ECLI:NL:RBUTR:2009:BI1602

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
255271/ HA ZA 08-1937
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrecht en verjaring van eigendom van een strook grond tussen buren

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht werd behandeld, ging het om een geschil tussen buren over de eigendom van een strook grond. De eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], waren sinds 2004 eigenaar van een perceel grond, terwijl de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], sinds 1974 eigenaar waren van een aangrenzend perceel. De eisers vorderden teruggave van de strook grond en het ongestoorde genot daarvan, terwijl de gedaagden zich beriepen op verjaring van de eigendom van de strook grond. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden geen bezit hadden verkregen van de strook grond, omdat deze altijd vrij toegankelijk was voor de bewoners van beide percelen. Hierdoor was er geen sprake van inbezitneming door de gedaagden, wat essentieel is voor verjaring. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers toe, met uitzondering van de vordering om de grensafpalingstekens opnieuw aan te brengen, omdat deze te vaag was. De zaak werd aangehouden voor verdere aktewisseling over het zijraam van de gedaagden, dat mogelijk binnen de afstand van twee meter van de kadastrale grens lag. De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan en bepaalde dat de zaak op 6 mei 2009 weer op de rol zou komen voor het nemen van een akte door de eisers.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
255271 / HA ZA 08-193725 maart 2009
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 255271 / HA ZA 08-1937
Vonnis van 25 maart 2009
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. R. Vleugel,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eisers c.s.] en [gedaagden c.s.] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 10 december 2008
• het proces-verbaal van comparitie van 10 februari 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn buren. [gedaagden c.s.] zijn sinds 4 april 1974 eigenaar van het perceel aan de [adres 1] te [woonplaats]. [eisers c.s.] zijn sinds 2004 eigenaar van het naastgelegen perceel [adres 2] te [woonplaats].
2.2. De woningen van partijen grenzen niet aan elkaar maar de tuinen wel. Tussen de percelen is sinds 1977 geen verticale erfafscheiding aanwezig geweest tot in 2008.
2.3. [gedaagden c.s.] heeft een oprit tussen zijn woning en de erfgrens met het perceel van [eisers c.s.] Deze oprit is met grint bestrooid. Een gedeelte van de oprit is gelegen over de kadastrale grens heen, op het perceel van [eisers c.s.] Dit gedeelte zal hierna worden aangeduid als: de strook grond. Toen [eisers c.s.] in 2004 eigenaar werden van perceel [adres 2] lagen tussen de oprit van [gedaagden c.s.] en hun eigen oprit, als een fysieke afscheiding, houten bielzen in de grond. De oprit van [eisers c.s.] bestond uit twee (lengte)rijen tegels met gras ertussen. De bielzen hebben [eisers c.s.] vervangen door een betonrand.
2.4. [eisers c.s.] hebben op enig moment aan [gedaagden c.s.] te kennen gegeven dat hun oprit deels over de kadastrale grens lag. Begin 2008 heeft eiser/verweerder sub 1, [eiser sub 1], eerst een of meer paaltjes en later een hekwerk geplaatst tussen beide percelen op de plaats waar volgens hem de kadastrale erfgrens loopt. Hierdoor konden [gedaagden c.s.] hun oprit niet meer gebruiken voor auto's.
2.5. Bij vonnis in kort geding van 27 juni 2008 is [eisers c.s.] verboden om een afscheiding c.q. afsluiting aan te brengen c.q. in stand te houden op de strook grond. [eisers c.s.] zijn voorts veroordeeld om aan [gedaagden c.s.] het ongestoorde genot van de strook grond te geven.
2.6. De woning van [gedaagden c.s.] heeft sinds 1989 een raam dat zich bevindt aan de zijde van de grens tussen de percelen van partijen. Dit raam bevindt zich op meer dan twee meter afstand van de betonrand tussen de opritten van partijen.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eisers c.s.] vorderen samengevat -:
- teruggave aan hen van de strook grond en verschaffing aan hen van het ongestoorde genot,
• veroordeling van [gedaagden c.s.] om de grensafpalingstekens weer aan te brengen,
• veroordeling van [gedaagden c.s.] om het raam dat uitzicht geeft op het perceel van [eisers c.s.] te voorzien van ondoorzichtig glas dan wel plastic,
alles op straffe van een dwangsom en met verwijzing van [gedaagden c.s.] in de proceskosten.
3.2. Zij stellen daartoe dat zij eigenaar zijn van de strook grond en dat [gedaagden c.s.] zich ten onrechte op verjaring beroepen. Volgens [eisers c.s.] zijn [gedaagden c.s.] nooit bezitter van de strook grond geweest. Het bezit is niet voortdurend, onafgebroken, ongestoord, openbaar en ondubbelzinnig geweest noch was sprake van bezit als eigenaar. Er was enkel het gebruik van de strook grond, terwijl deze strook grond ook regelmatig door de eigenaar van perceel [adres 2] en mogelijk ook door anderen is gebruikt. Voorts stellen zij dat het zijraam van [gedaagden c.s.] zich op minder dan twee meter van de kadastrale erfafscheiding bevindt, te weten op 1,91 meter afstand.
3.3. [gedaagden c.s.] voeren daartegen aan dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond. Zij zijn de woning aan de [adres 1], die aanvankelijk was verhuurd, in 1978 gaan bewonen. Vanaf 1974, toen zij eigenaar werden van perceel [adres 1], tot [eisers c.s.] in 2004 eigenaar zijn geworden van het perceel [adres 2] is de feitelijke situatie van de oprit van [gedaagden c.s.] ongewijzigd gebleven. Voor het eerst op 7 maart 2008 hebben [eisers c.s.] zich erop beroepen dat zij eigenaar zouden zijn van de strook grond. Daarna hebben [eisers c.s.] de betonrand in totaal ongeveer 25 centimeter verplaatst in de richting van de woning van [gedaagden c.s.].
[gedaagden c.s.] voeren aan dat zij te goeder trouw bezitter zijn geweest van de strook grond en na tien jaar eigenaar daarvan zijn geworden. Ook is volgens hen de rechtsvordering van [eisers c.s.] verjaard, aangezien meer dan twintig jaren zijn verstreken. Door de verjaring hebben [gedaagden c.s.] de eigendom van de strook grond verkregen al voordat [eisers c.s.] het perceel [adres 2] hadden gekocht.
Als gevolg van de eigendomsverkrijging van de strook grond door verjaring loopt de erfgrens tussen de percelen van partijen zodanig dat het zijraam niet langer op een afstand van minder dan twee meter van de erfgrens is gelegen. Het zijraam ligt bovendien zelfs op meer dan twee meter afstand van de kadastrale grens. Voorts beroepen [gedaagden c.s.] zich erop dat zij meer dan tien jaar te goeder trouw het bezit hebben gehad van de erfdienstbaarheid tot het hebben van een raam met doorzichtig glas.
in reconventie
3.4. [gedaagden c.s.] vorderen samengevat -:
• een verklaring voor recht dat de strook grond in eigendom aan hen toebehoort,
• [eisers c.s.] te verbieden op de strook grond een afscheiding aan te brengen c.q. in stand te houden op straffe van een dwangsom,
• [eisers c.s.] te veroordelen om toe te staan dat [gedaagden c.s.] het ongestoorde genot hebben van de strook grond op straffe van een dwangsom,
• [eisers c.s.] te veroordelen om medewerking te verlenen aan het inmeten door het kadaster van de erfgrens zoals die door verjaring is ontstaan en, voorwaardelijk, om medewerking te verlenen aan het inmeten door het kadaster van de kadastrale erfgrens, op straffe van een dwangsom,
• voorwaardelijk: te verklaren voor recht dat er een erfdienstbaarheid is ontstaan inhoudende dat [gedaagden c.s.] het zijraam in stand mogen houden met doorzichtig glas.
3.5. [eisers c.s.] voeren verweer. De stellingen van partijen zijn gelijk aan die in conventie.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Om de vraag te kunnen beantwoorden wie van partijen eigenaar is van de strook grond zal eerst worden beoordeeld of [gedaagden c.s.] bezitter zijn van de strook grond.
4.2. Bezit kan worden verkregen door inbezitneming, dat wil zeggen doordat men zich de feitelijke macht over een goed verschaft (artikel 3:113 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Deze machtsuitoefening door de bezitter moet zodanig zijn dat naar verkeersopvatting de oorspronkelijke bezitter zijn bezit verliest. De bezitter moet zich zodanig gedragen dat de eigenaar daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (vgl. Hoge Raad 15 januari 1993, NJ 1993, 178). Aldus is verzekerd dat van verjaring pas sprake kan zijn ingeval de werkelijk rechthebbende tegen wie de verjaring is gericht, uit de gedragingen van degene die zich op verjaring wil beroepen, duidelijk kan opmaken dat deze pretendeert rechthebbende (eigenaar of beperkt gerechtigde) te zijn, zodat hij tijdig maatregelen kan nemen om de inbreuk op zijn recht te beëindigen.
4.3. Naar deze maatstaf beoordeeld zijn [gedaagden c.s.] geen bezitter van de strook grond. Omdat er geen verticale afscheiding, zoals een schutting, is tussen de beide opritten – en deze er sinds 1977 ook niet is geweest – hebben de opvolgende eigenaren van perceel [adres 2] de strook grond te allen tijde kunnen gebruiken. Of zij dat daadwerkelijk hebben gedaan, bijvoorbeeld om met een auto hun perceel op of af te rijden, is niet van doorslaggevend belang. Het gaat erom dat de strook grond steeds vrij toegankelijk was voor de bewoners van beide percelen. Het bezit van de opvolgende eigenaren van perceel [adres 2] is dan ook niet verloren gegaan (vgl de conclusie van de advocaat-generaal bij Hoge Raad 27 februari 2009, LJN: BH1634). Dit betekent dat er reeds om deze reden geen sprake is van inbezitneming van de strook grond door [gedaagden c.s.]
De overige stellingen van partijen ten aanzien van de verjaring behoeven daarom geen bespreking.
4.4. De vordering van [eisers c.s.] om de strook grond, die volgens de gegevens van het kadaster van hen is, aan hen terug te geven is toewijsbaar.
Tegen de vordering van [eisers c.s.] om [gedaagden c.s.] te veroordelen “de grensafpalingstekens” opnieuw aan te brengen hebben [gedaagden c.s.] aangevoerd dat niet duidelijk is welke tekens worden bedoeld. Het kadaster heeft nooit tekens aangebracht.
Dit verweer slaagt. De vordering is, nu tussen partijen niet in geschil is dat het kadaster nooit erfscheidingstekens heeft aangebracht, te vaag om te kunnen worden toegewezen.
4.5. De vraag of het raam in de zijgevel van de woning van [gedaagden c.s.] voorzien mag zijn van doorzichtig glas wordt als volgt beoordeeld.
Uit het voorgaande volgt dat de kadastrale erfgrens de grens vormt tussen beide percelen. Partijen zijn het er niet over eens of het zijraam al dan niet binnen twee meter van de kadastrale grens is gelegen. Een kadastrale inmeting zal daarvoor uitsluitsel moeten geven. Eerst na die inmeting kan op de vordering van [eisers c.s.] betreffende het zijraam worden beslist. Partijen zullen de inmeting moeten laten verrichten, waarbij aan hen in overweging wordt gegeven om ieder de helft van de kosten daarvan te voldoen. Na de inmeting zullen zij, eerst [eisers c.s.] en daarna [gedaagden c.s.], bij akte hun standpunt ten aanzien van het zijraam nader kunnen toelichten.
In reconventie
4.6. Hetgeen hiervoor in conventie is overwogen brengt mee dat de reconventionele vorderingen van [gedaagden c.s.] die betrekking hebben op de strook grond, niet toewijsbaar zijn.
4.7. Hun vordering om [eisers c.s.] te veroordelen om mee te werken aan het inmeten door het kadaster van de erfgrens zoals die door verjaring zou zijn ontstaan, kan evenmin worden toegewezen.
De beoordeling van de voorwaardelijke vordering tot meewerking aan het inmeten van de kadastrale erfgrens wordt aangehouden tot na de aktewisseling, zoals hiervoor onder 4.5 bedoeld.
4.8. [gedaagden c.s.] hebben zich er ten aanzien van het zijraam nog voorwaardelijk, voor het geval hun beroep op verkrijging van de strook grond door verjaring niet slaagt én het zijraam zich op een afstand van minder dan twee meter van de kadastrale erfgrens blijkt te bevinden, op beroepen dat zij meer dan tien jaar bezitter te goeder trouw van de erfdienstbaarheid tot het hebben van een raam met doorzichtig glas zijn geweest en dat door verjaring de erfdienstbaarheid is ontstaan. Dit beroep is echter niet te rijmen met het standpunt van [gedaagden c.s.] dat zij al voordat het zijraam in 1989 werd aangebracht door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond. Dit standpunt brengt immers mee dat het raam niet binnen twee meter van de erfgrens ligt, in welk geval er ook geen erfdienstbaarheid als door [gedaagden c.s.] bedoeld kan zijn.
Voor bezit te goeder trouw van een erfdienstbaarheid is vereist dat degene bij wie het bezit is aangevangen zich krachtens erfdienstbaarheid bevoegd beschouwde de desbetreffende toestand te doen voortduren. Uit het eigen standpunt van [gedaagden c.s.] vloeit echter voort dat zij zich niet krachtens erfdienstbaarheid bevoegd beschouwden, maar vanwege de door verjaring verschoven erfgrens. Zij kunnen daarom geen bezitter van een erfdienstbaarheid zijn geworden.
De voorwaardelijke vordering tot verklaring voor recht dat er ten aanzien van het zijraam een erfdienstbaarheid is ontstaan, kan dan ook niet worden toegewezen.
in conventie en in reconventie
4.9. De zaak zal worden verwezen naar de rol voor het onder 4.5 genoemde doel. Bij eindvonnis zal ten aanzien van de vorderingen betreffende de strook grond worden beslist zoals hiervoor onder 4.4 en 4.6 is overwogen. De beslissing over de (onvoorwaardelijke) vorderingen betreffende het zijraam zullen worden aangehouden tot na de aktewisseling.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 mei 2009 voor het nemen van een akte door [eisers c.s.] over hetgeen is vermeld onder 4.5,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Hees en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2009.
w.g. griffier w.g. rechter