ECLI:NL:RBUTR:2009:BI1799
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- P. Bender
- A.J. Smit
- A.M.M.E. Doekes
- Rechtspraak.nl
Vonnis inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel
In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Utrecht op 21 april 2009 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die betrokken was bij drugshandel. Tijdens de zitting op 7 april 2009 is de officier van justitie gehoord, evenals de raadsman van de verdachte, mr. L. de Leon. De officier vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 905.492,50. De rechtbank heeft echter de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel herzien en vastgesteld op € 898.117,50. Dit bedrag is gebaseerd op een gedetailleerde berekening van de opbrengsten uit de drugshandel, waarbij ook rekening is gehouden met gemaakte kosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde en zijn medeveroordeelde samenwerkten in de drugshandel, maar dat er onvoldoende inzicht was in de verdeling van de opbrengsten. Daarom is een pondspondsgewijze verdeling toegepast, wat resulteerde in een bedrag van € 898.117,50 dat aan de veroordeelde kan worden toegerekend. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde onvoldoende draagkracht had om dit bedrag te betalen, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de draagkracht van de veroordeelde pas in de executiefase aan de orde kan komen, tenzij vooraf vaststaat dat hij niet kan betalen.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en de veroordeelde de verplichting opgelegd om het vastgestelde bedrag aan de staat te betalen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en is uitgesproken in een openbare zitting.