ECLI:NL:RBUTR:2009:BH3322
Rechtbank Utrecht
- Verzet
- Ch.E. Bethlem
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen verstekvonnis en tijdigheid van verzet in civiele procedure
In deze zaak gaat het om verzet tegen een verstekvonnis dat is gewezen door de Rechtbank Utrecht op 18 februari 2009. De eiser, DEFAM FINANCIERINGEN B.V., had een vordering ingesteld tegen [eiser] voor een bedrag van fl. 45.171,18, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een doorlopend kredietovereenkomst. De rechtbank moest allereerst beoordelen of het verzet tijdig was ingesteld. De eiser stelde dat hij het verstekvonnis op 2 juni 2008 had ontvangen, maar de rechtbank constateerde dat er geen bewijs was dat [eiser] op dat moment ook daadwerkelijk kennis had genomen van het vonnis. Dit is van belang omdat de termijn voor het instellen van verzet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis moet plaatsvinden, zoals bepaald in artikel 81 (oud) Rv.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het overgangsrecht, aangezien het verstekvonnis was gewezen onder het oude Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank concludeerde dat het oude recht van toepassing blijft voor de termijn waarbinnen verzet kan worden ingesteld tegen een voor 1 januari 2002 gewezen vonnis. De eiser heeft in zijn verzetdagvaarding gesteld dat hij het verstekvonnis bij brief van 2 juni 2008 heeft ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om vast te stellen dat hij ook daadwerkelijk bekend was met het vonnis.
De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor een antwoordakte van [eiser] over de brief van DEFAM van 30 december 2008, waarin zij haar standpunt over de ontvankelijkheid van de vorderingen uiteenzet. De beslissing over het verzet is dus nog niet definitief genomen, en de rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot de volgende zitting op 4 maart 2009.