ECLI:NL:RBUTR:2009:BI2095
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. van Delft-Baas
- Rechtspraak.nl
Bestuurdersaansprakelijkheid en toepasselijk recht in internationale context
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Utrecht, hebben eisers, bestaande uit vier personen, een vordering ingesteld tegen een gedaagde die in Zwitserland woont. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.W. Stork, hebben de rechtbank verzocht om een oordeel te vellen over de aansprakelijkheid van de gedaagde in zijn hoedanigheid als bestuurder van een vennootschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet is verschenen, waardoor verstek is verleend. De procedure is gestart met een dagvaarding en een akte bewijs uitreiking.
De rechtbank heeft allereerst de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld, gezien het internationale karakter van de vordering. Op basis van artikel 5 lid 3 van het Verdrag van Lugano heeft de rechtbank geoordeeld dat zij bevoegd is, omdat de gestelde onrechtmatige daad in Nederland heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft de rechtbank het toepasselijke recht vastgesteld aan de hand van de Wet Conflictenrecht Corporaties (WCC). Aangezien de vennootschap waar de gedaagde bestuurder van is, is opgericht naar Nederlands recht, is het Nederlandse recht van toepassing op de vordering.
In de beoordeling van de vordering heeft de rechtbank vastgesteld dat de gevorderde immateriële schadevergoeding van EUR 25.000,00 per werknemer onvoldoende onderbouwd was en daarom is afgewezen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overige gevorderde bedragen niet onrechtmatig of ongegrond zijn en heeft deze toegewezen. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 1.682.856,00 aan eisers, vermeerderd met wettelijke rente, en is ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op EUR 8.080,44. Het vonnis is uitgesproken op 15 april 2009 door mr. M. van Delft-Baas.