ECLI:NL:RBUTR:2009:BH3333

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
248321 / HA ZA 08-907
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschap van goederen na echtscheiding met geschil over vermogensrechtelijke afspraken

In deze zaak gaat het om de verdeling van de gemeenschap van goederen tussen partijen die op 7 september 1984 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en waarvan het huwelijk op 1 oktober 2007 is geëindigd. De vrouw vordert dat zij recht heeft op meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen, gebaseerd op een afspraak met de man en op grond van redelijkheid en billijkheid. De man heeft tijdens het huwelijk geld verkwist dat bestemd was voor aanpassingen aan de woning in verband met de handicap van de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de woning heeft verlaten en dat de hypothecaire schuld op de woning nog EUR 184.000,00 bedraagt. De vrouw stelt dat de man haar eerst een bedrag van EUR 48.781,38 moet betalen voordat tot verdeling van de overwaarde van de woning kan worden overgegaan. De rechtbank oordeelt dat de afspraak waarop de vrouw zich beroept niet rechtsgeldig is, omdat deze niet is vastgelegd in huwelijkse voorwaarden of een echtscheidingsconvenant. De rechtbank concludeert dat de wettelijke verdeling van de gemeenschap van goederen moet plaatsvinden, waarbij ieder recht heeft op de helft van de overwaarde van de woning na aflossing van de hypothecaire schuld en verkoopkosten. De rechtbank verwijst de zaak naar de rol voor verdere behandeling van de overige geschilpunten, waaronder de verdeling van verzekeringspolissen en bankrekeningen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 248321 / HA ZA 08-907
Vonnis van 18 februari 2009 in de hoofdzaak
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. A.M.C. le Loux,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. H.K. Jap A Joe.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 22 oktober 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn op 7 september 1984 in gemeenschap van goederen gehuwd. Het huwelijk is geëindigd door inschrijving van de echtscheidingsbeslissing in de openbare registers van de burgerlijke stand op 1 oktober 2007.
2.2. Van de nog niet verdeelde gemeenschap van goederen maakt onder andere deel uit de echtelijke woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Ten behoeve van de vrouw, die om gezondheidsredenen in haar mobiliteit beperkt is, is de woning aangepast voor onder meer rolstoelgebruik. De man heeft de woning inmiddels enkele jaren geleden verlaten. De aankoop van de woning is destijds gefinancierd met een hypothecaire lening waarvan de schuld thans nog EUR 184.000,00 bedraagt.
2.3. Bij de stukken bevinden zich bescheiden waarboven vermeld staat:
“CONCEPT
Huwelijksvoorwaarden tijdens huwelijk”
Deze zijn niet ondertekend.
2.4. Voorts bevindt zich bij de stukken een door de man (hand)geschreven tekst, waarin onder meer vermeld staat:
“Geen goederengemeenschap, maar wel via afspraken verrekenbeding per jaar.
Koude uitsluiting.
In de stukken vermelden dat ik € 34.033,52 uit eigen middelen terug moet storten in de gemeenschap zijnde voor de Huw. Voorw.
In de stukken vermelden dat ik een schuld heb aan Selma van € 31.764,62 opgebouwd tijdens de gemeenschap van goederen.
(…)
Bij verkoop O.G. zullen de schulden voorrang hebben op het eigen belang na verdeling (bij mogelijke overwaarde.) Ook bij scheiding”.
2.5. In het vonnis in het incident is de vrouw voor de duur van het geding veroordeeld om medewerking te verlenen aan een voorspoedige verkoop van de woning tegen een marktconforme verkoopprijs en tegen gebruikelijke voorwaarden en bedingen.
3. Het geschil
3.1. De man vordert samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschap van partijen zal vaststellen zoals in de dagvaarding omschreven en voorts te bepalen dat het vonnis in de plaats van de akte van levering van de voormalige echtelijke woning of een deel daarvan zal treden.
3.2. De vrouw voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het geschil houdt verband met de beëindiging van de relatie van partijen en de verdeling en verrekening van het al dan niet gemeenschappelijke vermogen. De rechtbank zal de door partijen genoemde punten achtereenvolgens bespreken en beoordelen.
De woning
4.2. Gedurende de procedure hebben partijen na onderling overleg de woning te koop gezet door een makelaar die door hen beiden is aangezocht. Dat betekent dat de vordering van de man tot toedeling van de woning aan de vrouw (en betaling door haar van de helft van de overwaarde aan hem) niet meer aan de orde is. In beginsel zijn partijen het erover eens dat ieder van hen recht heeft op de helft van de overwaarde, waarbij met de overwaarde wordt bedoeld het bedrag dat resteert na de aflossing van de hypothecaire schuld ten bedrage van € 184.000,00 en de kosten die gemaakt zijn ten behoeve van de verkoop (zoals kosten makelaar) op de verkoopopbrengst.
4.3. De vrouw stelt echter in dit verband dat, voordat tot verdeling van de overwaarde van de woning kan worden overgegaan, de man haar eerst uit de overwaarde het bedrag van € 48.781,38 moet betalen. Volgens haar heeft de man tijdens het huwelijk gelden verkwist die bestemd waren voor aanpassingen in de woning in verband met haar handicaps. Partijen zouden hebben afgesproken dat de man € 34.033,52 in de gemeenschap terug zou storten en daarnaast nog € 31.764,62 aan de vrouw zou betalen, hetgeen volgens de vrouw overeen-komt met betaling aan haar van € 48.781,38 (bestaande uit de helft van € 34.033,52 vermeerderd met € 31.764,62). Voor het bestaan van deze afspraak beroept zij zich op de hiervoor onder 2.4. genoemde aantekeningen.
4.4. De man betwist het bestaan van een dergelijke afspraak en voert daartoe aan dat er weliswaar is gesproken over huwelijkse voorwaarden, maar dat deze uiteindelijk nooit tot stand zijn gekomen. Zijn commentaar op deze voorwaarden - waarop de vrouw nu een beroep doet - is door hem geschreven in een tijd dat hij psychisch niet gezond was, zodat hij zich ter zake beroept op een wilsgebrek.
4.5. De rechtbank oordeelt dat het wettelijk stelsel van het huwelijksvermogensrecht in de weg staat aan het bestaan van de afspraak waarop de vrouw zich beroept. Het betreft hier immers een afspraak die strekt tot een regeling van bepaalde vermogensrechtelijke gevolgen van het handelen door de man, die afwijkt van hetgeen zonder die afspraak op grond van de wet of krachtens (eerdere) huwelijkse voorwaarden zou gelden. Het uitgangspunt bij de verdeling van de gemeenschap van goederen waarin partijen zijn gehuwd is immers dat ieder der partijen recht heeft op de helft daarvan (zie artikel 1: 100 lid 1 BW), terwijl de afspraak waarop de vrouw zich beroept leidt tot een andere uitkomst. Een dergelijke afspraak kan alleen gelding hebben in de vorm van een huwelijkse voorwaarde of bij een overeenkomst die tussen de echtgenoten bij geschrift is gesloten met het oog op de aanstaande ontbinding der gemeenschap anders dan door de dood (een echtscheidingscon-venant). Van huwelijkse voorwaarden is in deze zaak geen sprake, aangezien deze op straffe van nietigheid moeten worden aangegaan bij notariële akte (zie artikel 1: 115 BW), hetgeen hier niet het geval is. Voorts blijkt niet uit de stellingen van partijen of uit de gedingstukken dat de afspraak waarop de vrouw zich beroept, een (afspraak uit een) echtscheidingsconve-nant betreft.
4.6. Onder uitzonderlijke omstandigheden kan de mogelijkheid bestaan dat verdeling van de wettelijke huwelijksgemeenschap bij helfte naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zodat de verdeling op andere wijze dient te geschieden (artikel 6:2 lid 2 BW, zie bijvoorbeeld HR 7 december 1990, NJ 1991/593). De vrouw heeft aangevoerd dat zij ernstig benadeeld is door het handelen van de man nu hij het geld heeft verkwist dat bestemd was voor de aanpassingen aan de woning in verband met haar fysieke beperkingen. Een groot deel van de beoogde aanpassingen heeft daarom nooit meer kunnen plaatsvinden. De man heeft gesteld dat hij het geld heeft belegd waarbij het resultaat helaas ongunstig was maar dat in het geval het beleggingsresultaat positief was geweest, de vrouw daarvan in gelijke mate geprofiteerd zou hebben. De rechtbank oordeelt dat hoewel het uiterst ongelukkig is voor de vrouw dat de gelden die bestemd waren voor de aanpassingen in de woning nu door handelen van door de man niet meer beschikbaar zijn, deze omstandigheid niet zo uitzonderlijk is dat deze moet leiden tot de conclusie dat verdeling van het gemeenschappelijk vermogen bij helfte naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zodat verdeling volgens de hoofdregel van artikel 1: 100 lid 1 BW dient plaats te vinden.
4.7. Ter zitting heeft de vrouw in het kader van de verdeling van de waarde van de woning voorts nog naar voren gebracht dat zij eigen middelen heeft aangewend om “de schulden te dempen”. Daarbij zou het gaan om een bedrag van bij benadering NGL 19.000,00 waarvan zij de helft door de man vergoed wenst te krijgen en een bedrag van NGL 2.500,00 waarvan zij volledige terugbetaling door de man verlangd omdat zij dit geld onder de uitsluitingclausule van haar ouders had gekregen. Indien de vrouw de door haar genoemde bedragen wenste te betrekken in de verdeling en verrekening van het gemeenschappelijk vermogen, had het op haar weg gelegen om bij de conclusie van antwoord danwel ter zitting deze stellingen, zoveel mogelijk onder overlegging of vermelding van bewijsmateriaal, nader te onderbouwen. Nu de vrouw niet nader heeft aangegeven om wat voor schulden het gaat (omvang, waarvoor, wanneer) en op welke wijze en uit welke middelen zij heeft bijgedragen aan de aflossing daarvan, zal de rechtbank bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing aan deze stellingen voorbijgaan.
4.8. Uit het voorgaande volgt dat na de verkoop van de woning de hypothecaire schuld en de verkoopkosten op de opbrengst in mindering gebracht moeten worden, waarna het resterende gedeelte vervolgens gelijkelijk verdeeld dient te worden tussen partijen.
Verdeling van de verzekeringspolissen
4.9. De man heeft voorgesteld de volgende verzekeringspolissen aan hem toe te scheiden, waarbij hij dan aan de vrouw de helft van de afkoopwaarde zal voldoen:
-polis van levensverzekering bij Nationale Nederlanden, polisnummer 920385, afkoopwaarde per 1 oktober 2008 EUR 16.386,00;
-polis bij AXA, polisnummer 0224870.W (naar de rechtbank begrijpt thans bij ING onder nummer 66.33.32.893), spaarsaldo per 15 september 2008 EUR 20.244,99;
-polis bij AXA, polisnummer 0530319.I (naar de rechtbank begrijpt thans bij ING onder nummer 66.36.97.549), spaarsaldo per 15 september 2008 EUR 3.477,20.
De vrouw heeft ter zitting bezwaren geuit tegen toedeling van deze polissen aan de man op de grond dat zij zich vanwege haar gezondheidstoestand moeilijk kan verzekeren. Volgens haar kunnen de polissen zonder meer op haar naam worden gezet. De man heeft daartegen aangevoerd dat hij voor wat betreft de polis bij Nationale Nederlanden gunstige personeels-condities geniet en dat de polis onder nummer 0224870W voor hem premievrij is, zodat hij daarom de polissen toebedeeld wil krijgen.
4.10. De rechtbank zal partijen opdragen hun stellingen aangaande deze verzekeringen nader te onderbouwen, voorzien van de betreffende stukken. Partijen dienen op na te melden wijze duidelijkheid te verschaffen over de aard van de betreffende verzekeringen, op wiens naam ze staan en - voor zover van toepassing - welke bijzondere condities één der partijen geniet. De vrouw dient nader te onderbouwen dat, zoals zij stelt, zij om gezondheidsredenen niet eenvoudig een vergelijkbare verzekering zal kunnen afsluiten, dat de betreffende polissen op haar naam gezet kunnen worden en wat de daaraan verbonden voorwaarden zijn.
Verdeling van de saldi van de bank- en spaarrekeningen
4.11. Ter zitting heeft de man gesteld dat hij beschikt over een resultaatrekening bij ING onder nummer 66.23.71.062 (saldo EUR 1.360,39) en een spaarrekening bij ING onder nummer 68.45.67.776 (saldo EUR 759,64) ten name van beide partijen en dat hij reeds op 7 mei 2007 het totale saldo van de rekeningen bij wijze van voorschot aan de vrouw heeft overgemaakt. De vrouw heeft dit niet betwist. Uit de wijze waarop partijen hun stellingen op dit punt hebben ingericht, leidt de rechtbank af dat partijen aldus met beider instemming de saldi van deze rekeningen verdeeld hebben, zodat de rechtbank ten aanzien van deze saldi geen beslissing meer hoeft te geven.
4.12. Voorts behoren tot de boedel:
1. een rekening ten name van beide partijen bij ING onder nummer 68.43.15.084, bestemd voor aflossing van de hypothecaire schuld;
2. een rekening ten name van de man bij ING onder nummer 67.47.11.149, waarop maandelijks het inkomen van de man wordt gestort;
3. een rekening ten name van de vrouw bij de Rabobank onder nummer 38.22.46.055, met daarop vermoedelijk een negatief saldo van EUR 50,00.
Partijen hebben geen verdeling gevorderd van de hierboven onder 1. genoemde rekening, die overigens op naam van beide partijen staat en gebruikt wordt voor de aflossing van de gezamenlijke hypotheekschuld, zodat de rechtbank deze post niet in de verdeling zal betrekken. Ten aanzien van de saldi op de rekeningen onder 2. en 3. genoemd, stelt de rechtbank de volgende uitgangspunten voor de verdeling vast. De rekening ten name van de man zal aan de man worden toegescheiden, waarbij de vrouw recht heeft op de helft van de waarde van het saldo op de peildatum in het geval het saldo op dat moment positief was. De rekening ten name van de vrouw zal aan de vrouw worden toegescheiden waarbij de man recht heeft op de helft van het saldo in het geval dit op de peildatum positief was. Indien op de peildatum sprake was van een negatief saldo op (één van) de rekeningen, dienen partijen ieder de helft van deze schuld voor hun rekening te nemen. Partijen hebben zich niet uitgelaten over wat volgens hen hier als peildatum heeft te gelden. De rechtbank zal, nu informatie over andere mogelijke peildata ontbreekt, de datum van de echtscheidings-beschikking (23 mei 2007) als peildatum hanteren voor de bepaling van de saldi aangezien partijen reeds lange tijd uit elkaar zijn en naar te verwachten daardoor sindsdien een (deels) gescheiden financiële huishouding voeren. Partijen zullen op na te melden wijze in de gelegenheid gesteld worden zich over dit voorshands oordeel uit te laten. Daarbij zal hen worden opgedragen om bij akte stukken in het geding te brengen waaruit de hoogte van het saldo van rekening nummer 67.47.11.149 en rekening nummer 38.22.46.055 blijkt op 23 mei 2007.
4.13. Voorts is nog aan de orde gekomen het ING-depot dat op naam van beide partijen stond. Volgens de man zou dit in 2002 reeds zijn opgeheven waarbij het saldo is bijgeschreven op de gezamenlijke rekening. Volgens de vrouw kan dit niet het geval zijn, aangezien zij nimmer opdracht tot verkoop of opheffing heeft gegeven. Het depot zou in 2004 nog een waarde van EUR 5.000,00 hebben vertegenwoordigd. Teneinde een beslissing te kunnen nemen over de vraag of dit depot in de verdeling betrokken dient te worden, draagt de rechtbank partijen op om op na te melden wijze die stukken in het geding te brengen waarmee zij hun respectieve stellingen onderbouwen, zoals bijvoorbeeld een kopie van het afschrift waaruit de bijschrijving van het saldo op de gezamenlijke rekening blijkt, bescheiden waaruit blijkt dat het depot is opgeheven/verkocht, danwel stukken waaruit blijkt dat het depot nog bestaat en wat daarvan de actuele waarde is.
Verdeling van diverse inboedelgoederen en de voertuigen
4.14. De man heeft voorgesteld aan hem te doen toekomen:
-de motor (naar de rechtbank begrijpt de motor die de in de dagvaarding genoemde motor van het merk Honda vervangt),
-een Friese staartklok,
-de Revox geluidsinstallatie, inclusief boxen en handleidingen,
-een houten kist,
-gereedschap,
-djati hout,
-medische dossiers (van de moeder van de man),
-boeken, over de Japanse kampen in Nederlands Indië,
-diverse cd’s, LP’s en singels (klassiek en modern),
en aan de vrouw:
-de auto (spacewagon),
-de brommer,
-alle overige roerende zaken die zich nog in de woning bevinden.
4.15. De vrouw heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen toedeling van de houten kist en de Friese staartklok, zij wenst deze toebedeeld te krijgen met als reden dat zij deze dan aan hun jongste dochter kan nalaten zodat deze in de toekomst nog iets van haar vader zal hebben. Ten aanzien van de boeken heeft zij verklaard dat zij niet weet waar deze zijn. Voorts heeft zij aangevoerd dat bij de verdeling van de spullen rekening moet worden gehouden met de waarde daarvan in die zin dat niet één der partijen overbedeeld wordt. Volgens haar is de stereo-installatie € 2.000,00 waard, de Friese staartklok € 1.250,00 en de antieke tafel en de kast die zich nog in de woning bevinden elk € 400,00. De waarde van de auto schat ze op € 4.000,00 en die van de brommer op € 1.750,00. Alle overige goederen zouden inmiddels afgeschreven zijn zodat de waarde daarvan op nihil kan worden gesteld.
4.16. De rechtbank zal de goederen verdelen overeenkomstig het voorstel van de man. Hij heeft gemotiveerd aangegeven dat hij aanspraak maakt op de kist en de Friese staartklok omdat hij deze goederen heeft geërfd. Het argument van de vrouw, dat zij het van belang acht dat deze goederen aan hun jongste dochter zullen worden nagelaten, staat niet aan toedeling aan de man in de weg aangezien de dochter van partijen ook van de man deze goederen zou kunnen verkrijgen. De rechtbank is voorts van oordeel dat bij deze wijze van verdelen geen sprake zal zijn van overbedeling van de man, de stellingen van de vrouw volgend ten aanzien van de waarden die zij aan de betreffende goederen toekent. Voor het overige heeft de vrouw geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen het voorstel door de man. Ten aanzien van de boeken zal de rechtbank bepalen dat deze aan de man zullen toekomen wanneer deze worden teruggevonden.
4.17. Voor zover de vrouw nog heeft aangevoerd dat niet één maar drie motoren en ook nog een Volvo - waar de man gebruik van maakte - deel uitmaken van de te verdelen gemeenschap, is de rechtbank van oordeel dat de man deze punten ter zitting gemotiveerd heeft weersproken. Daarop heeft de vrouw haar stellingen op dit punt niet nader onder-bouwd, zodat de rechtbank ervan zal uitgaan dat deze goederen niet (meer) tot de te verdelen gemeenschap behoren.
Resumé
4.18. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in een te wijzen eindvonnis de gemeenschap van goederen in beginsel als volgt zal verdelen:
a. Na verkoop van de woning zal op de opbrengst zowel de hypothecaire schuld van EUR 184.000,00 als de verkoopkosten in mindering worden gebracht. De resterende waarde zal dan bij helfte worden verdeeld;
b. Aan de man zal, zonder nadere verrekening, worden toegescheiden
- de motor,
- de Friese staartklok,
- de Revox geluidsinstallatie, inclusief boxen en handleidingen,
- een houten kist,
- gereedschap,
- djati hout,
- medische dossiers (van de moeder van de man),
- boeken, over de Japanse kampen in Nederlands Indië, indien deze worden teruggevonden,
- diverse cd’s, LP’s en singels (klassiek en modern).
c. Aan de vrouw zal, zonder nadere verrekening, worden toegescheiden:
- de spacewagon,
- de brommer,
- alle overige roerende zaken die zich nog in de woning bevinden.
4.19. Teneinde nog over de andere geschilpunten een beslissing te kunnen nemen, zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen met een termijn van vier weken waarbij partijen de gelegenheid krijgen zich bij akte uit te laten uitsluitend over hetgeen staat vermeld over de verzekeringspolissen onder 4.10., de verdeling van de saldi onder 4.12. en over het ING-depot onder 4.13. Daarna zullen partijen met eenzelfde termijn in de gelegenheid worden gesteld bij antwoordakte te reageren uitsluitend op de eerder genomen akte door de weder- partij.
4.20. In afwachting van de uitkomst van deze aktewisseling zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
4.21. Tot slot geeft de rechtbank partijen in overweging om op grond van dit tussenvonnis te onderzoeken of tot een vergelijk kan worden gekomen voor de resterende geschilpunten.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 18 maart 2009 om zowel de man als de vrouw in de gelegenheid te stellen gelijktijdig een akte te nemen uitsluitend over hetgeen in 4.10., 4.12. en 4.13. is genoemd,
5.2. bepaalt dat de vrouw en de man daarna met eenzelfde termijn in de gelegenheid worden gesteld gelijktijdig een antwoordakte nemen uitsluitend over hetgeen de wederpartij in de hiervoor onder 5.1. genoemde akte naar voren heeft gebracht,
5.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2009.?