkomen uit Trix B.V. meer zou ontvangen, hetgeen doordat het CWI de ontslagvergunning heeft geweigerd, niet het geval was. Bovendien is er bij de bepaling van de hoogte van de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van uitgegaan dat de vrouw zelf de woonlasten van de voormalige echtelijke woning zou dragen, doch de vrouw heeft deze lasten niet betaald. Hij wijst er daarnaast op dat de vrouw met een ander samenwoont en dat zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw geëindigd is indien er sprake is van samenwonen als ware zij gehuwd.
5.9. Mede op grond van hetgeen uit de overgelegde echtscheidingsbeschikking van 16 januari 2008 is gebleken, is voldoende aannemelijk dat de vrouw inkomen van enige omvang heeft uit Buma/Stemra royalties. Voorts moet er vooralsnog van worden uitgegaan dat zij – zolang niet anders is beslist – recht op alimentatiebetalingen door de man heeft. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat - hoewel het aannemelijk is dat de arbeidsovereenkomst met Trix B.V. ontbonden zal worden - dit voor de vrouw geen financiële gevolgen heeft, omdat bij het vaststellen van het alimentatiebedrag al rekening is gehouden met het wegvallen van dit inkomen.
Op grond van dit een en ander is het niet aannemelijk dat de vrouw op grond van haar inkomenspositie niet in staat zal zijn andere woonruimte te kopen of te huren.
Aannemelijk is wel dat de vrouw door de hoofdelijke schuld aan de Rabobank, waarvoor de voormalige echtelijke woning hypothecair verbonden is, aanzienlijk belemmerd wordt in het verwerven van een andere koopwoning. Nu de man de eigenaar van de voormalige echtelijke woning is en hij wenst dat de vrouw deze woning ontruimt, brengen redelijkheid en billijkheid mee dat de man er voor zal zorg dragen dat de vrouw uit deze hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen.
Voor zover de vrouw haar opschorting van de verplichting om de voormalige echtelijke woning te ontruimen baseert op andere verplichtingen die de man eerst moet nakomen, heeft zij haar stelling in deze kort geding procedure onvoldoende met feiten onderbouwd, zodat dit verweer niet kan slagen.
5.10. Met betrekking tot de zoon zijn partijen het erover eens dat zijn belangen een belangrijke rol spelen. Zij zijn beiden van mening dat de zoon gebaat zou zijn bij gezinsvervangende opvang. Dit traject zal, zo stelt de advocaat van de zoon tenminste een half jaar tot een jaar in beslag zal nemen. Verder heeft de advocaat ter zitting uitgelegd dat de zoon vanwege zijn autistische stoornis niet teveel veranderingen tegelijkertijd aankan. Dit betekent dat, wanneer de zoon de voormalige echtelijke woning zal moeten verlaten, er daarna geruime tijd moet verlopen alvorens de gezinsvervangende opvang gerealiseerd kan worden. Nu vooralsnog onduidelijk is op welke termijn de zoon voor gezinsvervangende opvang in aanmerking komt en niet gebleken is dat de verhuizing op zichzelf de belangen van de zoon ernstig zal schaden, staan de belangen van de zoon onvoldoende in de weg aan toewijzing van de vordering tot ontruiming.
5.11. Een en ander voert tot de slotsom dat de gevorderde ontruiming zal worden toegewezen, zij het dat aan de toewijzing de voorwaarde zal worden verbonden dat de man er voor zorg draagt dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten opzichte van de Rabobank wordt ontslagen en dat de vrouw – voor zover vereist - daaraan haar medewerking zal verlenen, een en ander zoals hierna vermeld.
5.12. De man heeft gevorderd de vrouw te veroordelen om op korte termijn (één maand na betekening van het vonnis) de woning te ontruimen. Gezien echter het feit dat de vrouw ontslagen moet worden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, waarvoor de man een termijn van één maand zal worden gegeven, en de vrouw nog een andere woning moet zoeken, wordt een termijn van drie maanden redelijk geacht.
5.13. Het verweer van de vrouw tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring wordt afgewezen, nu de vrouw hierbij onvoldoende belang heeft, gelet op de wijze waarop de vordering van de man wordt toegewezen.
5.14. De proceskosten zullen, nu partijen gehuwd zijn geweest, tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt
6. De beoordeling in reconventie
6.1. De vordering onder I ziet. – na wijziging van eis - op de woning in Spanje waarvan vooralsnog aannemelijk is dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn. Partijen zijn het erover eens dat deze woning verkocht dient te worden. De man heeft tegen deze vordering geen verweer gevoerd. Hij heeft ter zitting verklaard dat, indien een potentiële koper het door de vrouw gestelde bod van tenminste [bedrag] uitbrengt, hij zeer zeker zal meewerken aan de verkoop van de woning. Dit betekent dat de vordering onder I toewijsbaar is.
6.2. Onder II vordert de vrouw om de man op straffe van een dwangsom te veroordelen tot betaling van de twee achterstallige en de overige toekomstige maandelijkse bijdragen voor haar levensonderhoud, waartoe de man bij de echtscheidingsbeschikking van 16 januari 2008 is veroordeeld.
6.3. De vrouw heeft bij toewijzing van die vordering echter onvoldoende belang, nu zij de beschikking waarbij de bijdrage in haar levensonderhoud is vastgesteld, kan doen executeren en niet is gesteld of gebleken dat er bijzondere omstandigheden zijn die het opleggen van een dwangsom rechtvaardigen. Deze vordering zal dus worden afgewezen.
6.4. De proceskosten zullen tussen partijen, die gehuwd zijn geweest, worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1. veroordeelt de vrouw, het onroerend goed [adres], binnen drie maanden na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alles en allen die zich daarin van harentwege mochten bevinden en onder afgifte van de sleutels ter beschikking van de man te stellen;
machtigt de man om, indien de vrouw in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, de ontruiming zelf te doen uitvoeren, desnoods met behulp van de sterke arm van justitie en politie;
bepaalt dat het vonnis binnen de in artikel 557a Rv genoemde termijn van een jaar ook zal kunnen worden ten uitvoer gelegd tegen een ieder die zich daar bevindt of daar binnentreedt;
een en ander onder de voorwaarde dat de man binnen één maand na heden zorg draagt voor het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten opzichte van de Rabobank;
7.2. bepaalt dat de vrouw – voor zover vereist - haar medewerking dient te verlenen aan het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten opzichte van de Rabobank, waarbij zij met name dient mee te werken aan de vestiging van een recht van hypotheek ten laste van de man op zijn onverdeelde helft van het huis in Spanje, indien dit voor het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid nodig zal zijn;
7.3. bepaalt dat de aan het slot van 7.1 vermelde voorwaarde voor de ontruiming komt te vervallen, indien de vrouw haar medewerking niet of niet tijdig verleent;
7.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.6. wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
7.7. veroordeelt de man zijn medewerking te verlenen aan de verkoop de gemeenschappelijke woning te Spanje wanneer een potentiële koper een redelijk bod doet van tenminste [bedrag]
7.8. bepaalt dat de man binnen drie dagen na ontvangst van de koopsom van de gemeenschappelijke woning te Spanje de helft van de verkoopopbrengst van de woning aan de vrouw dient uit te keren;
7.9. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.10. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.11. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M.E. van der Burg-van Geest en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2009.?
w.g. griffier w.g. rechter