ECLI:NL:RBUTR:2009:BI1796

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
194141/ HA ZA 05-887
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsongeschiktheidsverzekering en dekking bij blijvende klachten na ziekte van Lyme

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Utrecht, ging het om een geschil tussen [eiseres] en de naamloze vennootschap Levob Schadeverzekering N.V. over de dekking van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. [Eiseres] had tot 1 mei 2003 een uitkering ontvangen van Levob na de diagnose van de ziekte van Lyme. De kern van het geschil was of Levob na deze datum nog gehouden was om een uitkering te verstrekken, gezien het feit dat er geen objectief medisch vast te stellen stoornissen meer aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat Levob alleen gehouden was tot uitkering indien er objectief medisch vast te stellen stoornissen bestonden die de [eiseres] in haar functioneren beperkten. De rechtbank verwierp het beroep van [eiseres] op opgewekt vertrouwen, omdat er in de periode tot 1 mei 2003 ook voor Levob een objectief medisch vast te stellen stoornis bestond. De rechtbank benoemde een deskundige, dr. R.J.O. van der Ploeg, die in zijn rapport concludeerde dat er geen objectief medisch vast te stellen stoornissen waren, ondanks de blijvende klachten van [eiseres]. De rechtbank volgde de bevindingen van de deskundige en oordeelde dat de blijvende klachten van [eiseres] niet konden worden geobjectiveerd. Hierdoor was Levob terecht gestopt met de uitkeringen na de acute fase van de ziekte van Lyme. De vordering van [eiseres] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van Levob, die in totaal op EUR 3.837,- werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
194141 / HA ZA 05-8878 april 2009
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 194141 / HA ZA 05-887
Vonnis van 8 april 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.M. van Noort,
tegen
de naamloze vennootschap
LEVOB SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Leusden,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. Franken- Schoemaker.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Levob genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 13 juni 2007
• het deskundigenbericht, gedeponeerd ter griffie op 25 november 2008
• de conclusie na deskundigenbericht van [eiseres], met een productie
• de antwoordconclusie na deskundigenbericht van Levob, met een productie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In deze zaak is een aantal tussenvonnissen gewezen.
In het tussenvonnis van 28 juni 2006 is overwogen dat de kern van het geschil de vraag betreft of Levob, uit hoofde van de tussen partijen bestaande arbeidsongeschiktheidsverzekering, gehouden is ook na 1 mei 2003 een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan [eiseres] te verstrekken. Tot 1 mei 2003 werd [eiseres] door Levob arbeidsongeschikt bevonden nadat bij haar de ziekte van Lyme was geconstateerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat Levob slechts gehouden is dekking te verlenen indien er objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan, waardoor [eiseres] beperkt is in haar functioneren. Het beroep van [eiseres] dat er sprake is van opgewekt vertrouwen nu Levob aanvankelijk (tot 1 mei 2003) een uitkering heeft verstrekt, is verworpen met de overweging dat er in de betreffende periode ook voor Levob een objectief medisch vast te stellen stoornis bestond. Voorts is geoordeeld dat de medische situatie van [eiseres] opnieuw moest worden beoordeeld en dat daartoe een deskundige zou worden benoemd voor advies. Nadat partijen zich over de persoon van de deskundige en de te stellen vragen hebben uitgelaten is uiteindelijk bij tussenvonnis van 13 juli 2007 de neuroloog dr. R.J.O. van der Ploeg tot deskundige benoemd. Hij heeft bij rapport van 3 november 2008 de aan hem gestelde vragen beantwoord.
2.2. In zijn rapport heeft dr. Van der Ploeg de vragen van de rechtbank verwoord en de anamnese beschreven alsmede de voorgeschiedenis, het lichamelijk onderzoek en de informatie uit de behandelende sector. Hij heeft bij de anamnese onder meer vermeld dat [eiseres] na de behandeling tegen de ziekte van Lyme (naar de rechtbank begrijpt ook genaamd neuroborreliose) met name klachten bleef houden van vermoeidheid, pijn in de benen en pijn in de rug.
Dr. Van der Ploeg heeft voorts de vragen van de rechtbank als volgt beantwoord:
1. Hoe luidt de anamnese?
De anamnese staat boven vermeld.
2. Wat zijn uw bevindingen bij lichamelijk onderzoek en eventueel aanvullend onderzoek?
Het lichamelijk neurologisch onderzoek toont geen afwijkingen. Aanvullend onderzoek in het kader van deze rapportage werd niet verricht.
3. Welke diagnose(n) kunt u stellen?
Er is sprake van chronische dagelijkse, maar geen continue pijnen aan de thoracale lendewervelkolom, tevens aan de achterzijde van beide bovenbenen en soms de kuiten, zonder neurologische afwijkingen, bij een 52-jarige vrouw met een status na een vastgestelde en geobjectiveerde neuroborreliose d.d. augustus 1998 waarvoor een adequate intraveneuze antibiotische behandeling plaatsvond.
4. Wanneer zijn de klachten begonnen? Is er in het verleden ooit eerder sprake geweest van soortgelijke klachten? Zo ja, wanneer? In welke mate? Hoe behandeld?
De klachten, waaronder de moeheidsklachten begonnen in juli 1998 na een tekenbeet in het linker onderbeen. In het verleden is nooit eerder sprake geweest van dergelijke klachten. Betrokkene heeft in het verleden in 1984 of 1985 een whiplashletsel gehad met klachten gedurende anderhalf jaar aan de nek en niet in de regio waar ze nu nadrukkelijk klachten aangeeft. Destijds zijn die klachten behandeld via de huisarts zonder tussenkomst van een specialist of een fysiotherapeut.
5.a. Zijn er in relatie tot ziekte en/of ongeval objectief medisch vast te stellen stoornissen aanwezig?
In relatie tot de ziekte zijn op dit moment geen medisch vast te stellen stoornissen aanwezig.
5.b. Zo ja, welke stoornissen zijn dit?
Niet van toepassing.
5.c. Hoe ligt de relatie tot ziekte en/of ongeval?
Er zijn geen stoornissen die gerelateerd zijn aan ziekte in de zin van objectief medisch vast te stellen stoornissen maar er is wel een relatie tussen de klachten en een ziekte. Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 5d.
5.d. Op welke wijze is één en ander objectief medisch vast te stellen?
Een groot probleem is dat niet objectief medisch is vast te stellen dat hier sprake is van een klachtenpatroon dat gerelateerd kan worden aan een Lyme infectie.
Geobjectiveerd is dat er een Lyme infectie geweest is en het betrof een duidelijk effect met een geobjectiveerde neuroborreliose met intrathecale titerstijgingen. Tevens was er nadrukkelijke celverhoging in de liquor aanwezig. Ook de klachten pasten er goed bij. Van belang is op te merken dat ook in die fase, terwijl het laboratoriumonderzoek onomstotelijk vaststelde dat er sprake was van infectie, de ervaren neuroloog Potma (toevoeging rechtbank: blijkens zijn brief van 11 september 1998 aan de huisarts) geen neurologische afwijkingen kon vaststellen behoudens een geringe asymmetrie van de buikhuidreflexen en dat zijn bevindingen die op zichzelf geen harde betekenis hebben. Het onderschrijft het euvel dat het nu eenmaal zeer moeilijk te objectiveren valt dat dit symptomen zijn die wel degelijk met een infectie te maken hebben.
6. Indien er sprake is van objectief medisch vast te stellen stoornissen in relatie tot ziekte en/of ongeval (vraag 5), geven deze stoornissen dan aanleiding tot beperkingen? Zo ja, welke beperkingen zijn dit? Wilt u zo concreet mogelijk de mate aangeven en wilt u tevens aangeven, op grond van welke overwegingen u tot deze conclusie bent gekomen?
Objectieve medische stoornissen zijn er niet maar zoals boven aangegeven is dat bij de aandoening zoals betrokkene heeft buitengewoon lastig en zelfs in de acute fase ontbreken objectiveerbare neurologische symptomen soms. De verschijnselen die betrokkene had wijzen echter in die richting (de aard van de klachten) en de gegevens van het laboratoriumonderzoek (bloed en liquor) in de acute fase toonden onomstotelijk aan dat deze aandoening ook in het spel was. Er is nu een chronisch klachtenpatroon waarbij dit zonder meer aspecten toont van een zogenaamd post-Lymeziekte-syndroom (voor de onderbouwing hiervan verwijs ik naar de CBO-richtlijn betreffende Borreliose). Dat is evenwel niet met stelligheid aan te tonen. Zowel het neurologisch onderzoek maar ook aanvullende diagnostiek laat ons helaas in de steek. Het is een ervaringsfeit en ook in de literatuur een bekend gegeven dat dit voor kan komen na een infectie zoals betrokkene gehad heeft. Centraal hierin zie ik de vermoeidheidsklachten en de pijnklachten thoracaal en aan de achterzijde van de benen. Vervolgens is er daarmee ook het euvel dat de mate waarin dit aanleiding geeft tot beperkingen moeilijk is aan te geven. Strikte richtlijnen zijn er wat dat betreft niet, laat staan richtlijnen die gebaseerd zijn op gefundeerd wetenschappelijk onderzoek. Daarmee ontkomt men niet aan de (noodgedwongen tamelijk grove) schatting. Om dit te preciseren, leidt tot pseudo-nauwkeurigheid en vergroot het toch al niet te objectiveren geheel alleen maar. Mijn inschatting is dat betrokkene door de klachten ingeleverd heeft in belastbaarheid, deels in algemene zin, deels door klachten van het bewegingsapparaat (pijnen aan de thoracale en lumbale wervelkolom en aan de achterzijde van beide benen) en bij fysieke activiteiten, eveneens in tamelijk algemene zin. Of die beperkingen nu 30% of 50% is, is dus helaas niet exact te noemen, maar het lijkt mij beslist medisch redelijk (maar helaas dus niet objectief aan te tonen) om een afgenomen belastbaarheid te veronderstellen.
7 Hoe ziet het dagelijks leven van [eiseres] eruit en hoe verhoudt zich die ten opzichte van de tijd voor de tekenbeet op 1 juli 1998?
Betrokkene geeft aan dat zij in het algemeen in het dagelijks leven veel minder actief kan zijn. Zij kan haar dagelijkse werkzaamheden niet meer fulltime uitoefenen, kan niet meer aan sport doen en heeft een duidelijk afgenomen energie ten opzichte van de situatie voor 1 juli 1998.
8. Hoe zijn nu haar sociale contacten en hoe was dat vóór 1 juli 1998?
Deze afname heeft repercussies gehad voor haar sociale contacten. Deze zijn ook beduidend afgenomen ten opzichte van
1 juli 1998.
9. Wordt er iets gedaan om zo goed en gezond mogelijk te functioneren?
Betrokkene heeft stappen ondernomen, inclusief een tweede mening in het UMCG voor de therapeutische suggesties en diverse vormen van alternatieve therapie.
10. Is het mogelijk om een eigen bedrijf te runnen, zoals dat gedaan werd tot 1 juli 1998?
Het valt betrokkene zwaar om het eigen bedrijf op eenzelfde wijze te runnen zoals zij dat deed tot 1 juli 1998 en feitelijk kan ze dat al jaren niet doen. Op grond van het bovenstaande vind ik het aannemelijk dat dit samenhangt met de ziekte die zij gehad heeft, ook al kan ik het niet bewijzen.
11. Acht u een eindtoestand bereikt, of verwacht u verbetering of verslechtering? In welke mate en op welke termijn?
Op grond van de inmiddels verstreken tijd moeten we aannemen dat er een eindtoestand is bereikt. Ik verwacht geen verslechtering. Eventueel is een verbetering niet helemaal uitgesloten maar dat lijkt me niet meer relevant voor een oordeelsvorming en geen argument om een definitief oordeel naar de toekomst te verschuiven.
12. Acht u, afgezien van een eventueel arbeidsdeskundig onderzoek, nadere consultatie buiten uw vakgebied noodzakelijk of gewenst? Zo ja, op welk gebied?
Niet aangewezen.
13. Hebt u nog therapeutische suggesties?
Op grond van het huidige klachtenpatroon zijn er geen bewezen zinvolle therapieën. Eventueel is nog een poging te wagen met een fysiotherapeutische benadering in de richting van de pijnklachten. In dat kader is ook een Mensendieckbehandeling nog te overwegen. Deze suggestie berust echter niet op bewezen zinvolle geneeskunde. Ik meen dat er in de behandelende sector correct gehandeld is. Een psychologische begeleiding of psychiatrisch consult lijkt me niet aangewezen. De aard van de klachten geeft mij geen aanleiding dat aangewezen te achten, evenmin mijn oordeel over haar psychische en cognitieve functioneren. Ook de voorgeschiedenis is wat dat betreft onverdacht.
2.3. [eiseres] stelt naar aanleiding van het rapport van dr. Van der Ploeg dat haar medische situatie in de periode waarin zij uitkeringen ontving van Levob niet anders was dan die in de periode nadat Levob de uitkering beëindigde. Levob heeft volgens haar de uitkering te gemakkelijk zonder voldoende onderzoek beëindigd. De uitkering dient te worden hervat met terugwerkende kracht, in elk geval tot het moment waarop er wel voldoende onderzoek is, aldus [eiseres].
Op grond van het rapport van dr. Van der Ploeg stelt [eiseres] dat aannemelijk is dat haar bij haar sprake is van een post-Lymeziekte syndroom en dat dit een objectief medische stoornis is. Ook om deze reden moet de uitkering volgens haar worden hervat.
2.4. Levob voert aan dat dr. Van der Ploeg concludeert dat er geen medisch objectief vast te stellen stoornissen aanwezig zijn bij [eiseres] en dat daarom haar vordering moet worden afgewezen.
2.5. Levob wordt hierin gevolgd. Voorop wordt gesteld dat in dit geval de polisvoorwaarden van Levob bepalen onder welke voorwaarden er uitkering plaatsvindt. Dit is anders dan in de DES-zaak, die door [eiseres] in de brief aan haar advocaat (productie 1 bij conclusie na deskundigenbericht) wordt aangehaald. In die zaak (Hoge Raad 9 oktober 1992, NJ 1994, 535) was sprake van aansprakelijkheid op grond van de wet, terwijl de gehoudenheid van Levob om tot uitkering over te gaan is gegrond op de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst.
Zoals hiervoor onder 2.1 al is aangehaald is Levob alleen gehouden dekking te verlenen indien er een objectief medisch vast te stellen stoornis bestaat, waardoor [eiseres] beperkt is in haar functioneren.
2.6. De rechtbank neemt, evenals partijen, de bevindingen van dr. Van der Ploeg over. Uit zijn rapport volgt dat [eiseres] ten tijde van zijn onderzoek wel beperkt was in haar functioneren als gevolg van een post-Lymeziekte syndroom, maar dat dit geen objectief medisch vast te stellen stoornis is.
2.7. Voorts volgt uit het rapport van dr. Van der Ploeg dat er objectief medisch, door middel van laboratoriumonderzoek, is vastgesteld dat er een Lyme infectie is geweest, maar dat er van meet af aan geen relevante neurologische afwijkingen konden worden vastgesteld. De blijvende klachten van [eiseres] kunnen voorkomen na zo'n infectie, maar kunnen niet medisch worden geobjectiveerd. Deze bevindingen van dr. Van der Ploeg bevestigen de rapportage van de neuroloog E.R.P. Brunt d.d. 20 augustus 2002 (productie 28 bij de akte van Levob d.d. 16 november 2005). Daarna heeft de zenuwarts J.M.E. van Zandvoort [eiseres] nog onderzocht en in zijn rapport van 26 april 2003 (productie 31 bij voornoemde akte van Levob) geconcludeerd dat er geen psychiatrisch ziektebeeld was.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [eiseres] aanvankelijk een objectief medisch vastgestelde ziekte heeft gehad, te weten de ziekte van Lyme, en dat haar blijvende klachten daarmee in verband kunnen worden gebracht. Omdat deze blijvende klachten echter niet objectief medisch kunnen worden vastgesteld, heeft Levob zich terecht op het standpunt gesteld dat zij na de diagnose van de ziekte van Lyme tot uitkering gehouden was, maar dat dit na de acute fase niet meer het geval was. Artikel 4 van de polisvoorwaarden noopte daar niet toe. Levob heeft, zo volgt uit het rapport van dr. Van der Ploeg, naar aanleiding van de rapporten van de neuroloog Brunt en de zenuwarts Van Zandvoort met recht kunnen besluiten om de uitkeringen stop te zetten.
2.8. De vordering van [eiseres] zal op grond van het voorgaande worden afgewezen. Zij moet als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen. De kosten aan de zijde van Levob worden begroot op EUR 244,- aan vast recht, EUR 1.785,- aan kosten van de deskundige en EUR 1.808,- aan salaris van de advocaat, totaal EUR 3.837,-.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vordering af,
3.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Levob tot op heden begroot op EUR 3.837,-,
3.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Hees en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2009.
w.g. griffier w.g. rechter