vonnis
RECHTBANK UTRECHT
238348 / HA ZA 07-195418 februari 2009
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 238348 / HA ZA 07-1954
Vonnis in verzet van 18 februari 2009
[opposant],
wonende te [woonplaats],
opposant,
advocaat mr. J. van Ravenhorst,
[geopposeerde],
wonende te [woonplaats],
geopposeerde,
advocaat mr. D. van de Lockant-Geschiere.
Partijen zullen hierna [opposant] en [geopposeerde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 27 februari 2008;
• het proces-verbaal van comparitie van 22 augustus 2008;
• het proces-verbaal van voortzetting van comparitie van 14 oktober 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [geopposeerde] is advocaat te [woonplaats]. Hij heeft als zodanig aan [opposant] en zijn ondernemingen in civiele zaken juridische bijstand verleend. [geopposeerde] heeft in verband met zijn werkzaamheden in de periode van juli tot en met oktober 2003, januari tot en met april 2004 en juni, november en december 2004 in totaal 16 declaraties aan [opposant], althans aan zijn ondernemingen of zijn echtgenote verzonden (hierna: de declaraties). De declaraties zijn onbetaald gebleven.
2.2. [geopposeerde] heeft de declaraties op grond van artikel 32 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (hierna: WTBZ) ter begroting aan de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Amsterdam (hierna: de Raad van Toezicht) voorgelegd.
2.3. De Raad van Toezicht heeft bij beslissing van 19 juni 2007 de declaraties begroot op EUR 9.922,10. In de begeleidende brieven bij deze beslissing aan [opposant] en [geopposeerde] staat onder meer:
“De heer De Fuyk heeft in zijn brieven van 5 februari plus bijlage en 13 mei 2007 de volgende bezwaren - kort samengevat - naar voren gebracht.
De declaraties zijn verkeerd te naam gesteld. Bovendien bevatten deze diverse fouten zoals de tariefstelling, dubbele griffiekosten, fout berekende notariskosten etc. Dit is indertijd duidelijk weergegeven in een overzicht van administratiekantoor [naam] welk overzicht hij indertijd als bijlage bij zijn brief van 17 januari 2005 aan mr [geopposeerde] heeft gezonden. Ook is mr [geopposeerde] toerekenbaar tekort zijn geschoten waardoor hij schade heeft geleden. Het is niet waar dat hij indertijd zou hebben ingestemd met willekeurige verrekening van een voorschotnota van 5 februari 2003 met declaratie van welke andere firma van hem ook. Het is dan ook onjuist dat de declaraties buiten het voorschot niet betaald zijn.
Vooropstaat dat in het kader van deze begrotingsprocedure de Raad van Toezicht geen oordeel toekomt over de vragen:
of de declaraties al dan niet overeenkomstig de wens van de heer [opposant] juist te naam zijn gesteld;
of de verschotten zoals notaris- en deurwaarderskosten op juiste wijze zijn doorberekend;
of mr [geopposeerde] bij de behandeling van de verschillende zaken toerekenbaar tekort zou zijn geschoten.
Deze bezwaren zijn van inhoudelijke aard, waarmee in het kader van een begroting van declaraties door de Raad van Toezicht geen rekening wordt gehouden, tenzij blijkt van gegronde bezwaren tegen de verrichtingen van zodanige aard, dat zonder meer duidelijk is dat daarvoor geen dan wel een gematigd tarief in rekening kan worden gebracht. Van zodanige verrichtingen is echter niet gebleken, zodat de Raad aan deze bezwaren voorbijgaat. Verdergaande beoordeling is voorbehouden aan de burgerlijke rechter.”
2.4. Bij brieven van respectievelijk 21 juni 2007 en 20 juli 2007 heeft [geopposeerde]
[opposant] verzocht, althans gesommeerd tot betaling van het bedrag van EUR 9.922,10 over te gaan. [geopposeerde] heeft hieraan niet voldaan.
2.5. Bij verzoekschrift van 20 augustus 2007 heeft [opposant] de President (de rechtbank begrijpt: de voorzitter of benoemd lid in de zin van artikel 33 lid 1 WTBZ) van deze rechtbank verzocht om de declaraties nader te begroten en de begroting te voorzien van een bevelschrift tot tenuitvoerlegging.
2.6. Bij beschikking van 29 augustus 2007 tussen [geopposeerde] als verzoeker en [opposant] als verweerder met zaaknummer / rekestnummer 235583 / HA RK 07-270 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank (de rechtbank begrijpt: in zijn hoedanigheid van benoemd lid in de zin van artikel 33 lid 1 WTBZ) de declaraties overeenkomstig de beslissing van de Raad van Toezicht begroot op een bedrag van EUR 9.922,10 en de ten uitvoerlegging van die beschikking bevolen (hierna: het bevelschrift).
2.7. Op 5 september 2007 is het bevelschrift aan [opposant] betekend door achterlating in een gesloten envelop op het adres van [opposant]. Tegen het bevelschrift heeft [opposant] bij dagvaarding van 10 oktober 2007 verzet ingesteld.
3.1. [opposant] vordert de vernietiging van het bevelschrift. [opposant] voert hiertoe de verweren aan die de Raad van Toezicht bij de begroting buiten beschouwing heeft gelaten. [opposant] brengt naar voren dat de declaraties ten onrechte op naam van [opposant] zijn gezet in plaats van de door [opposant] geleide ondernemingen, de verschotten onjuist zijn berekend, de betaalde voorschotten toereikend zijn en dat [geopposeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de behandeling van verschillende zaken. [opposant] stelt dat deze verweren niet zozeer tegen de hoogte van de declaraties waren gericht en dat de Raad van Toezicht zich daarom ingevolge artikel 32 WTBZ onbevoegd had moeten verklaren. Volgens [opposant] dienen de verweren, nu de Raad van Toezicht zich wel bevoegd heeft verklaard en uiteindelijk een executoriale titel is verleend, in de onderhavige procedure ten volle te worden beoordeeld.
3.2. [opposant] vordert voorts, in de verzetdagvaarding aangeduid als 'in reconventie', veroordeling van [geopposeerde] tot betaling van EUR 4.062,66, vermeerderd met rente en kosten. [opposant] voert hiertoe aan dat [geopposeerde] een bedrag van EUR 7.226,94 te veel heeft gefactureerd en dat na aftrek van betaalde voorschotten [geopposeerde] nog een bedrag van
EUR 4.062,66 aan [opposant] verschuldigd is.
3.3. [geopposeerde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [opposant] in zijn verzet, althans tot afwijzing van zijn vorderingen in verzet en in reconventie.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van [opposant] in zijn verzet overweegt de rechtbank eerst als volgt. [geopposeerde] betwist dat de verzetdagvaarding tijdig is uitgebracht omdat, zo begrijpt de rechtbank uit de toelichting namens [geopposeerde] ter comparitie, [opposant] het verzet niet binnen een termijn van vier weken na betekening van het bevelschrift heeft ingesteld. Dit verweer gaat niet op. Artikel 40 lid 1 WTBZ bepaalt dat degene tegen wie een bevelschrift is afgegeven daartegen verzet kan doen. In artikel 40 WTBZ is geen termijn opgenomen waarbinnen dat verzet moet worden ingesteld. Een dergelijke termijn is ook niet opgenomen in de overige bepalingen van de WTBZ of in het bevelschrift zelf.
4.2. Ook overigens zijn geen omstandigheden gebleken die tot niet-onvankelijkheid van [opposant] in zijn verzet leiden. De rechtbank komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzet. Naar het oordeel van de rechtbank is dat verzet gegrond omdat
- kort gezegd - de Raad van Toezicht zich gelet op de inhoud van de bezwaren van [opposant] tegen de declaraties onbevoegd had moeten verklaren. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
4.3. Ingevolge artikel 32 WTBZ is de Raad van Toezicht bevoegd om het salaris van een advocaat te begroten 'in geval van verschil over het salaris'. Dit betekent dat de Raad van Toezicht alleen bevoegd is om in het kader van de bijzondere procedure op grond van de artikelen 32-40 WTBZ (hierna: de begrotingsprocedure) tot begroting over te gaan als de bezwaren tegen de declaraties zien op de hoogte van de declaraties. Indien de verschuldigdheid van de declaraties echter op andere gronden wordt betwist, is de Raad van Toezicht onbevoegd. Een advocaat zal zijn vordering dan op gebruikelijke wijze bij de burgerlijke rechter moeten instellen.
4.4. De rechtbank stelt vast dat de bezwaren van [opposant] tegen de declaraties nagenoeg geen betrekking hebben op de hoogte daarvan. Dit volgt ook uit de (begeleidende brieven bij) de beslissing van de Raad van Toezicht van 19 juni 2007 zelf. Deze bezwaren zijn onder '3. De bezwaren' samengevat weergegeven en onder '4. Beoordeling' heeft de Raad van Toezicht geoordeeld dat die bezwaren van inhoudelijke aard zijn en dat daarmee in het kader van een begroting geen rekening wordt gehouden (zie hiervóór onder rov. 2.3).
De Raad van Toezicht is vervolgens tot begroting overgegaan en heeft zich daarmee dus - ondanks zijn overwegingen onder '4. Beoordeling' - impliciet bevoegd geacht. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder rov. 4.3 heeft overwogen, was de Raad van Toezicht echter onbevoegd.
4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat [geopposeerde] reeds voorafgaande aan de procedure bij de Raad van Toezicht bekend was met de bezwaren van [opposant]. Namens
[geopposeerde] is bij de voorzetting van de comparitie nog verklaard dat bedoeld is de kwestie beperkt voor te leggen aan de Raad van Toezicht door alleen een oordeel te verkrijgen over de redelijkheid van de hoogte van zijn declaraties. De rechtbank volgt [geopposeerde] daarin niet, nu [geopposeerde] vervolgens niet overeenkomstig heeft gehandeld. [geopposeerde] heeft immers na de verkregen beslissing van de Raad van Toezicht een verzoekschrift tot nadere begroting en afgifte van een bevelschrift ingediend. Daardoor is ten aanzien van zijn declaraties een executoriale titel verleend zonder dat de overwegend inhoudelijke bezwaren van [opposant] tegen die declaraties in rechte konden worden beoordeeld.
4.6. Zoals de rechtbank hiervoor onder rov. 4.4 heeft geoordeeld, was de Raad van Toezicht onbevoegd om de declaraties van [geopposeerde] te begroten. Anders dan [opposant] stelt, volgt daaruit echter niet dat zijn bezwaren tegen die declaraties in de onderhavige procedure ten volle moeten worden beoordeeld. In een begrotingsprocedure als de onderhavige komt de rechtbank alleen een beoordeling toe van de begroting door de Raad van Toezicht en dus per definitie alleen van de bezwaren die daarop zien, de bezwaren dus die tegen de hoogte van de declaraties zijn gericht. In een dergelijke begrotingsprocedure kan om die reden ook geen vordering in reconventie worden ingesteld. De vordering van [opposant] tot betaling van EUR 4.062,66 komt dus niet voor toewijzing in aanmerking.
4.7. De onbevoegdheid van de Raad van Toezicht brengt wel mee dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank geen bevelschrift had mogen afgegeven. Om die reden zal de rechtbank het verzet gegrond verklaren en het bevelschrift vernietigen.
4.8. [geopposeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Daarmee ontvalt de noodzaak van een afzonderlijke beslissing op het verzoek van [opposant] om de kosten van de voortzetting van de comparitie voor rekening van
[geopposeerde] te laten komen, zoals gedaan bij brief van 29 augustus 2008 en herhaald bij de voortzetting van de comparitie. De kosten aan de zijde van [opposant] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,31
- vast recht 251,00
- salaris advocaat 1.356,00 (3,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.691,31
5.1. verklaart het verzet gegrond,
5.2. vernietigt het bevelschrift van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van
29 augustus 2007 met zaaknummer / rekestnummer 235583 / HA RK 07-270,
5.3. veroordeelt [geopposeerde] in de proceskosten, aan de zijde van [opposant] tot op heden begroot op EUR 1.691,31,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H.M. van der Heiden en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2009.
w.g. griffier w.g. rechter