parketnummer: 16/601163-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 april 2009
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] (Roemenië),
wonende te [woonadres], [woonplaats].
raadsman mr. J. van Weers, advocaat te Amsterdam.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 6 april 2009, waarbij de officier van justitie, mr. F.H. Charbon, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op of omstreeks 3 oktober 2008 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen een grote hoeveelheid van totaal ongeveer 625 gram harddrugs (cocaïne) en een hoeveelheid softdrugs (hasjiesj) heeft verhandeld of voorhanden heeft gehad.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde drugs voorhanden heeft gehad.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd:
-dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde voorhanden hebben van een hoeveelheid van 5 gram cocaïne;
-dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het voorhanden hebben van een hoeveelheid van 620 gram cocaïne, nu verdachte van de aanwezigheid daarvan niet op de hoogte was en uit observaties blijkt dat kort voor de inval in de woning van verdachte een tweetal personen met een grote weekendtas de woning van verdachte zijn binnen gegaan. Niet kan worden uitgesloten dat door deze personen de 620 gram cocaïne toen in de woning van verdachte is achtergelaten;
-dat de rechtbank niet tot bewezenverklaring kan komen van het voorhanden hebben van een hoeveelheid van 300 gram hasjiesj, nu verdachte niet wist dat de aangetroffen stof hasjiesj bevatte.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde:
Op 3 oktober 2008 werd de woning aan de [adres] te Utrecht ter inbeslagneming betreden. In de woning waren twee personen aanwezig, verdachte en haar moeder. Verdachte gaf toestemming de woning te doorzoeken. Bij deze doorzoeking werd onder meer aangetroffen: een boterhamzakje met vermoedelijk cocaïne, hasj in een plastic zak op de bovenste plank van een stellage in de trapkast, een wit blok van een onbekende vaste stof in een plastic zak in een hoekkast van het keukenblok en gedroogde weedtoppen. Door de politie werden de aangetroffen hoeveelheid van 299,33 gram en de hoeveelheid van 8,26 gram henneptoppen getest als hennep . Van de 620 gram witte stof is een monster genomen dat, gelijktijdig met een hoeveelheid van 4,89 gram aan witte brokjes, is toegezonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Uit een rapport van het NFI van 9 oktober 2008 blijkt dat deze toegezonden monsters cocaïne bevatten.
Verdachte verklaarde op 3 oktober 2008 dat de aangetroffen plak met witte stof al in de kast in de keuken lag toen zij de woning in verhuur kreeg . Zij verklaarde op 5 oktober 2008 dat ze het deurtje onder de trap had opengedaan, dat ze die tas tegenkwam, dat ze die open had gedaan en dat ze erin had gekeken .
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat zij op 3 oktober 2008 de woning aan de [adres] te Utrecht huurde en bewoonde. Zij verklaarde voorts dat zij toen en daar een hoeveelheid van 5 gram cocaïne voorhanden heeft gehad.
Het hiervoor onder 3.2 door de raadsman gevoerde verweer met betrekking tot de aangetroffen 620 gram cocaine en de 300 gram hashiesj wordt verworpen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ter terechtzitting is door de verbalisant [verbalisant 1], inspecteur van politie te Utrecht, als getuige een verklaring afgelegd. Hij verklaarde dat hij op 3 oktober 2008 tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte optrad als leider van het onderzoek en als hulpofficier van justitie. Tijdens de doorzoeking werd door de zoekende politieambtenaren onder andere in een kast onder het aanrecht in de keuken van de woning een gesealde plak met witte stof aangetroffen, waarvan later bleek dat dit 620 gram cocaïne betrof. Deze plak lag duidelijk zichtbaar voorin de kast. Nu in dezelfde kast een netje met verse uien lag had de zoekende politieambtenaar de indruk dat deze kast bij de bewoner in gebruik was. Met de vondst van deze plak is verdachte tijdens de doorzoeking geconfronteerd. Het verhoor van verdachte vond toen, op haar verzoek, in de Engelse taal plaats. [verbalisant 1] had de indruk dat verdachte goed begreep wat door hem met haar werd besproken. Daarnaar gevraagd, verklaarde zij toen dat de plak met witte stof al in de kast in de keuken lag toen zij de woning betrok.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat zij van de aanwezigheid van de voormelde plak cocaïne niets wist, niet geloofwaardig. Dat geldt eveneens voor haar verklaring dat zij de plakken hasjiesj niet als zodanig heeft herkend.
Allereerst wordt haar verklaring weersproken door het hiervoor weergegeven op ambtsbelofte opgemaakte relaas en de hiervoor weergegeven op ambtsbelofte afgelegde verklaring van de getuige [verbalisant 1] ter terechtzitting. Uit de verklaring van verdachte tijdens de doorzoeking blijkt dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne in het keukenkastje.
Verdachte heeft over haar contact met politieambtenaar [verbalisant 1] aangegeven dat hij haar niet goed heeft begrepen, omdat zij niet heeft verklaard die avond geen bezoek te hebben gehad en de plak cocaïne niet eerder te hebben gezien. Zij heeft ter zitting aangegeven dat hij nauwelijks met haar heeft gesproken en dat haar de aangetroffen drugs niet zijn getoond. Op al deze punten zou volgens verdachte door [verbalisant 1] een onjuiste weergave in het proces-verbaal en op de zitting zijn gegeven. De rechtbank acht dat niet aannemelijk en heeft geen enkele aanwijzing dat [verbalisant] niet conform de waarheid een ambtsedig proces-verbaal heeft opgemaakt en ter zitting ambtsedig heeft verklaard.
Verdachte heeft daarnaast erkend dat zij de ten laste gelegde 5 gram harddrugs voor eigen gebruik voorhanden had. Zij had ook gedroogde henneptoppen voor eigen gebruik voorhanden.Voorts heeft verdachte verklaard dat ze het deurtje onder de trap had opengedaan, dat ze die tas met plakken tegenkwam, dat ze die open had gedaan en dat ze erin had gekeken. Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte is een groot aantal voorwerpen aangetroffen die betrekking hadden op de aanwezigheid en mogelijk zelfs de handel in drugs . Verdachte bewoonde de betreffende woning al geruime tijd. Zij heeft ook aangegeven dat de aangetroffen drugs en de weegschalen al in de woning lagen toen zij deze betrok. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte van de aanwezigheid van de plak cocaïne op de hoogte was en moet hebben geweten van de plakken hasjiesj in de kast onder de trap.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 3 oktober 2008 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 620 gram en
5 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 3 oktober 2008 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 300 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid
3.5. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
3.6. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
4. De strafoplegging
4.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte - onder meer - op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van de preventieve hechtenis, waarvan 43 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een geldboete van 5.000 euro, subsidiair 100 dagen hechtenis.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft voor wat betreft de tenlastegelegde 620 gram cocaine en 300 gram hasjiesj gepleit tot vrijspraak en voor het overige aangevoerd dat een gevangenisstraf voorwaardelijk moet worden opgelegd en een eventueel op te leggen geldboete moet worden gematigd.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Ten aanzien van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de ernst van het bewezen verklaarde. Verdachte heeft in haar woning, waarin ook weegschalen, sealbags, diverse telefoons, simkaarten en buitenlandse valuta zijn aangetroffen, een hoeveelheid softdrugs en een grote hoeveelheid harddrugs voorhanden gehad. Met name harddrugs vormen een groot gevaar voor de volksgezondheid. Aannemelijk is, gelet op de andere aangetroffen goederen, dat (een deel van) de aangetroffen harddrugs voor de verkoop bestemd waren.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank met name acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 6 oktober 2008, waaruit blijkt dat zij nog niet eerder in verband met het plegen van strafbare feiten met justitie in aanraking is gekomen.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen beletsel voor de oplegging van een werkstraf. Verdachte beschikt over een verblijfsvergunning. Om verdachte in de toekomst ervan te weerhouden zich met dergelijke strafbare feiten bezig te houden zal de rechtbank aan verdachte – naast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf – ook een werkstraf voor de duur van 180 uren opleggen. Deze werkstraf zal worden opgelegd in plaats van de gevorderde geldboete.
5. Het beslag
Onder de stukken bevindt zich een lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. Deze lijst is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
De op deze lijst onder de nummers 15, 16, 17, 20, 32, 42 en 45 vermelde voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen verklaarde is begaan of voorbereid, dan wel die tot het begaan van de feiten zijn bestemd.
De op deze lijst onder de nummers 4, 5 en 6,vermelde voorwerpen alsmede een laptop van het merk Compaq zullen aan verdachte worden teruggegeven.
De overige op deze lijst vermelde voorwerpen - met uitzondering van het onder nummer 1 vermelde voorwerp - zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Met betrekking tot het onder 1 vermelde voorwerp is door de officier van justitie ter terechtzitting medegedeeld dat dit voorwerp reeds aan de eigenaar is teruggegeven. Het beslag dat op dit voorwerp rustte, is dan ook reeds geëindigd zodat de rechtbank daarover geen beslissing zal nemen.
6. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
7. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde strafbare feiten oplevert als hierboven onder 3.5 omschreven.
- verklaart verdachte strafbaar;
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van DRIE MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot TWEE MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande uit:
een werkstraf voor de duur van ÉÉN HONDERD EN TACHTIG uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van NEGENTIG dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Gelast de onttrekking aan het verkeer van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 15, 16, 17, 20, 32, 42 en 45 vermelde voorwerpen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 4, 5 en 6 vermelde voorwerpen alsmede van een laptop van het merk Compaq.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de overige op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen, met uitzondering van het onder nummers 1 vermelde voorwerp.