ECLI:NL:RBUTR:2009:BH5441

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-711128-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag tijdens vechtpartij in Woerden met fatale afloop voor slachtoffer

In de zaak die zich afspeelde op 8 juni 2008 in Woerden, vond een massale vechtpartij plaats tussen een groep jongeren en twee Poolse mannen, waaronder het latere slachtoffer. Tijdens deze vechtpartij werd het slachtoffer, [slachtoffer], meerdere malen geslagen en geschopt, waarna hij buiten bewustzijn raakte. Verdachte, die niet bij de eerste vechtpartij aanwezig was, voegde zich later bij de groep jongeren en gaf het slachtoffer een krachtige trap tegen het hoofd terwijl deze op de grond lag. Het slachtoffer werd enkele dagen later, op 12 juni 2008, in het ziekenhuis dood verklaard, met als doodsoorzaak uitval van hersenfuncties door het opgelopen letsel. De rechtbank oordeelde dat hoewel verdachte schuldig werd bevonden aan poging tot doodslag, er geen wettig bewijs was dat zijn handeling direct leidde tot het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank sprak verdachte vrij van de primair ten laste gelegde feiten, maar achtte de poging tot doodslag bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en oordeelde dat de omstandigheden van het overlijden van het slachtoffer geen rol mochten spelen bij de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711128-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 maart 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1979] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsman mr. R.M. Maanicus, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 februari 2009, waarbij de officier van justitie, mr. M.M. Jansen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair:
samen met anderen [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door hem tegen het hoofd te schoppen terwijl die [slachtoffer] op de grond lag;
Feit 1 subsidiair:
samen met anderen [slachtoffer] heeft geprobeerd van het leven te beroven, door hem tegen het hoofd te schoppen terwijl die [slachtoffer] op de grond lag.
Feit 2:
openlijk geweld heeft gepleegd tegen één of meerdere personen.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit.
Zij heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. De raadsman is voorts van mening dat verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, nu verdachte ontkent te hebben geschopt tegen het hoofd van het slachtoffer.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen die in de navolgende bewijsoverweging voorkomen verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm ambtsedig opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0971/08-174550 (dossiernummer PL0917/08-009101 E).
Bij de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van de volgende -ook door verdachte niet betwiste- gang van zaken.
Op 8 juni 2008 heeft naar aanleiding van een ruzie in café [naam café] te Woerden een massale vechtpartij plaatsgevonden op de daargelegen [straat]. Bij deze vechtpartij waren twee Poolse mannen betrokken, onder wie het latere slachtoffer [slachtoffer], -nader te noemen: [slachtoffer] en een groep van ongeveer 10 à 15 Woerdense jongeren. Tijdens deze vechtpartij is [slachtoffer] meerdere malen geslagen en geschopt en is hij op de grond terechtgekomen. Hij is enkele minuten buiten bewustzijn geweest. De vechtpartij is beëindigd door tussenkomst van de portiers van café [naam café]. [slachtoffer] is de vechtpartij uitgekomen met een bebloed gezicht. Vast staat dat verdachte bij deze vechtpartij niet aanwezig is geweest.
Na de vechtpartij hebben de vier Polen zich begeven naar de Voorstraat waar [slachtoffer] zich heeft afgesplitst van de overige drie Polen. Vervolgens is tegen [slachtoffer] geweld gebruikt. Hierbij is verdachte aanwezig geweest. Op een gegeven moment is [slachtoffer] roerloos op de grond blijven liggen en hebben zijn belagers hem alleen achtergelaten. Later is medeverdachte [medeverdachte 1] -nader te noemen: [medeverdachte 1]- samen met een ander teruggekeerd naar [slachtoffer] omdat hij bezorgd was over zijn toestand. Zij troffen [slachtoffer] nog steeds bewusteloos aan. [slachtoffer] is vervolgens met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht en is enkele dagen later, op 12 juni 2008, overleden. Als doodsoorzaak is vastgesteld: uitval van hersenfuncties en verwikkelingen daarvan ten gevolge van heftig botsend geweld op het hoofd.
Overweging ten aanzien van feit 1
De rechtbank gaat ten aanzien van het op de Voorstraat tegen [slachtoffer] gebruikte geweld uit van de volgende gang van zaken.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] op de grond viel door een vuistslag die
medeverdachte [medeverdachte 2] -nader te noemen: [medeverdachte 2]- [slachtoffer] gaf. Vervolgens zag hij een seconde nadat [slachtoffer] op de grond was gevallen dat verdachte met de hak van zijn rechterschoen een neerwaartse trap in het gezicht van [slachtoffer] gaf. [medeverdachte 1] zag dat die trap erg hard ging en dat verdachte vol uithaalde. [slachtoffer] lag met zijn hoofd op een harde ondergrond die niet mee veerde. Verdachte raakte [slachtoffer] aan de linkerzijkant van zijn gezicht, ter hoogte van zijn oogkas.
Medeverdachte [medeverdachte 3] -nader te noemen: [medeverdachte 3]- heeft verklaard dat hij zag dat verdachte met zijn geschoeide voet [slachtoffer] heel hard een trap (een soort stamp) van bovenaf in zijn gezicht gaf. Het hoofd van [slachtoffer] ging op en neer op de straat, omdat het zo hard ging. Verdachte trapte niet zoals je een voetbal trapt, maar hij maakte een beweging met zijn voet van boven naar beneden.
Anders dan de raadsman van verdachte heeft betoogd, acht de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] geloofwaardig en betrouwbaar. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben over die bewuste nacht in het algemeen, en over de trap van verdachte aan [slachtoffer] in het bijzonder, in tegenstelling tot verdachte, gedetailleerd verklaard. De verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zijn niet identiek, maar komen overeen op essentiële punten, zoals bijvoorbeeld de wijze waarop verdachte [slachtoffer] heeft getrapt. Zij hebben de trap ook onafhankelijk van elkaar bij de politie voorgedaan. Ook de gemoedstoestand van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] kort na het incident acht de rechtbank van belang in het kader van de betrouwbaarheid van hun verklaringen alsmede het feit dat [medeverdachte 1] is teruggegaan naar [slachtoffer] om te kijken hoe het met hem was. [medeverdachte 3] heeft, nadat verdachte [slachtoffer] de trap had gegeven, tegen hem gezegd: “Wat doe je nou. Ben je gek geworden?” Medeverdachte [medeverdachte 4] -nader te noemen: [medeverdachte 4]- heeft in dit kader verklaard dat hij, zeer kort na het trapincident, zag dat [medeverdachte 1] heel geschrokken keek en dat hij ergens heel erg van onder de indruk was. [medeverdachte 1] vertelde hem dat het heel erg was en dat [medeverdachte 2][slachtoffer] in de Voorstraat had neergeslagen en dat verdachte hem vervolgens een trap tegen zijn hoofd had gegeven. [medeverdachte 1] bleef maar herhalen dat het heel erg was en dat zij terug moesten naar de Voorstraat. Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft hierover verklaard dat hij door [medeverdachte 1] is gebeld die nacht om 02:33 uur met de mededeling dat hij naar de Voorstraat moest komen en dat [medeverdachte 1] paniekerig klonk.
De verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] vinden voorts steun in de verklaring van [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] verklaart dat hij aan [slachtoffer] een vuistslag heeft gegeven waardoor deze ten val is gekomen en dat op dat moment verder alleen [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en verdachte aanwezig waren. Ook op dit punt wordt de verklaring van verdachte -die stelt dat [slachtoffer] al door een groep jongens werd geschopt en geslagen op het moment dat hij op de Voorstaat kwam- door geen enkele andere verklaring ondersteund.
Op grond van bovenstaande en het feit dat er in het dossier geen aanknopingspunten voor te vinden zijn, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat verdachte niet tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft getrapt, maar tegen zijn schouder. De rechtbank acht op grond van de verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] bewezen dat verdachte [slachtoffer] tegen zijn hoofd heeft getrapt.
Ten aanzien van feit 1 primair
Uit de ter terechtzitting van 24 februari 2009 afgelegde verklaringen van de getuige-deskundigen: de heer F.R.W. van der Goot en mevrouw dr. B. Kubat, beiden arts en patholoog, volgt dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel te verenigen is met het geweld dat bij de vechtpartij op de [straat] tegen hem is gebruikt. De deskundigen hebben expliciet verklaard dat het zeer wel mogelijk is dat iemand geruime tijd na een klap tegen het hoofd alsnog een bloeding kan krijgen ten gevolge van die klap, alsmede dat het zeer goed mogelijk is dat het slachtoffer in de tussenliggende periode aanspreekbaar is en normaal functioneert dan wel lijkt te functioneren. Over het verband tussen het door verdachte uitgeoefende geweld en het letsel dat tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid kan op basis van de informatie van de deskundigen geen duidelijkheid worden verkregen. De deskundigen kunnen op basis van het dossier niet bepalen welk letsel het gevolg is van de eerste vechtpartij en welk letsel het gevolg is van de tweede vechtpartij.
Nu niet is gebleken van een rechtstreeks verband tussen de door verdachte verrichte handeling en het uiteindelijke overlijden van [slachtoffer], acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en uiterst vitaal deel is van het menselijk lichaam. Eén harde trap tegen het hoofd kan al tot de dood leiden.
Bij een trap tegen het hoofd is dan ook de aanmerkelijke kans aanwezig dat het slachtoffer dodelijk wordt getroffen. De rechtbank is van oordeel dat het trappen tegen het hoofd van [slachtoffer] zozeer is gericht op het toebrengen van fataal letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] heeft aanvaard. Onder deze omstandigheden en gezien de aard van de gedraging is dan ook voldaan aan het vereiste van het voorwaardelijk opzet op de dood.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van medeplegen van poging tot doodslag. De rechtbank is er niet van overtuigd geraakt dat bij de medeverdachten sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer]. Niet is gebleken van een gezamenlijk plan van de verdachte en de medeverdachte(n) gericht op de dood van [slachtoffer], noch is er sprake van voorwaardelijk opzet hiertoe nu een vuistslag (van [medeverdachte 2]) tegen de kaak van [slachtoffer] naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet zonder meer gericht is op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank zal verdachte dan ook van het tenlastegelegde medeplegen vrijspreken.
Overweging ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit is de rechtbank van oordeel dat geen bewijs voorhanden is dat verdachte op 8 juni 2008 betrokken is geweest bij het incident op de [straat], zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 juni 2008 te Woerden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet als volgt heeft
gehandeld: hebbende hij, verdachte, nadat die [slachtoffer] op de grond was gevallen en weerloos op de grond bleef liggen met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd van die [slachtoffer] getrapt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
5.2 Het standpunt van de verdediging
Primair is de raadsman van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft hij verzocht bij een eventueel voorwaardelijke deel bij de gevangenisstraf, rekening te houden met de negatieve gevolgen voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aangezien op grond van het bewijs niet kan worden vastgesteld dat het overlijden van [slachtoffer] (mede) is veroorzaakt door het handelen van verdachte, moet de rechtbank er van uitgaan dat het overlijden van [slachtoffer] niet aan hem kan worden verweten. Dit betekent dat de omstandigheid dat [slachtoffer] is overleden – hoe onbevredigend dat voor de nabestaanden overigens zal zijn – bij het opleggen van de straf geen rol mag spelen.
In een café in Woerden is zonder noemenswaardige aanleiding een conflict ontstaan tussen een viertal Polen en een groep jongeren uit Woerden. Dit resulteerde in een grootschalige vechtpartij tussen beide groepen in de buurt van het café. Toen de Polen zich in de richting van hun woning begaven, werden ze hierbij gevolgd door de groep jongeren. Verdachte heeft zich bij deze groep jongeren aangesloten, hoewel hij op geen enkele wijze betrokken was bij het conflict. Hij is samen met hen achter de Polen aangerend en heeft één van hen, nadat die man door een kaakslag op de grond terecht was gekomen en omringd werd door andere Woerdenaren, een krachtige trap tegen het hoofd gegeven. Verdachte heeft door zijn handelen bewust het leven van de man op het spel gezet. Ten tijde van het feit was verdachte behoorlijk onder invloed van alcohol. Dit volstrekt zinloze geweld heeft tot grote onrust geleid in de Woerdense samenleving.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte blijkens zijn strafblad d.d. 29 juli 2008 eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waarbij eveneens sprake was van overmatig alcoholgebruik.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Een gedeelte van deze straf, te weten 6 maanden, zal zij voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 3.971,77 voor feit 1.
Nu de rechtbank niet bewezen acht dat het [slachtoffer] is overleden ten gevolge van het handelen van verdachte, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
7 Het beslag
7.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
7.2 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de nabestaanden van [slachtoffer], omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kunnen worden aangemerkt.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 MAANDEN, waarvan 6 MAANDEN voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de onder 1 tot en met 10 genoemde goederen op bijgevoegde beslaglijst;
- gelast de teruggave aan de nabestaanden van [slachtoffer] van de onder 18 tot en met 22 genoemde goederen op bijgevoegde beslaglijst;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 maart 2009.