ECLI:NL:RBUTR:2009:BH9665

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
255957 / HA ZA 08-2060
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van boete uit koopovereenkomst bedrijfspand

In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordiger van de erven van de overleden [erflater], betaling van een boete van EUR 68.067,- wegens het niet tijdig voldoen aan de verplichtingen uit een koopovereenkomst met de besloten vennootschap AANNEMINGSBEDRIJF C. VAN ZOEST B.V. De koopovereenkomst betrof een bedrijfspand dat op 8 april 1991 was verkocht door [erflater]. De juridische levering had niet voor 1 juli 2008 plaatsgevonden, wat volgens de overeenkomst leidde tot een boete. Eiser stelde dat de overeenkomst was ontbonden door de te late levering en vorderde een verklaring voor recht dat Van Zoest tekortgeschoten was in haar verplichtingen. Van Zoest betwistte de ontbinding en voerde aan dat er geen schade was geleden door de erven.

De rechtbank oordeelde dat Van Zoest inderdaad tekortgeschoten was in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst, die was gesloten na een eerdere ingebrekestelling. De rechtbank overwoog dat de boete gematigd moest worden op basis van artikel 6:94 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de verhouding tussen de boete en de werkelijke schade disproportioneel was. De rechtbank matigde de boete tot EUR 5.000,-, bovenop het reeds betaalde bedrag van EUR 25.590,-. De wettelijke rente over de boete werd toegewezen vanaf 25 juli 2008. De proceskosten werden gecompenseerd, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. M. van Hees op 1 april 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
255957 / HA ZA 08-2060
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 255957 / HA ZA 08-2060
Vonnis van 1 april 2009 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.Th. Legger,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AANNEMINGSBEDRIJF C. VAN ZOEST B.V.,
gevestigd te Wijk bij Duurstede,
gedaagde,
advocaat mr. E.J.A. Vilé.
Partijen zullen hierna [eiser] en Van Zoest genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 10 december 2008
• het proces-verbaal van comparitie van 17 maart 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] en zijn broer en zusters (hierna: de erven) zijn erfgenaam in de nalatenschap van hun vader, [erflater]. [eiser] is bevoegd om de erven in dit geding te vertegenwoordigen. [erflater]] is overleden op 23 oktober 2007.
2.2. Op 8 april 1991 heeft [erflater] bij schriftelijke koopovereenkomst aan Van Zoest een bedrijfspand verkocht aan de Markt 7 te Wijk bij Duurstede. [erflater] heeft vervolgens uitsluitend de economische eigendom geleverd.
2.3. In de koopovereenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen overeengekomen:
Artikel 1
Gemeld onroerend goed behoort met ingang van heden in economische zin in eigendom aan koper. Koper aanvaardt bedoeld onroerend goed met ingang van heden in feitelijk bezit doch het onroerend goed zal tot uiterlijk een januari 2005 ten name van de verkoper blijven staan, met dien verstande dat koper de juridische levering kan bewerkstelligen bij overlijden van verkoper.
Artikel 5
Koper is gehouden gemeld onroerend goed uiterlijk op sub 1 gemeld tijdstip, in eigendom te aanvaarden.
Artikel 9
Indien een der partijen, na bij aangetekend schrijven of deurwaardersexploot in gebreke te zijn gesteld, gedurende zeven dagen, nalatig blijft in de nakoming van één of meer van de verplichtingen uit deze overeenkomst voortvloeiende, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij, een onmiddellijk opeisbare boete verbeuren, groot EENHONDERDVIJFTIGDUIZEND gulden (NLG 150.000,--) ongeacht de verdere verplichtingen tot nakoming krachtens deze overeenkomst en onverminderd het recht op vergoeding van verdere schaden. (…).
2.4. Het bedrijfspand is tijdens het leven van [erflater] niet in juridische eigendom aan Van Zoest overgedragen.
2.5. Op 17 maart 2008 heeft [eiser] bij aangetekend schrijven aan Van Zoest bericht dat zij nalatig was in de nakoming van de koopovereenkomst, met name in de juridische levering en de betaling van de onroerende zaakbelastingen. [eiser] heeft de boete aangezegd van EUR 68.067,00 tenzij Van Zoest binnen zeven dagen alsnog haar verplichtingen zou nakomen.
2.6. Het laatste is niet gebeurd. Partijen hebben besprekingen gevoerd en op 23 mei 2008 een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is onder meer bepaald dat Van Zoest voor 1 juli 2008 zorg zou dragen voor de levering van de juridische eigendom aan hem. Verder is bepaald dat Van Zoest aan de erven een bedrag van EUR 25.590,- diende te voldoen “ter compensatie van gemaakte kosten en gelopen risico's ten aanzien van eerder geconstateerde nalatigheden”. Tot slot is overeengekomen dat, indien niet zou worden voldaan aan de gestelde termijnen ten aanzien van de juridische levering en de betaling van voornoemd bedrag, de geldigheid van de overeenkomst zou vervallen.
2.7. Van Zoest heeft tijdig het bedrag van EUR 25.590,- voldaan. Zij heeft ook een bedrag van EUR 8.346,52 betaald aan onroerende zaak belasting. Zij heeft echter niet voor 1 juli 2008 de juridische levering laten plaatsvinden. Dit is eerst gebeurd op 18 augustus 2008.
3. Het geschil
3.1. [eiser] stelt dat door de te late levering de vaststellingsovereenkomst is ontbonden, althans de geldigheid daarvan is komen te vervallen. Hij maakt aanspraak op de oorspronkelijke boete, verminderd met het reeds betaalde deel. Hij vordert:
- te verklaren voor recht dat Van Zoest is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting(en) voortvloeiende uit de vaststellingsovereenkomst,
- Van Zoest te veroordelen tot betaling van EUR 42.477,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2008 tot aan de voldoening,
- Van Zoest te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, waaronder de kosten van het gelegde conservatoire beslag.
3.2. Van Zoest voert daartegen aan dat de vaststellingsovereenkomst niet automatisch is ontbonden. Subsidiair beroept zij zich erop dat haar tekortkoming ontbinding niet rechtvaardigt. Zij voert aan dat de erven wisten dat Van Zoest wachtte op taxatie van het bedrijfspand, welke taxatie nodig was om de juiste overdrachtsbelasting vast te stellen. Dit was aan hen meegedeeld tijdens de besprekingen over de vaststellingsovereenkomst. De taxatie was niet voor 1 juli 2008 gereed doordat degene die de taxatie zou verrichten het druk had en extra tijd nodig bleek te hebben. Bovendien hebben de erven geen enkel nadeel geleden als gevolg van de vertraagde levering, zo voert Van Zoest aan.
Mocht de overeenkomst toch ontbonden zijn, dan leidt dit er volgens Van Zoest niet toe dat de oorspronkelijke koopovereenkomst weer van kracht wordt. Bovendien is inmiddels geleverd, zodat de akte van levering van de economische eigendom niet meer van toepassing is.
Voor zover nodig beroept Van Zoest zich op matiging van de boete. Zij voert aan dat de erven geen enkele schade hebben geleden en dat de omstandigheden in juli 2008 zodanig waren dat zij niet toerekenbaar is tekortgeschoten. Van Zoest verzoekt de boete te matigen tot EUR 500,-.
Tot slot betwist Van Zoest dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt door [eiser]. Zij voert aan dat de advocaat van [eiser] voorafgaand aan de dagvaarding niet meer verrichtingen heeft uitgevoerd dan het verzenden van twee standaard sommatiebrieven.
4. De beoordeling
4.1. Vaststaat dat Van Zoest de vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen doordat de juridische levering van het bedrijfspand niet heeft plaatsgevonden voor 1 juli 2008. In de vaststellingsovereenkomst hebben partijen afgesproken dat dit meebrengt dat de geldigheid van de overeenkomst is vervallen. Daar doet niet aan af dat Van Zoest, zoals zij stelt, afhankelijk was van de taxatie. De enkele niet nakoming is, zo volgt uit de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, voldoende om deze overeenkomst te doen vervallen. De vordering van [eiser] moet dan ook worden beoordeeld naar de situatie waarin de vaststellingsovereenkomst er geacht wordt niet te zijn geweest.
4.2. De vraag of Van Zoest de contractuele boete uit de koopovereenkomst is verschuldigd moet dan ook worden beoordeeld aan de hand van die (niet vervallen) koopovereenkomst. Na bij aangetekend schrijven van 17 maart 2008 in gebreke te zijn gesteld heeft Van Zoest niet binnen zeven dagen de juridische eigendom van het bedrijfspand geleverd. Op grond van artikel 9 van de koopovereenkomst is Van Zoest in beginsel de overeengekomen boete verschuldigd.
4.3. Haar beroep op matiging is gegrond op artikel 6:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De in deze bepaling opgenomen maatstaf, dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (Hoge Raad 27 april 2007, NJ 2007, 262).
4.4. Beoordeeld naar deze maatstaf is er grond voor matiging. De verhouding tussen de boete van EUR 68.067,- en de schade, die enkel bestaat uit de (niet opgegeven) kosten van [eiser] om het bedrijfspand juridisch geleverd te krijgen, is disproportioneel. Bovendien heeft Van Zoest een deel van de boete reeds voorafgaand aan de levering voldaan. Van Zoest heeft voorts niet zonder reden te laat voor de levering zorg gedragen. Zij was afhankelijk van een derde die de taxatie moest uitvoeren. Alle omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat naar het oordeel van de rechtbank de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de boete zodanig wordt gematigd, dat Van Zoest naast het reeds betaalde deel van EUR 25.590,- nog een bedrag van EUR 5.000,- aan boete moet voldoen.
4.5. [eiser] vordert de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2008, dat wil zeggen vanaf de dag voor welke de levering had moeten plaatsvinden. De wettelijke rente over de boete is echter eerst verschuldigd na schriftelijke aanmaning (Hoge Raad 5 september 2008, RvdW 2008, 802). Bij brief van 18 juli 2008 is aan Van Zoest een termijn gesteld van zeven dagen om de boete te voldoen, zodat zij de wettelijke rente verschuldigd is vanaf 25 juli 2008.
4.6. Tegenover de betwisting door Van Zoest dat [eiser] buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, heeft [eiser] zijn stelling dat hij aanspraak heeft op betaling van die kosten onvoldoende onderbouwd. Daarom worden deze kosten afgewezen.
4.7. Gelet op de uitkomst van het geding zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat Van Zoest tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst van 23 mei 2008, meer in het bijzonder door niet tijdig voor de juridische levering van het bedrijfspand zorg te dragen,
5.2. veroordeelt Van Zoest tot betaling aan [eiser] van een bedrag van EUR 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 juli 2008 tot aan de voldoening,
5.3. verklaart deze betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Hees en in het openbaar uitgesproken (bij vervroeging) op 1 april 2009.
w.g. griffier w.g. rechter