ECLI:NL:RBUTR:2009:BH4544

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-710950-08 en 16-514080-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op schoenenwinkel met gebruik van geweld en bedreiging

Op 3 maart 2009 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een gewapende overval op een schoenenwinkel in Driebergen-Rijsenburg op 24 april 2008. De rechtbank heeft de verdachte, die minderjarig was ten tijde van het delict, veroordeeld tot een jeugddetentie van 240 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 40 uur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte de overval had gepleegd door gebruik te maken van geweld en bedreiging met een vuurwapen en een stroomstootwapen. Tijdens de overval werden twee medewerkers van de winkel gedwongen tot afgifte van een geldbedrag van 1760 euro en sleutels. De rechtbank achtte de bewijsvoering voldoende, onder andere door DNA-onderzoek op sigarettenpeuken die bij de plaats delict waren aangetroffen en telefoongesprekken tussen de verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de minderjarigheid van de verdachte en de impact van de overval op de slachtoffers. De vordering van de officier van justitie werd gedeeltelijk toegewezen, en de rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte en de benadeelde partijen. De benadeelde partijen vorderden schadevergoeding, die door de rechtbank gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/710950-08 en 16/514080-07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 maart 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], aan het adres [adres]
raadsvrouwe mr. B. Molleman, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaken zijn eerder behandeld ter terechtzittingen van 15 september 2008 en 14 oktober 2008, waarbij de behandeling van de zaak telkens is geschorst en aangehouden. De behandeling van de zaak met parketnummer 16/710950-08 is inhoudelijk voortgezet op de terechtzitting van 17 februari 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting van 17 februari 2009 is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met parketnummer 16/514080-07.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Verdachte wordt diefstal met geweld dan wel afpersing ten laste gelegd.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 24 april 2008 samen met een ander door gebruikmaking van geweld en door bedreiging met een pistool en een stroomstootwapen twee medewerkers van [bedrijf] heeft gedwongen tot afgifte van (onder meer) een geldbedrag van zeventienhonderdzestig euro.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsvrouwe voert daartoe, zakelijk weergegeven, het navolgende aan.
De informatie van de CIE kan niet tot bewijs dienen, omdat er geen oordeel kan worden gegeven over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie.
Uit de telefoontap van het gesprek van 8 mei 2008 blijkt niet dat de stem van cliënt is herkend. Slechts het vermoeden bestaat dat cliënt degene is die door medeverdachte [medeverdachte] [verdachte] genoemd wordt. Naar de stelling van de raadsvrouwe kan voorts uit de inhoud van het gesprek niet worden afgeleid dat gesproken wordt over de overval op [bedrijf]. Omdat cliënt en [medeverdachte] met elkaar bevriend zijn is het heel wel mogelijk dat er op 24 april 2008 meermalen contact is geweest tussen hun telefoons, aldus de raadsvrouwe. Dat uit verkeersgegevens blijkt dat beide telefoons zich in de ochtend in Driebergen bevonden, kan niet leiden tot de conclusie dat cliënt en voornoemde [medeverdachte] betrokken waren bij de in de ochtend in Driebergen-Rijsenburg gepleegde overval.
Bij de verrichte huiszoeking bij verdachte zijn geen goederen aangetroffen die direct of indirect te herleiden zijn tot de overval. De laptop van cliënt is vrij toegankelijk, zonder wachtwoord. De raadsvrouwe stelt dat het feit dat er op die laptop zoektermen zijn aangetroffen die verband zouden houden met de overval, niets zegt over een eventuele betrokkenheid bij die overval.
De signalementen die door de slachtoffers van de overval en de getuigen worden gegeven verschillen onderling sterk van elkaar. De getuigen hebben cliënt niet herkend bij de fotoconfrontatie. Uit het op een in de buurt van [bedrijf] gevonden sigarettenpeuk aangetroffen DNA-profiel van cliënt kan, aldus de raadsvrouwe, slechts worden afgeleid dat cliënt daar is geweest maar niet wanneer en zeker niet dat hij de overval heeft gepleegd.
De positie van [naam] is onduidelijk. Hij zou volgens zijn verklaring meer weten van de overval, maar wenst geen nadere informatie te verstrekken. Naar de raadsvrouwe stelt is gelet daarop zijn jegens cliënt geuite verdenking niet betrouwbaar.
De overige stukken in het dossier bevatten evenmin bewijs ten aanzien van de betrokkenheid van cliënt bij de overval, aldus de raadsvrouwe.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 24 april 2008 in de ochtend is de winkel [bedrijf] in Driebergen-Rijsenburg overvallen, waarbij de daders – onder meer – een geldbedrag van zeventienhonderdzestig euro hebben buitgemaakt . De overvallers kwamen [bedrijf] binnen en liepen in de winkel direct door naar achteren, waar zich het kantoor bevindt. Zij droegen bivakmutsen en waren voorzien van een pistool en een stroomstootwapen, althans van daarop lijkende wapens. De arm van mevrouw [benadeelde 2] werd op haar rug gedraaid en zij en mevrouw [benadeelde 1] kregen een pistool of een stroomstootwapen of daarop gelijkende wapens in hun rug geduwd. De slachtoffers omschreven de gebruikte wapens direct na de overval gedetailleerd. De overvallers zeiden: “Ik wil geld.”en “Naar de kluis. Geld”. De kluis bevindt zich in het kantoor. Er zijn twee handen nodig om de deur van het kantoor te openen. Toen mevrouw [benadeelde 1] in haar nervositeit de deur van het kantoor niet direct open kreeg, werd de arm van mevrouw [benadeelde 2] losgelaten zodat zij de deur kon openen. Mevrouw [benadeelde 2] opende vervolgens de kluis met haar sleutel en haalde daar twee sealbags uit, één met geld en één met sleutels, en ook een blauwe zak met wisselgeld. Ze legde de zakken op tafel, maar één van de sealbags viel op de grond. Eén van overvallers zei: “Niet gooien” en raapte de zak op. De overvallers pakten daarna het geld en renden zonder iets te zeggen weg. Eén van hen nam het pakje sigaretten van mevrouw [benadeelde 1] mee, dat op tafel in het kantoor lag. Nadat de overval had plaatsgevonden heeft de politie de omgeving van [bedrijf] nader onderzocht. Onder de bomen aan de overkant van de ingang van de winkel is een aantal sigarettenpeuken aangetroffen. Er zijn drie droge sigarettenpeuken veilig gesteld en het daarin aanwezige DNA-profiel is vergeleken met dat van verdachte en zijn medeverdachte. Opmerkelijk was dat de veilig gestelde sigarettenpeuken droog waren terwijl het de voorgaande nacht geregend had en een andere op die plaats aanwezige sigarettenpeuk nat was. Dit maakt aannemelijk dat de droge peuken op 24 april 2008 ter plaatse zijn neergegooid. Aan één van de sigarettenpeuken zat nog een askegel, hieruit kan worden afgeleid dat deze peuk niet door de wind daar terecht is gekomen. Het DNA-profiel van verdachte kwam overeen met het DNA-profiel in het speeksel van de onderzochte sigarettenpeuk met de askegel. Dat van de medeverdachte leverde een overeenkomst op met het DNA-profiel in het speeksel in één van de andere onderzochte sigarettenpeuken .
De politie heeft onderzoek gedaan naar de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoons die bij verdachte en zijn medeverdachte in gebruik waren. Uit dat onderzoek blijkt dat de gebruikers van die mobiele telefoons die ochtend in Driebergen waren. Ook blijkt dat er tussen die telefoons onderling alsook tussen de mobiele telefoon van de medeverdachte en de thuistelefoon van verdachte op 24 april 2008 in totaal meer dan twintig keer telefonisch contact is geweest. De stelling van de raadsvrouwe dat dergelijk veelvuldig contact te verklaren valt uit de vriendschap tussen de twee jongens laat zich niet rijmen met de verklaring van verdachte dat hij de medeverdachte wel kent van de lagere school, maar dat het geen vriend van hem is. Ook medeverdachte [medeverdachte] stelt dat hij verdachte wel kent van school, maar niet met hem bevriend is.
Getuigen hebben de ochtend van 24 april 2008 omstreeks het tijdstip van de overval twee Marokkaanse of Turkse jongens zien staan op de plaats waar de sigarettenpeuken zijn aangetroffen. De jongens stonden op die plaats te roken. Eén van de getuigen beschreef dat één van de jongens steeds heen en weer liep vanaf de bomen in de richting van de ingang van [bedrijf] en weer terug. Beide getuigen omschrijven de leeftijd van de jongens als gelegen tussen 17 en 20 jaar. Volgens één getuige was de ene jongen iets langer en forser dan de andere jongen. De door de getuigen omschreven leeftijden van de jongens en het door de ene getuige omschreven verschil in postuur tussen de twee jongens komen overeen met de signalementen die de twee medewerksters van [bedrijf] van de overvallers hebben gegeven. Deze omschrijvingen komen weer overeen met de leeftijden en de posturen van verdachte en zijn medeverdachte. Dat de getuigen verdachte en zijn medeverdachte bij een fotoconfrontatie niet hebben herkend doet daar niet aan af.
De rechtbank acht voorts de volgende omstandigheden van belang. Medeverdachte [medeverdachte] heeft in oktober 2007 drie dagen stage gelopen bij [bedrijf] en wist zodoende waar in de winkel zich het kantoor en de kluis bevonden. Er zijn tapverslagen van op 29 april en 8 mei 2008 gevoerde en afgeluisterde telefoongesprekken tussen de medeverdachte en een zekere [verdachte]. Naar de mening van de raadsvrouwe bestaan er slechts vermoedens dat [verdachte] en verdachte dezelfde persoon zijn, maar verdachte, de medeverdachte en enkele getuigen verklaren dat verdachte die naam als bijnaam gebruikt. In het gesprek op 29 april 2008 spreken ze over een ‘elektrische ding’ dat bij de medeverdachte in bezit zou zijn. In het gesprek van 8 mei 2008 spreken ze over een uitzending van de voorgaande dag van ‘Bureau nog wat’, waar zij op zijn geweest, maar niet met hun hoofden. Tijdens de uitzending van Bureau Hengeveld op 7 mei 2008 is de overval op [bedrijf] in Driebergen-Rijsenburg aan de orde geweest.
Gelet op het vorenstaande, bezien in onderlinge samenhang, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte de overval op 24 april 2008 op de winkel van [bedrijf] te Driebergen-Rijsenburg hebben gepleegd. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat, nu verdachte geen enkele verklaring wenst te geven over het feit dat zijn DNA in die sigarettenpeuk op die plaats is aangetroffen, zij – mede gelet op de tijdslijn – niet anders kan dan aansluiten bij de ten aanzien van de sigarettenpeuken aannemelijk voorkomende redenering van de officier van justitie, namelijk dat die peuken afkomstig zijn van de overvallers van [bedrijf] die aldaar in de bosjes op de uitkijk stonden. De winkel werd overvallen op een moment dat er geen klanten binnen waren.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander op 24 april 2008 [bedrijf] te Driebergen-Rijsenburg heeft overvallen en onder gebruikmaking van geweld en bedreiging met geweld de twee aldaar aanwezige medewerkers heeft gedwongen tot afgifte van sleutels en van een geldbedrag van zeventienhonderdzestig euro.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 24 april 2008 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde 2] en [benadeelde 1] (medewerkers van [bedrijf]) heeft gedwongen tot afgifte van 1760 euro en meerdere sleutels, toebehorende aan [bedrijf], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededader met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voornoemde [bedrijf] zijn binnengelopen en dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben getoond aan voornoemde [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en gericht hebben en gericht hebben gehouden op voornoemde [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en die [benadeelde 2] hebben vastgepakt en vastgehouden en hebben gezegd “Ik wil geld” en “Naar de kluis. Geld” en de arm van die [benadeelde 2] op haar rug heeft gedraaid en gedraaid gehouden en een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de rug hebben geduwd en een stroomstootwapen, althans een op een stroomstootwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] getoond en een stroomstootwapen, althans een op een stroomstootwapen gelijkend voorwerp, in de rug van die [benadeelde 2] heeft geduwd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het strafbare feit van afpersing op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen tweehonderdveertig dagen jeugddetentie waarvan zesentachtig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, onder oplegging als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun, met daarin begrepen zes maanden ITB Plus. Naar de officier van justitie stelt is het in verband met het thans aan verdachte opgelegde ITB Plus-traject niet aangewezen dat verdachte weer vast komt te zitten. Omdat hij honderdvierenzestig dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten, is het onvoorwaardelijk gevorderde gedeelte van de op te leggen jeugddetentie gelijk aan de voorlopige hechtenis.
5.2 Het standpunt van de verdediging
Indien en voor zover de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en overgaat tot oplegging van een onvoorwaardelijke straf, pleit de raadsvrouwe voor oplegging van een onvoorwaardelijke straf die gelijk is aan de periode dat verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zij verzoekt een groot deel van een op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen, met als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun met daarin ITB Plus. Uit de rapportage van Bureau Jeugdzorg blijkt dat het ITB Plus-traject heel goed verloopt. Cliënt gaat naar school en heeft werk, dat moet voor hem behouden blijven, aldus de raadsvrouwe.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Het spreekt voor zich dat de op deze manier uitgevoerde overval voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring is geweest. Hier heeft verdachte kennelijk in het geheel niet bij stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen. Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. In het bijzonder heeft de rechtbank rekening gehouden met de leeftijd van de verdachte ten tijde van het plegen van het delict. Daarnaast heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte gelet op zijn minderjarigheid een lange periode in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat zijn ITB Plus-traject in zoverre positief verloopt dat hij naar school gaat en werk heeft. Tot slot heeft de rechtbank stil gestaan bij de impact die de wijze en het tijdstip van de arrestatie van verdachte op hem en met name op zijn ouders en op de andere gezinsleden heeft gehad. Die gevolgen zijn dusdanig groot dat het gezin is verhuisd naar een andere woonplaats.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie van tweehonderdveertig dagen en oplegging van een werkstraf van veertig uren passend en geboden. Aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de jeugddetentie zal de bijzondere voorwaarde van de maatregel Hulp en Steun worden verbonden, met daarin begrepen ITB Plus voor de duur van zes maanden. De rechtbank zal het voorwaardelijk aantal dagen van de op te leggen jeugddetentie bepalen op zesenzeventig dagen in plaats van op het door de officier van justitie gevorderde aantal van zesentachtig dagen, omdat verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet opnieuw vast moet komen te zitten en op die wijze het aantal dagen onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk is aan het aantal dagen dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 2.000,-- aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij schade heeft geleden die een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank stelt de door [benadeelde 2] geleden immateriële schade in redelijkheid vast op een bedrag van € 1.000,--. Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 6.130,21, waarvan een bedrag van € 130,21 aan materiële schade en een bedrag van € 6.000,-- aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de geleden materiële schade tot een bedrag van € 4,10 en de geleden immateriële schade rechtstreekse gevolgen zijn van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank stelt de door [benadeelde 1] geleden immateriële schade in redelijkheid vast op een bedrag van € 1.000,--. Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat de vordering voor wat betreft het overige deel van de geleden materiële schade onvoldoende is onderbouwd en het overige deel van de vordering van geleden immateriële schade niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7 Het beslag
7.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
7.2 De teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen rode Samsung telefoon aan mevrouw [benadeelde 3], omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van twee weken jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 7 februari 2008 ten uitvoer zal worden gelegd. Zij stelt geen bezwaar te hebben tegen een eventuele omzetting van jeugddetentie in een werkstraf.
De raadsvrouwe is van mening dat een eventuele oplegging van een werkstraf in verband met het drukke weekprogramma van haar cliënt niet geïndiceerd is. Indien de rechtbank daartoe toch besluit, verzoekt zij oplegging van een korte werkstraf.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal, gelet op de opleiding die verdachte thans volgt, de bij vonnis van 7 februari 2008 voorwaardelijk opgelegde en thans ten uitvoer te leggen jeugddetentie voor de duur van twee weken omzetten in een werkstraf van achtentwintig uren.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77dd, 77ee, 77gg, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hiervoor onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
afpersing
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 240 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de (jeugd)reclassering;
* dat verdachte gedurende zes maanden van de proeftijd ITB-Plus zal volgen;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 20 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de navolgende in beslag genomen voorwerpen:
laptop Packard Bell easynote;
twee paar schoenen van het merk Hugo Boss;
een witte pet met Nike embleem;
een goudkleurige Samsung telefoon type SGH-X480;
een simkaart van Maroc Telecom;
een memorystick, merk Sandisk magic gate;
een memorycard pro duo 512 megabite kleur blauw;
zoals deze zijn genummerd op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst onder nummers 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 8;
- gelast de teruggave aan mevrouw [benadeelde 3] van een rode Samsung telefoon type SGH-X480 zonder simkaart, zoals deze is genummerd op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst onder nummer 3;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 7 februari 2008 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/514080-07 ten uitvoer zal worden gelegd;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie zal worden vervangen door een werkstraf van 28 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 14 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 1.000,-- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], € 1.000,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 1.004,10, waarvan € 4,10 ter zake van materiële schade en € 1.000,-- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], € 1.004,10 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft de voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het moment dat dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mr. J.E. Kruijff-Bronsing en mr. J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Bossink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 maart 2009.