ECLI:NL:RBUTR:2009:BH9818
Rechtbank Utrecht
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Tijdelijk huisverbod en voorlopige voorziening in geval van huiselijk geweld
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 27 maart 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een tijdelijk huisverbod dat door de burgemeester van Utrecht aan verzoeker was opgelegd. Het huisverbod, dat gold van 19 maart 2009 tot 29 maart 2009, was ingesteld vanwege ernstige zorgen over de veiligheid van de medebewoners, waaronder de echtgenote van verzoeker en hun zesjarige dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een duurzaam verstoorde relatie bestaat tussen verzoeker en zijn echtgenote, met een geschiedenis van verbaal en fysiek geweld door verzoeker. Dit leidde tot een melding bij de politie en een aangifte van huiselijk geweld door de echtgenote op 19 maart 2009.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig vermoeden van gevaar voor de veiligheid van de medebewoners met zich meebracht. Ondanks het verzoek van verzoeker om het huisverbod op te heffen, heeft de rechtbank geoordeeld dat de risico's voor de veiligheid van de echtgenote en het kind niet waren afgenomen. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de hulpverlening aan verzoeker was gestart, maar dat het nog te vroeg was om te concluderen dat er geen gevaar meer was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van verzoeker ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod op te leggen en dat er geen aanleiding was om dit besluit te vernietigen. De uitspraak benadrukt de ernst van huiselijk geweld en de noodzaak van bescherming voor de betrokkenen.