ECLI:NL:RBUTR:2009:BH3560

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
260688 / KG ZA 09-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.A.M.E. van der Burg-van Geest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging zorgovereenkomst door zorginstelling met betrekking tot meervoudig gehandicapte vrouw

In deze zaak gaat het om de opzegging van een zorgovereenkomst door de zorginstelling Bartiméus met betrekking tot [eiser sub 1], een meervoudig gehandicapte vrouw. De opzegging vond plaats na een langdurig conflict tussen de zorginstelling en de ouders van [eiser sub 1] over de medische zorg en ondersteuning die zij ontving. De ouders, aangeduid als [eisers], vorderden in kort geding dat Bartiméus de zorgovereenkomst zou handhaven en [eiser sub 1] per direct weer zou toelaten. De voorzieningenrechter oordeelde dat een zorgovereenkomst niet opzegbaar is, tenzij er gewichtige redenen voor de opzegging bestaan. In dit geval was er sprake van een vertrouwensbreuk tussen de ouders en de zorginstelling, wat de voorzieningenrechter als een gewichtige reden beschouwde. De zorginstelling had voldoende zorgvuldigheid in acht genomen in de aanloop naar de opzegging, en de vorderingen van [eisers] werden afgewezen. De ouders werden veroordeeld in de proceskosten van Bartiméus, die op € 1.070,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 20 februari 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 260688 / KG ZA 09-10
Vonnis in kort geding van 20 februari 2009
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. L.J.A.M. Hanssen,
tegen
de stichting
STICHTING BARTIMÉUS SONNEHEERDT,
gevestigd te Doorn,
gedaagde,
advocaat mr. M.M. Janssen.
Partijen zullen hierna als volgt worden aangeduid. Eisers zullen gezamenlijk worden aangeduid als [eisers] (mannelijk enkelvoud), terwijl zij ieder afzonderlijk worden aangeduid als achtereenvolgens [eiser sub 1], de heer [eiser sub 2] en mevrouw [eiser sub 3]. Gedaagde zal Bartiméus genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 januari 2009 met producties
- de bij brief d.d. 2 februari 2009 overgelegde producties aan de zijde van Bartiméus
- de mondelinge behandeling op 5 februari 2009
- de pleitnota van Bartiméus.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De heer en mevrouw (eisers sub 2 en 3] zijn de ouders van [eiser sub 1].
2.2. Bartiméus is een zorginstelling die ondersteuning biedt aan cliënten die slechtziend of blind zijn. Bartiméus biedt daartoe speciaal onderwijs, dagbesteding, begeleid werken, advies en ondersteuning. Daarnaast is het mogelijk om bij Bartiméus te wonen.
2.3. [eiser sub 1] is vanwege haar meervoudige handicap sinds 1987 woonachtig in een huis van Bartiméus. De meervoudige handicap van [eiser sub 1] bestaat eruit dat zij ernstig slechtziend is, matig verstandelijk gehandicapt is en ernstige motorische beperkingen en andere verschijnselen heeft die horen bij een chronische reumatoïde artritis.
2.4. [eiser sub 1] heeft zeventien jaar op woongroep 10 gewoond, waarna zij in maart 2004 is verhuisd naar woongroep 4.
2.5. Een ondersteuningsplan behelst een beschrijving van de zorg die Bartiméus aan een cliënt verleend en is in de duur beperkt tot twee jaar.
2.6. In 2004 is tussen [eisers] en Bartiméus een verschil van mening ontstaan over de aard en de omvang van de zorg en de ondersteuning van [eiser sub 1] door Bartiméus.
2.7. Begin 2006 heeft op verzoek van Bartiméus bemiddeling plaatsgevonden tussen de heer en mevrouw [eisers sub 2 en 3] enerzijds en Bartiméus anderzijds onder leiding van mevrouw [X] als zelfstandig interim-manager en adviseur, met als doel het vertrouwen van de heer en mevrouw [eisers] in (het personeel van) Bartiméus te herstellen en tot normale communicatie te komen.
2.8. Op 4 oktober 2006 heeft [eisers] bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg melding gemaakt van een [eiser sub 1] overkomen ongeval in het zwembad op 5 oktober 2004.
2.9. Bij brief van 10 januari 2007 heeft [eisers] Bartiméus te kennen gegeven een klacht in te dienen bij de klachtencommissie van Bartiméus (hierna: de klachtencommissie).
2.10. Op 29 januari 2007 heeft de heer [eiser sub 2] een klacht ingediend bij de klachtencommissie.
2.11. De klachtencommissie heeft op 14 mei 2007 een rapport van bevindingen uitgebracht, waarin zij ondermeer professionele mediation aanbeveelt.
2.12. [eisers] heeft naar aanleiding van voormeld rapport van bevindingen op 27 juli 2007 bezwaar ingesteld bij de Raad van Bestuur van Bartiméus.
2.13. Op 15 november 2007 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de heer en mevrouw [eisers sub 2 en 3] en de heer [Y] (hierna: [Y]), voorzitter van de Raad van Bestuur van Bartiméus.
2.14. De hiervoor onder punt 2.12. vermelde bezwaarprocedure is naar aanleiding van de uitkomst van het gesprek van 15 november 2007 “geparkeerd”.
2.15. Begin 2008 hebben [eisers] en Bartiméus gesproken over een (nieuw) ondersteuningsplan inzake de zorgverlening aan [eiser sub 1].
2.16. Een op 5 maart 2008 gepland gesprek over het hiervoor onder 2.15. genoemde ondersteuningsplan heeft geen doorgang gevonden.
[eisers] heeft bezwaren geuit tegen het ondersteuningsplan.
2.17. Op 4 juni 2008 heeft [eisers] bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg melding gemaakt van het door Bartiméus aan [eiser sub 1] onthouden van medische zorg met betrekking tot oogklachten.
2.18. Medio juni 2008 heeft [eiser sub 1] een medische ingreep ondergaan.
2.19. Sinds voormelde medische ingreep medio juni 2008 verblijft [eiser sub 1] niet meer op de woongroep, maar bij de heer en mevrouw [eisers sub 2 en 3] in huis. [eiser sub 1] maakt wel gebruik van de dagbesteding en de fysiotherapie bij Bartiméus.
2.20. In de maanden juni en juli 2008 doet de pastor van Bartiméus, de heer [pastor], een bemiddelingspoging. Deze poging leidt niet tot een stap in de richting van een oplossing.
2.21. Op 16 juli 2008 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de heer en mevrouw [eisers sub 2 en 3] en [Y], namens Bartiméus. Zowel [eisers] als Bartiméus heeft van dit gesprek een verslag gemaakt (productie 4 bij dagvaarding, productie 16 aan de zijde van Bartiméus).
2.22. Het hiervoor onder punt 2.21. vermelde verslag van de zijde van Bartiméus heeft [Y] bij e-mailbericht van
21 juli 2008 aan [eisers] doen toekomen. De inhoud van het e-mailbericht luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Hierbij doe ik u de afspraken toekomen naar aanleiding van ons gesprek op 16 juli 2008 over de terugkeer van uw dochter [eiser sub 1] naar Bartiméus.
Deze afspraken verwoorden wat wij tijdens ons gesprek hebben geconcludeerd. Op enige punten treden zij meer in detail als uitvloeisel van overleg met de leiding van de sector wonen en de groepsleiding van groep 4.
Het moge duidelijk zijn, dat de terugkeer van [eiser sub 1] bij de groepsleiding veel onrust en emotie oproept. Enerzijds ziet men [eiser sub 1] graag terugkomen, anderzijds maakt men zich grote zorgen, dat dit gepaard kan gaan met veel spanningen. Met elkaar zijn wij het erover eens dat de nu geformuleerde afspraken een succesvolle terugkeer van [eiser sub 1] in een rustige situatie mogelijk moeten kunnen maken.
Het overleg met de medewerkers heeft mij wel gesterkt in mijn overtuiging, dat het lijntje voor terugkeer van [eiser sub 1] dun is en dat het van weerszijden de nodige omzichtigheid en wijsheid zal vergen dat lijntje niet te doen knappen.
[…]
Ik verzoek u een exemplaar van de bijgaande afspraken op korte termijn getekend aan mij te retourneren. […]”
2.23. De inhoud van het hiervoor onder punt 2.21. en 2.22. vermelde verslag opgesteld door Bartiméus luidt voor zover hier van belang als volgt:
“Doel van het gesprek is geweest de door [eiser sub 1] en haar ouders gewenste spoedige terugkeer van [eiser sub 1] op de groep en het gezamenlijk vaststellen van de voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden.
Aan het eind van het gesprek zijn gezamenlijk een aantal afspraken opgesteld. Deze afspraken volgen hieronder.
Intentie is dat een ‘tussenperiode’ wordt ingelast waarin [eiser sub 1] weer op de groep komt wonen zonder dat dit leidt tot spanning, conflicten en/of escalatie in het contact tussen ouders en medewerkers. […]
Over de afspraken is, zoals besproken, […] met de verantwoordelijke medewerkers overleg geweest om draagvlak en uitvoerbaarheid te toetsen.
De afspraken gelden voor de periode totdat de op korte termijn beoogde mediation tussen de heer en mevrouw [eisers sub 2 en 3] en Bartiméus tot nadere uitkomsten heeft geleid.
Afspraken
1. [eiser sub 1] komt zo spoedig mogelijk terug bij Bartiméus en krijgt van Bartiméus de zorg en ondersteuning die zij nodig heeft. Terugkeer is mogelijk, zodra deze afspraken zijn ondertekend en de tussenpersoon, bedoeld onder 2, beschikbaar is.
2. Zowel de heer en mevrouw [eisers sub 2 en 3], als de groep, maken gebruik van een tussenpersoon voor de communicatie. […] De heer en mevrouw [eisers sub 2 en 3] zullen Bartiméus laten weten wie namens hen het contact met Bartiméus onderhoudt.
3. De tussenpersonen hebben één keer per week contact met elkaar. […]
4. [eiser sub 1] kan op vrijdag en maandag gehaald resp. gebracht worden […]. Het halen en brengen leidt niet tot contact tussen de ouders en groepsleiding, groepsleiding noch ouders zullen op die momenten toenadering zoeken.
[…]
Plekken voor het ophalen en brengen zijn (s.v.p. uw voorkeur aankruisen):
[…]
5. De ouders bezoeken [eiser sub 1] niet tussentijds op de groep. De heer en mevrouw [eisers sub 2 en 3 ] kunnen [eiser sub 1], indien gewenst, bezoeken op dinsdagmiddag tussen 17.00-17.30 uur op de leenderij. […]
6. Bartiméus verstrekt tot 1-1-2009 een mobiele telefoon aan [eiser sub 1]. […]
7. Zo spoedig mogelijk na de zomerperiode (eind augustus) wordt de mediation gestart. Indien ouders – zoals nu verwacht – in september met vakantie zijn, start de mediation direct daarna. […]
8. Bovenstaande afspraken zijn geldig tot het moment waarop in de mediation eventueel andere afspraken gemaakt worden.
[…]
Deze afspraken worden strikt nageleefd. In zaken waarin zij niet expliciet voorzien, worden zij naar de geest toegepast. Indien door het niet naleven van de afspraken opnieuw spanningen ontstaan rond de zorg en ondersteuning van [eiser sub 1], kan dat aanleiding zijn de zorgovereenkomst betreffende [eiser sub 1] niet te continueren.
[…]”
2.24. [eisers] heeft de hiervoor weergegeven afspraken niet ondertekend.
2.25. Bij brief van 13 augustus 2008 heeft [eisers] de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geïnformeerd over de situatie waarin hij verkeert.
2.26. Met zijn brief van 18 augustus 2008 aan de Raad van Toezicht van Bartiméus heeft [eisers] een klacht ingediend “betreffende het functioneren van de Raad van Bestuur en de directeur Sector Wonen inzake een vier jaar durend conflict met de zorginstelling Bartiméus betreffende de kwaliteit in de uitvoering van de zorg, calamiteiten met ernstige gevolgen en het onthouden van medische zorg”.
2.27. Bij brief van 17 september 2008 heeft [Y], namens Bartiméus, het volgende, voor zover hier van belang, aan [eisers] medegedeeld:
“Op 16 juli spraken wij elkaar over de condities waaronder [eiser sub 1] zou kunnen terugkomen naar Bartiméus. In dit gesprek waren wij het snel eens over de wenselijkheid van terugkeer en deelden de mening dat er voor een bepaalde periode nadere afspraken nodig waren in het bijzonder over het contact tussen u als ouders en de groepsbegeleiders.
In die tussenperiode zou de begeleiding erop gericht zijn [eiser sub 1] tot rust te laten komen, Direct na de zomer, dan wel na uw vakantie, zouden we mediation starten gericht op de langere termijn.
Vervolgens heb ik, zoals wij in het overleg hadden besproken, over de afspraken intern overleg gevoerd met de betrokken medewerkers om mij ervan te verzekeren dat wat wij overeenkwamen ook in de dagelijkse praktijk uitvoerbaar is. Daarna heb ik u gevraagd mij de afspraken getekend terug te sturen zodat wij de spoedige terugkeer van [eiser sub 1] konden voorbereiden.
Het is nu drie maanden later. Er heeft uitvoerige mailwisseling en telefonisch contact plaatsgevonden tussen u en diverse medewerkers van Bartiméus over o.a. het ondertekenen van de afspraken, de medicatie, de dagbesteding, de toegang tot de groep, etc. etc. Ook heeft de heer [pastor], pastor bij Bartiméus, in de zomer opnieuw geprobeerd te bemiddelen.
[…]
Ik wil nogmaals benadrukken dat [eiser sub 1] welkom blijft bij Bartiméus. Ik blijf echter ook van mening dat een terugkeer van [eiser sub 1] alleen kan plaatsvinden onder de eerder beschreven condities. Er is teveel gebeurd en het vertrouwen is teveel onder druk gezet om hiervan af te wijken. Dat zou risico’s met zich brengen die ik als bestuurder onverantwoord vind. Hoewel wij ook nog steeds zeer hechten aan het belang van [eiser sub 1] en van u, hebben wij evenzeer te maken met het belang van medewerkers en medebewoners.
Op dit moment constateer ik dat wij niet verder komen en dat [eiser sub 1] daarvan de dupe is. Zo langzamerhand zie ik nog maar één mogelijkheid om uit deze impasse te komen. Ik doe u nog een laatste voorstel en dat is dat wij tussen nu en twee weken de mediation starten. […]
Wanneer u zich niet in mijn voorstel kunt vinden, kan ik geen andere conclusie meer trekken dan dat wonen bij Bartiméus voor [eiser sub 1] niet langer tot de mogelijkheden behoort en zullen wij de zorgovereenkomst op dat onderdeel beëindigen. Uiteraard kan zij desgewenst gebruik maken van onze ambulante dienstverlening en dagbesteding. Ook zijn wij bereid in goed overleg met u te zoeken naar een voor [eiser sub 1] geschikte verblijfsmogelijkheid buiten Bartiméus.
[…]
Voor de goede orde laat ik u weten dat tijdens het mediationtraject [eiser sub 1] weer bij ons kan komen wonen zodra de afspraken van 16 juli door u ondertekend zijn. Het is ons inmiddels duidelijk geworden dat u op onderdelen bezwaar hebt tegen de voorgelegde afspraken. Niettemin doe ik een dringend beroep op u over deze bezwaren heen te stappen.
[…]”
2.28. Naar aanleiding van de hiervoor onder punt 2.17. vermelde melding heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg op in oktober 2008 een concept-rapport uitgebracht, waarin zij onder meer constateert dat er een diepe vertrouwenskloof bestaat tussen ouders en woonbegeleiders en dat tussen de ouders en raad van bestuur een impasse is ontstaan. Voorts benadrukt de Inspectie in haar begeleidende brief het belang van mediation.
2.29. Nadat de advocaat van [eisers] aan Bartiméus had laten weten dat [eisers] het mediationtraject niet wilde ingaan, heeft Bartiméus bij brief van 10 november 2008 aan [eisers] (onder meer) medegedeeld dat de zorgovereenkomst met [eiser sub 1] tegen 1 februari 2009 wordt opgezegd.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert bij vonnis in kort geding, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaalt dat Bartiméus de zorgovereenkomst onverwijld en onvoorwaardelijk gestand dient te doen en in dat kader [eiser sub 1] per direct weer toe te laten bij Bartiméus alsmede dat [eisers] op gelijke wijze als voor andere ouders van cliënten van Bartiméus geldt, recht heeft op het onderhouden van contact met [eiser sub 1] langs alle mogelijke middelen (telefoon, bezoek), een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat Bartiméus in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen. Tot slot vordert [eisers] de veroordeling van Bartiméus in de kosten van het geding.
3.2. Aan zijn vordering legt [eisers] het volgende ten grondslag. Bartiméus heeft de zorgovereenkomst met [eiser sub 1] tegen 1 februari 2009 opgezegd. [eisers] is van mening dat dit ten onrechte is en in strijd met artikel 7:460 BW is, dat - in ieder geval analoog - van toepassing is. Volgens [eisers] was tussen partijen geen punt van discussie dat [eiser sub 1] terug zou keren op de woongroep. Bartiméus verbindt aan de terugkeer echter voor [eisers] onaanvaardbare voorwaarden, zoals die volgen uit het gespreksverslag van 16 juli 2008 opgesteld door Bartiméus(punt 2.23.). [eisers] bestrijdt dat dergelijke afspraken zijn gemaakt tijdens het gesprek op 16 juli 2008.
3.3. Bartiméus voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De spoedeisendheid van de zaak is uit het gestelde en gevorderde voldoende aannemelijk geworden.
4.2. In het onderhavige geschil dient de vraag te worden beantwoord of Bartiméus de zorgovereenkomst met betrekking tot [eiser sub 1] mocht opzeggen. De voorzieningenrechter hanteert hierbij als uitgangspunt dat een zorgovereenkomst als die met betrekking tot [eiser sub 1], niet opzegbaar is, tenzij er gewichtige redenen voor de opzegging bestaan. Bij de beoordeling van de vraag of Bartiméus gewichtige redenen had om de overeenkomst op te zeggen, stelt de voorzieningenrechter voorop dat voor het verlenen en ontvangen van adequate zorg op grond van een zorgovereenkomst wederzijds vertrouwen tussen alle betrokken partijen moet bestaan.
4.3. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisers] erkend dat er sprake is van een gebrek aan vertrouwen in - kort gezegd - Bartiméus. Hij heeft echter aangevoerd dat deze vertrouwensbreuk aan Bartiméus te wijten is.
4.4. [eisers] heeft aangevoerd dat Bartiméus aan de terugkeer van [eiser sub 1] voor hem onaanvaardbare en bovendien van de op 16 juli 2008 gemaakte afspraken afwijkende voorwaarden wenste te verbinden. Bartiméus heeft erop gewezen dat het gesprek tussen [eisers] en [Y] op 16 juli 2008 het doel had om te verkennen op welke wijze en onder welke voorwaarden de terugkeer van [eiser sub 1] kon worden voorbereid en dat de afspraken nog moesten worden afgestemd met de medewerkers. Deze afstemming heeft tot nader gedetailleerde afspraken geleid, die aan de ouders zijn gezonden ter ondertekening.
4.5. Vooralsnog is niet aannemelijk geworden dat [Y] op 16 juli 2008 met [eisers] afspraken heeft gemaakt van een zodanig karakter dat [eisers] Bartiméus daaraan zonder meer kan houden. Het conflict speelde zich immers juist af tussen de ouders van [eiser sub 1] en de medewerkers die de verzorging van [eiser sub 1] tot taak hadden, zodat afstemming met deze verzorgers over de te stellen voorwaarden geboden was om te onderzoeken of er voldoende basis was om de terugkeer van [eiser sub 1] te doen slagen en er niet onmiddellijk nieuwe conflicten zouden ontstaan. Gezien de duur en de intensiteit van het conflict en het feit dat [eiser sub 1] op initiatief van [eisers] sedert medio juni 2008 niet meer op de woongroep bij Bartiméus verbleef, is het alleszins begrijpelijk en redelijk dat Bartiméus aan de terugkeer van [eiser sub 1] voorwaarden heeft willen verbinden, die ook draagvlak hadden bij degenen die de verzorging van [eiser sub 1] effectueerden. De inhoud van de door Bartiméus gestelde voorwaarden (weergegeven in punt 2.23.) is, gezien het stadium van escalatie van het conflict, ook niet onredelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de beperking in het contact tussen [eisers] en [eiser sub 1] op doordeweekse dagen, waartegen [eisers] met name bezwaar had, van tijdelijke aard was en dat het geheel van afspraken het doel had om zo snel mogelijk weer te komen tot een normale situatie en normale communicatie. Onder die omstandigheden kan [eisers] Bartiméus niet verwijten dat zij vastgehouden heeft aan deze voorwaarden en dat de vertrouwensbreuk, althans het niet tot herstel daarvan komen, aan Bartiméus te wijten is.
4.6. In het verlengde hiervan geldt dat de omstandigheid dat partijen tot op heden het mediationtraject niet zijn ingegaan, niet aan Bartiméus kan worden tegengeworpen. [eisers] heeft op de zitting verklaard dat het deelnemen aan mediation een te zware belasting vormt, naast de dagelijkse verzorging van [eiser sub 1]. Juist in dit probleem was echter voorzien in juli 2008 doordat [eiser sub 1] zou terugkeren naar de woongroep en partijen daarna hun krachten aan mediation konden wijden.
4.7. Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de volgende slotsom. Vast staat dat de vertrouwensrelatie tussen Bartiméus en [eisers] als gevolg van ernstige meningsverschillen over de door Bartiméus aan [eiser sub 1] te verlenen zorg en aandacht heftig is verstoord. Gezien de duur van het conflict en de herhaalde pogingen om tot een oplossing te komen, die telkens niet tot resultaat hebben geleid, ligt herstel van die (vertrouwens)relatie niet in de lijn der verwachting, althans is (een begin van) herstel geenszins in zicht. Hoe treurig een en ander ook is voor [eiser sub 1], niet kan worden geoordeeld dat Bartiméus onvoldoende gewichtige redenen had om de zorgovereenkomst betreffende [eiser sub 1] op te zeggen.
4.8. Evenmin kan gezegd worden dat Bartiméus bij (de aanloop tot) de opzegging niet de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Dit blijkt voldoende uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling over en weer is aangevoerd. Ook volgt uit de overgelegde correspondentie dat Bartiméus zich (van meet af aan) voldoende heeft ingespannen om een oplossing voor de ontstane situatie te zoeken. Tevens staat vast dat Bartiméus [eisers] heeft gewezen op de mogelijke consequenties van een en ander alsmede dat Bartiméus (in het laatste stadium) aan [eisers] haar hulp heeft aangeboden bij het zoeken naar alternatieve plaatsingsmogelijkheden voor [eiser sub 1]. Er is onvoldoende gebleken dat er geen mogelijkheid is om [eiser sub 1] in een andere instelling te plaatsen, waarbij zij de speciale zorg zal ontvangen die voor haar vereist is. De bij de opzegging in acht genomen opzegtermijn acht de voorzieningenrechter redelijk, gezien het feit dat [eiser sub 1] sinds medio juni 2008 niet meer op de woongroep verblijft.
4.9. De vorderingen van [eisers] zullen gezien het vooroverwogene derhalve worden afgewezen.
4.10. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Bartiméus worden begroot op:
- vast recht € 254,00
- salaris procureur 816,00
Totaal € 1.070,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Bartiméus tot op heden begroot op EUR 1.070,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M.E. van der Burg-van Geest en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2009.?
w.g. griffier w.g. rechter