ECLI:NL:RBUTR:2009:BH3322

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
253023 / HA ZA 08-1603
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • Ch.E. Bethlem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis en tijdigheid van verzet in civiele procedure

In deze zaak gaat het om verzet tegen een verstekvonnis dat is gewezen door de Rechtbank Utrecht op 18 februari 2009. De eiser, DEFAM FINANCIERINGEN B.V., had een vordering ingesteld tegen [eiser] voor een bedrag van fl. 45.171,18, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een doorlopend kredietovereenkomst. De rechtbank moest allereerst beoordelen of het verzet tijdig was ingesteld. De eiser stelde dat hij het verstekvonnis op 2 juni 2008 had ontvangen, maar de rechtbank constateerde dat er geen bewijs was dat [eiser] op dat moment ook daadwerkelijk kennis had genomen van het vonnis. Dit is van belang omdat de termijn voor het instellen van verzet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis moet plaatsvinden, zoals bepaald in artikel 81 (oud) Rv.

De rechtbank heeft ook gekeken naar het overgangsrecht, aangezien het verstekvonnis was gewezen onder het oude Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank concludeerde dat het oude recht van toepassing blijft voor de termijn waarbinnen verzet kan worden ingesteld tegen een voor 1 januari 2002 gewezen vonnis. De eiser heeft in zijn verzetdagvaarding gesteld dat hij het verstekvonnis bij brief van 2 juni 2008 heeft ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om vast te stellen dat hij ook daadwerkelijk bekend was met het vonnis.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor een antwoordakte van [eiser] over de brief van DEFAM van 30 december 2008, waarin zij haar standpunt over de ontvankelijkheid van de vorderingen uiteenzet. De beslissing over het verzet is dus nog niet definitief genomen, en de rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot de volgende zitting op 4 maart 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 253023 / HA ZA 08-1603
Vonnis in verzet van 18 februari 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEFAM FINANCIERINGEN B.V.,
gevestigd te Amersfoort en kantoorhoudende te Bunnik,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. J.A. van Laar,
tegen
[eiser]
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. P.C. van As.
Partijen zullen hierna Defam en [eiser] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 augustus 2008, waarin een comparitie van partijen wordt gelast
- de brieven van partijen van 13 januari 2009 inhoudende dat de comparitie van partijen geen doorgang behoeft te vinden.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 16 november 1994 heeft [eiser] met Defam een doorlopend kredietovereenkomst gesloten voor een kredietsom van maximaal fl. 80.000,--.
3. Het geschil
3.1. Defam heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eiser] zal veroordelen om aan Defam te betalen een bedrag van fl. 45.171,18, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van Defam toegewezen - behoudens voor zover de gevorderde contractuele rente niet gemaximeerd was tot de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding krachtens de Wet op het Consumentenkrediet - en is [eiser] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Defam tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal EUR fl. 3.360,80.
3.3. [eiser] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat Defam alsnog niet-ontvankelijk in haar vorderingen wordt verklaard althans dat de vorderingen van Defam alsnog worden afgewezen.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank dient allereerst na te gaan of het verzet tijdig is ingesteld. De rechtbank constateert dat het onderhavige verstekvonnis is gewezen onder het vóór 1 januari 2002 geldende Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: (oud) Rv). Het overgangsrecht ten aanzien van de termijn waarbinnen het rechtsmiddel tegen een vóór 1 januari 2002 gewezen vonnis kan worden aangewend (artikel VII lid 2 van de Wet tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken), houdt in dat het voordien geldende recht (artikel 81 (oud) Rv) van toepassing blijft. Artikel 81 (oud) Rv luidt - voor zover relevant - als volgt:
“1. De gedaagde die bij verstek veroordeeld is, zal daartegen verzet mogen doen. Het verzet moet worden gedaan binnen veertien dagen na de beteekening van het vonnis of van eenige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende acte aan den veroordeelde in persoon, of na het plegen door dezen van eenige daad, waaruit noodzakelijk voortvloeit, dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging hem bekend is.
2. Buiten de gevallen, in het vorige lid voorzien, is het verzet ontvankelijk totdat het vonnis is ten uitvoer gelegd.”
4.2. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is van een daad van bekendheid als bedoeld in artikel 81 lid 1 (oud) Rv sprake wanneer de veroordeelde een daad heeft gepleegd waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis aan hem bekend is. Dat is pas het geval als die daad naar buiten - maar niet noodzakelijk tegenover de wederpartij of diens raadsman - is verricht en de hiervoor bedoelde bekendheid daaruit ondubbelzinnig voortvloeit.
4.3. [eiser] heeft in zijn verzetdagvaarding gesteld dat hij het verstekvonnis bij brief van 2 juni 2008 toegestuurd heeft gekregen van Defam. Defam leidt daaruit af (blijkens de stukken die zij vóór de comparitie van partijen, die uiteindelijk niet is doorgegaan, aan de wederpartij en de rechtbank heeft gezonden) dat [eiser] op 2 juni 2008 kennis heeft genomen van het verstekvonnis en dat met het uitbrengen van de verzetdagvaarding op 30 juni 2008 de verzettermijn van 14 dagen reeds ruimschoots was verstreken.
De rechtbank constateert evenwel dat [eiser] niet gesteld heeft dat hij op 2 juni 2008 kennis heeft genomen van het verstekvonnis, maar dat hij het verstekvonnis bij brief van deze datum heeft ontvangen. Daarmee staat - in het licht van de strikte jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt - nog niet vast of, en zo ja op welk moment [eiser] een daad van bekendheid heeft verricht met betrekking tot het verstekvonnis.
4.4. Voorts neemt Defam (blijkens de ten behoeve van de comparitie van partijen overgelegde stukken) het standpunt in dat uit hoofde van het gelegde derdenbeslag door de deurwaarder gelden zijn ontvangen in verband met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis, en dat deze executiehandelingen op grond van de wet gelijk gesteld dienen te worden aan een daad van bekendheid met het verstekvonnis, aldus Defam.
4.5. Omdat de comparitie van partijen op verzoek van partijen geen doorgang heeft kunnen vinden, heeft [eiser] nog geen gelegenheid gehad om op de stukken te reageren die Defam voorafgaande aan de comparitie (bij brief van 30 december 2008) aan de rechtbank heeft gezonden (inclusief de inhoud van het beroep op niet-ontvankelijkheid door Defam). De rechtbank zal [eiser] dan ook in de gelegenheid stellen zich hierover bij antwoordakte uit te laten.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 4 maart 2009 voor het nemen van een antwoordakte door [eiser] over de brief van Defam aan de rechtbank van 30 december 2008 en de daaraan gehechte producties,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ch.E. Bethlem en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2009.
w.g. griffier w.g. rechter