ECLI:NL:RBUTR:2009:BI2750

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
228451 / HA ZA 07-638
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grammaticale uitleg van het splitsingsreglement en onredelijke geluidshinder door harde vloerbedekking in appartementen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, heeft de Vereniging van Eigenaars (VvE) Vegtlust een rechtsvordering ingesteld tegen de eigenaren van appartement [A] te Loenen aan de Vecht, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De vordering betreft de verwijdering van een harde vloerbedekking, met name een vloer met een Betonlook afwerking, die zonder toestemming van de onderbuur, de eigenaar van appartement [B], is gelegd. De VvE stelt dat deze vloer in strijd is met artikel 10 van het splitsingsreglement, dat het aanbrengen van harde vloerbedekking zonder schriftelijke toestemming van de onderbuur verbiedt. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de uitleg van het splitsingsreglement en de vraag of de vloer als 'hard' kan worden gekwalificeerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vloerbedekking in appartement [A] inderdaad als een harde vloer kan worden beschouwd, op basis van deskundigenonderzoek en akoestische metingen. De deskundige heeft geconcludeerd dat de vloer een onredelijke geluidshinder kan veroorzaken voor de onderbuur. De rechtbank heeft de vordering van de VvE toegewezen en de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot het verwijderen van de vloerbedekking. Tevens is er een verklaring voor recht gegeven dat zonder schriftelijke toestemming van de eigenaar van appartement [B] geen harde vloerbedekking mag worden gelegd in appartement [A]. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt en de kosten van het deskundigenonderzoek gelijkelijk worden verdeeld.

Dit vonnis is gewezen op 29 april 2009 door mr. H. Phaff en is openbaar uitgesproken. De zaak heeft belangrijke implicaties voor de uitleg van splitsingsreglementen en de rechten van appartementseigenaren met betrekking tot geluidshinder en vloerbedekking.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 228451 / HA ZA 07-638
Vonnis van 29 april 2009
in de zaak van
de vereniging
VERENIGING VAN EIGENAARS VEGTLUST,
gevestigd te [woonplaats] aan de Vecht,
eiseres,
advocaat mr. Y.H. van Ballegooijen,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. M.C. Franken- Schoemaker.
Partijen zullen hierna VvE Vegtlust en [gedaagde c.s.] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 juni 2007 waarin een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 14 september 2007 tijdens welke zitting de zaak is doorverwezen voor mediation,
- het (voorlopig) deskundigenbericht door bureau Peutz B.V. van 25 april 2008,
- de brief van 8 september 2008 van mr. van Ballegooijen waaruit blijkt dat partijen niet tot een minnelijke regeling zijn gekomen,
- de conclusie na deskundigenbericht door [gedaagde c.s.],
- de conclusie na deskundigenbericht tevens vermindering en vermeerdering van eis door VvE Vegtlust,
- de akte, waarbij [gedaagde c.s.] bezwaar heeft gemaakt tegen de wijziging van eis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. VvE Vegtlust is van rechtswege ontstaan bij splitsing van het herenhuis gelegen aan de [adres 1] te Loenen aan de Vecht, bij de akte van splitsing van 31 mei 1979. Bij diezelfde akte is het modelreglement van splitsing 22 februari 1973 van toepassing verklaard met inbegrip van de (gewijzigde) bepalingen zoals opgenomen in “annex 1”. Dit gewijzigde reglement zal verder worden aangeduid met: het reglement.
2.2. In 1979 is het herenhuis grondig verbouwd teneinde daarin zes appartementen te realiseren. De vloeren en plafonds zijn daarbij intact gelaten. De vloeren bestaan uit houten balken met houten vloerdelen. Daarboven is spaanplaat aangebracht.
2.3. [gedaagde sub 1] is eigenaar van het appartementsrecht plaatselijk bekend als [adres 1a] te Loenen aan de Vecht en in die hoedanigheid lid van VvE Vegtlust. [gedaagde sub 2] is zijn partner en huisgenoot. In 2005 hebben [gedaagde c.s.] gezamenlijk de eigendom verworven van appartement [adres 1A], sinds 2006 is [gedaagde sub 1] enig eigenaar geworden.
2.4. Voorafgaand aan de koop van zijn appartement, heeft [gedaagde c.s.] de “Voorwaarden om in aanmerking te komen als gegadigde voor het kopen van een appartement in “Vegtlust” ondertekend. Hierin is opgenomen, voor zover van belang:
“1) Alvorens het appartement te betrekken, zal op de bestaande vloer een tweede vloer worden aangebracht die dient ter voorkoming van branddoorslag en ter vermindering van geluidsoverlast. (…)”
2.5. [gedaagde c.s.] heeft in zijn appartement een nieuwe spaanplaten vloer gelegd met daarin uitsparingen voor de bekabeling van de geluidsinstallatie. Op de spaanplaten vloer van zijn appartement is een zwevende Fermacell vloer gelegd met daarop een (elastische) gietvloer, voorzien van een zogenoemde Betonlook afwerking.
2.6. In het reglement is, voor zover van belang, het volgende opgenomen in artikel 10:
“op de vloeren van de appartementen op de eerste, tweede en zolderverdieping mogen geen parketvloeren of plavuizen of andere harde vloerbedekkingen worden aangebracht, tenzij met vooraf verkregen schriftelijke toestemming van de eigenaar van die ondergelegen ruimte.”
2.7. Voorts is in het reglement, voor zover van belang, opgenomen:
“Artikel 40
1. Het bestuur van de vereniging berust bij de administrateur, die benoemd wordt door de vergadering. (…)
2. (…)
3. (…)
4. Hij behoeft de machtiging van de vergadering voor het instellen van en berusten in rechtsvorderingen en het aangaan van dadingen alsmede voor het aangaan van rechtshandelingen en het geven van kwijtingen (…).
Artikel 36
1. Alle besluiten, waarvoor in dit reglement of krachtens de wet geen afwijkende regeling is voorgeschreven, worden genomen met volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen.
2. (…)
2.8. In artikel 2 van het reglement is opgenomen, voor zover van belang:
“Tot de gemeenschappelijke gedeelten worden onder meer gerekend:
a. funderingen, dragende muren en kolommen, het geraamte van het gebouw met de ondergrond, het ruwe metselwerk, alsmede de vloeren, de buitengevels, waaronder begrepen raamkozijnen, deuren, balkon-constructies, borstweringen, galerijen, terrassen en gangen, de daken, schoorstenen en ventilatiekanalen, de traphuizen en hellingbanen, alsmede het hek- en traliewerk;
2.9. In de notulen van de bijzondere ledenvergadering van VvE Vegtlust gehouden op 13 februari 2006 is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“2. Vaststelling aantal stemgerechtigden
De voorzitter meldt dat alle eigenaren aanwezig zijn en dat daarom rechtsgeldige besluiten kunnen worden genomen.
De voorzitter stelt voor dat een nieuw agendapunt wordt toegevoegd getiteld “het geschil met betrekking tot het leggen van een harde vloerbedekking in appartement [A] op grond van artikel 10 lid 1 van het Reglement van Splitsing”. De vergadering gaat daarmee unaniem akkoord. Het punt zal worden ingevoegd onder agendapunt 7 als 7a.
(…)
7a Vloer appartement nr. [A]
De voorzitter deelt de vergadering mede dat met betrekking tot een te leggen vloerbedekking in appartement [A] een blijvend verschil van inzicht is ontstaan met de nieuwe eigenaren van dat appartement, de heren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
Dit verschil heeft zich inmiddels toegespitst aangezien gebleken is dat de eigenaren enkele dagen geleden begonnen zijn met het laten leggen van een vloerbedekking merk “Betonlook”.
Het punt in kwestie betreft de aard van de vloerbedekking bezien in het licht van de bepaling van artikel 10 lid 1 van het Reglement van Splitsing van de Vereniging van Eigenaars.
Volgens die bepaling mogen op de vloeren van de appartementen op de eerste, tweede en zolderverdieping geen parketvloeren of plavuizen of andere harde vloerbedekkingen worden aangebracht, tenzij met vóóraf verkregen schriftelijke toestemming van de eigenaar van de onder het betrokken appartement gelegen ruimten.
(Appartement [A] bevindt zich op de tweede etage en appartement [B], eigenaar de heer [Y], is daaronder gelegen).
Sinds december 2005 heeft met de nieuwe eigenaren van appartement [A] veelvuldig overleg plaatsgehad alsmede uitwisseling van correspondentie ter vastlegging van standpunten, etc. aangaande dit onderwerp, echter zonder bevredigend resultaat.
Zijdens de heer [Y] is, voorshands mondeling, informatie ingewonnen bij bouw- en geluidstechnische instituten die eenduidig aangaven dat Betonlook tot de harde vloerbedekkingen behoort.
Voorts heeft de heer [Y] tot nu toe geen verzoek tot het leggen van een harde vloerbedekking van de eigenaren van appartement [A] ontvangen en heeft hij derhalve ook geen toestemming gegeven.
(Geen van de vloeren van de overige op de etages gelegen appartementen is voorzien van een harde vloerbedekking).
De kernvraag die aan bovengenoemd verschil van inzicht ten grondslag ligt (is) dan ook: Is Betonlook een harde of een niet-harde vloerbedekking?
Deze vraag staat los van het feit dat inmiddels conform afspraak op de oude houten vloer door de nieuwe eigenaren een tussenvloer van Fermacell is aangebracht, primair ter voorkoming van branddoorslag en met neveneffect ook enige geluidsisolatie.
Door deskundige is aangegeven dat op een dergelijke Fermacell-tussenvloer het nog nauwkeuriger luistert wat voor definitieve vloerbedekking erop wordt aangebracht.
Een verkeerde keuze kan per saldo zelfs een slechter resultaat opleveren en tot nog meer dan voorheen onredelijke geluidshinder leiden. Ook daar is binnen overleg steeds nadrukkelijk op gewezen.
Nu dan vast staat dat partijen na alle overleg, correspondentie en vermelden van bovengenoemde adviezen een blijvend verschil van inzicht hebben met betrekking tot de vloerbedekking in appartement [A] rest niets anders dan dit geschil voor te leggen aan de rechter.
Een rechterlijke uitspraak aangaande dit punt zal niet alleen bepalend zijn ten aanzien van appartement [A], maar kan ook als zodanig dienen bij de behandeling van soortgelijke situaties betreffende vloerbedekking wanneer die zich voordoen bij toekomstige eigenaarswisseling als gevolg van verkoop van een of meer van de overige appartementen op etage.
De voorzitter vraagt de vergadering in te stemmen met het verzoek aan de bestuurder om alle voorbereidingen te treffen om de zaak bij de rechter voor te dragen en tot dat doel de bestuurder, namens de vergadering en in overeenstemming met de desbetreffende bepaling in het Reglement van Splitsing (art. 40 lid 4), te machtigen de rechtsvordering in te stellen.
Na enige discussie gaat de vergadering unaniem akkoord met dit voorstel.”
2.10. In de notulen van de algemene ledenvergadering van VvE Vegtlust gehouden op 22 mei 2006 is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“VASTSTELLEN NOTULEN VERGADERING DD. 22 APRIL 2005
(…) Er is een schriftelijke reactie ontvangen van mevrouw [Z] op de notulen van 13 februari 2006 (…). De heer [gedaagde sub 2] geeft aan dat hij met mevrouw [Z] van mening is dat er niet unaniem is besloten om de zaak betreffende het verschil in inzicht over zijn (betonlook) vloer voor te leggen aan de rechter. (…) De heer [gedaagde sub 2] wil dan ook opgenomen zien dat het voorstel om het geschil aan de rechter voor te leggen, is genomen met vier stemmen voor en twee stemmen tegen. (…)”
3. Het geschil
3.1. VvE Vegtlust vordert – na wijziging eis – dat de rechtbank [gedaagde c.s.] hoofdelijk zal veroordelen:
1. de harde vloerbedekking, inclusief de zwevende vloer, te verwijderen in appartementsrecht plaatselijk bekend [adres 1A], appartement [A] te ([postcode]) Loenen aan de Vecht; de spaanplaten, als onderdeel van de gemeenschappelijke vloer, zoals gelegen in appartementsrecht plaatselijk bekend [adres 1A], appartement [A] te ([postcode]) Loenen aan de Vecht te herstellen;
2. aan te tonen dat na herstel van de spaanplaten, een deugdelijke tweede vloer wordt aangebracht die dient ter voorkoming van de brandtoeslag (de rechtbank begrijpt: branddoorslag) en ter vermindering van geluidsoverdracht, aangelegd door een erkende aannemer in appartementsrecht plaatselijk bekend [adres 1A], appartement [A] te ([postcode]) Loenen aan de Vecht;
3. verklaring voor recht dat zonder schriftelijke toestemming van de eigenaar van appartementsrecht plaatselijk bekend [adres 1A], appartement [B] te ([postcode]) Loenen aan de Vecht, de eigenaar van appartementsrecht plaatselijk bekend [adres 1A], appartement [A] te ([postcode]) Loenen aan de Vecht, geen harde vloerbedekking, waaronder een betonlook afwerking, mag leggen;
4. vorenstaande onder verbeurte van een boete van € 50.000,00 dat vorenstaande niet dan wel niet geheel wordt nagekomen;
5. met veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure waaronder nadrukkelijk de kosten van het deskundigenonderzoek, ter grootte van € 8.504,83 en de liquidatiekosten die redelijkerwijze zijn toe te kennen aan de procedure tot het houden van dat voorlopige deskundigenonderzoek ter grootte van € 904,- (verzoekschrift en een mondelinge behandeling) en van de makelaar met betrekking tot een taxatierapport € 952,-.
3.2. VvE Vegtlust baseert haar vordering op artikel 10 van het reglement van splitsing zoals hiervoor onder 2.6. is weergegeven. Volgens VvE Vegtlust is de gietvloer die door [gedaagde c.s.] is gelegd een harde vloer in de zin van artikel 10 van het reglement en heeft de heer [Y], die onder [gedaagde c.s.] woont, geen toestemming gegeven voor het leggen van deze vloer. Uitleg van het splitsingsreglement brengt volgens VvE Vegtlust met zich mee dat zonder meer tot verwijdering van de harde vloer kan worden besloten en dat niet eerst hoeft te worden vastgesteld dat er sprake is van (onredelijke) hinder. Onder verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem op 20 november 2001 (PRG 2002/5819) voert VvE Vegtlust aan dat de tekst van het reglement grammaticaal uitgelegd dient te worden. In het geval dat de rechtbank zou beslissen dat [gedaagde c.s.] de betreffende vloer niet in strijd met het reglement heeft gelegd, vordert VvE Vegtlust verwijdering van de vloer op grond van de onredelijke hinder die als gevolg van die vloerbedekking wordt geleden.
3.3. Dat sprake is van een harde vloer blijkt volgens VvE Vegtlust uit de bevindingen van de vaste aannemer van VvE Vegtlust, van het Bouwcentrum Rotterdam en van de Nederlandse Stichting Geluidshinder te Delft. Ook uit de informatie die fabrikant van de gietvloer op zijn website heeft geplaatst en op grond van de visuele waarneming van de vloer zou blijken dat het gaat om een harde vloer. Bovendien volgt uit het rapport van Peutz volgens VvE Vegtlust dat het een harde vloer betreft.
3.4. Als meest verstrekkende verweer voert [gedaagde c.s.] dat aan het instellen van de vordering door de VvE Vegtlust geen geldig besluit ten grondslag ligt. De notulen van de vergadering van 13 februari 2006 kunnen volgens [gedaagde c.s.] niet als zodanig gelden, omdat het besluit om rechtsmaatregelen te treffen moet worden genomen overeenkomstig de algemene regels van het recht dat op verenigingen van toepassing is. Door ondanks het ontbreken van een geldig besluit daartoe toch een procedure aanhangig te maken- waaronder ook begrepen het verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht - is VvE Vegtlust volgens [gedaagde c.s.] al om die reden niet ontvankelijk.
3.5. [gedaagde c.s.] voert voorts als verweer dat VvE Vegtlust niet ontvankelijk is in haar vorderingen voor zover deze [gedaagde sub 2] betreffen, omdat hij geen eigenaar is van één van de appartementen en aldus geen lid is van de VvE Vegtlust zodat hij buiten het geschil staat.
3.6. [gedaagde c.s.] heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis op de grond dat onduidelijk is wat de vermeerdering van eis inhoudt. Daarnaast stelt [gedaagde c.s.] dat een vermeerdering van eis in dit stadium van de procedure in strijd met een behoorlijke procesorde is.
3.7. Inhoudelijk voert [gedaagde c.s.] aan dat de gietvloer geen harde vloer is in de zin van de splitsingsakte en dat er voorts geen sprake is van onredelijke hinder die door de vloer wordt veroorzaakt. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nog nader ingegaan.
4. De beoordeling
Is er een geldig besluit tot het instellen van een rechtsvordering door VvE Vegtlust tegen [gedaagde c.s.]?
4.1. VvE Vegtlust heeft haar eis verminderd in die zin, dat hetgeen nu aan de rechtbank wordt voorgelegd alleen nog betrekking heeft op de vloer(bedekking) van het appartement dat door [gedaagde c.s.] wordt bewoond. Zoals hierboven onder 2.10. is weergegeven, is tot het instellen van een rechtsvordering te dien aanzien besloten met een meerderheid van stemmen (van de zes stemmen vier voor en twee tegen) zoals in het reglement is voorgeschreven, zodat het verweer van [gedaagde c.s.] op dit punt wordt verworpen nu verder niet is gesteld of gebleken dat aan dit op 13 februari 2006 genomen besluit een gebrek kleeft op grond waarvan het nietig of vernietigbaar zou zijn.
Is VvE Vegtlust ontvankelijk in haar vordering jegens [gedaagde sub 2]?
4.2. Sinds [gedaagde sub 2] zijn aandeel in het appartementsrecht aan [gedaagde sub 1] heeft overgedragen, is hij geen eigenaar meer en is hij geen lid meer van de vereniging van eigenaars. Anders dan [gedaagde c.s.] stelt, betekent dit echter niet dat hij buiten het geschil met VvE Vegtlust staat en dat van hem niet gevorderd zou kunnen worden dat hij zich houdt aan de bepalingen in het reglement zoals die met betrekking tot de vloer van het appartement. Artikel 126 lid 3 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt immers dat de vereniging van eigenaars toeziet op de nakoming van de verplichtingen die voor de appartementseigenaars uit het bij of krachtens de wet en het reglement bepaalde jegens elkaar voortvloeien, op grond waarvan de vereniging jegens de appartementseigenaars in rechte kan optreden. Onder appartementseigenaars wordt begrepen degenen die een gebruiksrecht aan een appartementeigenaar ontlenen. Aangezien [gedaagde sub 2] de partner en tevens huisgenoot van [gedaagde sub 1] is, kan hij worden aangemerkt als appartementseigenaar in de zin van artikel 126 lid 3 voornoemd zodat VvE Vegtlust ook in haar vorderingen jegens hem ontvankelijk is.
De vermeerdering van eis
4.3. Het bezwaar tegen de wijziging van eis wordt ongegrond verklaard, omdat die wijziging niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Het geschil is thans toegespitst tot de vloer(bedekking) van het appartement dat door [gedaagde c.s.] wordt bewoond. De rechtbank volgt het verweer van [gedaagde c.s.] dat het onduidelijk is waarop de eisvermeerdering ziet niet, aangezien VvE Vegtlust haar nieuwe petitum concreet en ondubbelzinnig heeft geformuleerd, waaruit ook [gedaagde c.s.] kan afleiden dat aan de oorspronkelijke eis is toegevoegd dat VvE Vegtlust vordert dat ook de zwevende vloer onder de harde vloerbedekking van het appartement van [gedaagde c.s.] verwijderd wordt, dat zij een verklaring voor recht vordert dat zonder schriftelijke toestemming van de onderburen geen harde vloerbedekking - waaronder een betonlook afwerking - mag worden gelegd en dat VvE Vegtlust voorts een boete heeft gevorderd in het geval het gevorderde niet zal worden nagekomen. Deze (extra) vorderingen zijn gebaseerd op de feitelijke stellingen die al eerder in de procedure door VvE Vegtlust zijn ingenomen en waarop [gedaagde c.s.] heeft kunnen responderen, zodat [gedaagde c.s.] niet in haar processuele belangen is geschaad. De rechtbank zal aldus rechtdoen op de gewijzigde eis.
Heeft [gedaagde c.s.] gehandeld in strijd met artikel 10 van het reglement?
4.4. Ter beantwoording van deze vraag zal eerst door de rechtbank beoordeeld worden op welke wijze het betreffende artikel dient te worden uitgelegd. Betreft het hier een absoluut verbod tot het leggen van een harde vloer of kan verwijdering van de vloer pas gevorderd worden nadat is komen vast te staan dat deze leidt tot onredelijke (geluid)hinder? De tekst van het reglement is opgesteld ten behoeve van (toekomstige) bewoners van het pand, zonder dat deze bij de totstandkoming van de regeling betrokken hoeven zijn geweest of voor hen kenbaar zou zijn wat de onderliggende bedoeling daarvan is. De inhoud van de regeling zal aldus moeten worden uitgelegd naar objectieve maatstaven en zoals degenen voor wie de regeling geschreven is, zullen verstaan, ook in het licht van de bewoordingen van de gehele tekst van het reglement. Dat betekent dat artikel 10, in de context van de totale splitsingsakte, grammaticaal dient te worden uitgelegd. Op basis van deze uitleg volgt uit artikel 10 dat zonder toestemming van de bewoner van het appartement daaronder, geen harde vloer mag worden gelegd. Hieruit volgt dat indien de (op dat moment) in het appartement daaronder woonachtige bewoner daarmee instemt, een harde vloer wel is toegestaan. Kennelijk wordt het aan de onderbuur overgelaten om te beoordelen of hij bereid is eventuele geluidhinder van de bovenburen tengevolge van een harde vloer, te verdragen. De rechtbank is aldus van oordeel dat in het geval de schriftelijke toestemming van de onderbuur ontbreekt, ook een grammaticale uitleg van artikel 10, in het licht van de bewoordingen van de gehele akte, met zich brengt dat eerst sprake moet zijn van onredelijke geluidhinder voor de benedenbuur tengevolge van de (harde) vloer, voordat de vordering tot verwijdering kan worden toegewezen. Dat betekent dat het aan VvE Vegtlust is om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat het harde oppervlak van de vloer onredelijke (geluid)hinder veroorzaakt.
4.5. In dit verband is van belang dat op verzoek van VvE Vegtlust, parallel aan deze procedure, een voorlopig deskundigenonderzoek is gehouden waarbij door VvE Vegtlust expliciet is gevraagd om akoestische metingen te verrichten teneinde het geluidsisolerend effect van de vloer te beoordelen. De resultaten van dit onderzoek zijn als volgt, voor zover van belang:
“meetresultaten (blz 6):
Contactgeluidsisolatie index lco
van (appartement) [A] naar [B]: betonlook in woonkamer: + 8 dB
keuken: + 1 dB
slaapkamer: + 8 dB
Luchtgeluidsisolatie index llu
van (appartement) [A] naar [B]: betonlook in woonkamer: + 2 dB
keuken: + 3 dB
slaapkamer: + 3 dB”
4.6. In het deskundigenbericht staat in hoofdstuk 4 “Contactgeluidisolatie en geluidhinder” onder 4.3. “Ervaringen uit adviespraktijk” het volgende vermeld, voor zover van belang:
“(…)
Gebleken is dat klachten over contactgeluid en harde vloerafwerkingen veelvuldig voorkomen in zowel oudere panden met houten vloeren als recenter gebouwde panden met betonvloeren, waar de isolatie-index voor contactgeluid relatief beperkt is of zelfs net voldoet aan nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit (…).
Ook een “verbeterde” contactgeluidisolatie-index lco = + 10 dB (zoals regelmatig als voorwaarde voor harde vloerafwerkingen in splitsingsaktes of huisreglementen wordt aangetroffen) blijkt met grote regelmaat nog tot klachten over geluidhinder door het belopen van harde vloerafwerkingen te leiden.
Bij een contactgeluidsisolatie-index lco = + 15 dB blijkt het risico op klachten duidelijk af te nemen; klachten zijn dan veelal te herleiden tot bijzondere omstandigheden zoals een afwijkend leefpatroon of woongedrag van de veroorzaker van de geluidhinder (…).”
4.7. In hoofdstuk 5 “Beantwoording van de vragen uit het verzoekschrift” staat vermeld, voor zover van belang:
“5.1. Genormaliseerde contactgeluidisolatie van de beschouwde vloeren
De meetresultaten en waarnemingen uit het onderzoek ter plaatse zijn samengevat in hoofdstuk 3. Uit de meetresultaten blijkt het volgende.
In de keuken van appartement [C] (Rechtbank: in verband met het onderzoek zijn er – ter vergelijking – ook in appartement [C] en appartement [B] metingen verricht) is een harde vloerafwerking (linoleum) toegepast. De isolatie-index voor contactgeluid bedraagt hier circa lco = + 1 dB. In de regel is een harde vloerafwerking nauwelijks van invloed op de contactgeluidisolatie-index zodat van de basisvloerconstructie zonder linoleumafwerking eveneens een contactgeluidisolatie-index van ordegrootte lco = 0 dB kan worden verwacht.
In de woonkamer van appartement [C] is een dik tapijt toegepast als vloerafwerking. Deze zachte vloerbedekking resulteert in een aanzienlijke verbetering van de isolatie-index voor contactgeluid (gemeten is een lco = + 16 dB). Dit stemt ook overeen met het verwachtingspatroon: bij toepassing van een voldoende dik tapijt wordt in het algemeen een contactgeluidisolatieverbetering van 10 à 15 dB gemeten. (…)
In appartement [A] is een zwevende Fermacell vloer aangebracht en afgewerkt met Betonlook. De gemeten contactgeluidsisolatie in de woonkamer en slaapkamer toont ten opzichte van de basisvloer (…) een contactgeluidisolatieverbetering in de orde van grootte van 8 dB. Dit stemt ook overeen met het verwachtingspatroon voor een dergelijke Fermacell vloer op een houten vloerconstructie. Mogelijk is er aan de randen nog in beperkte mate sprake van trillingoverdracht via de Betonlook afwerking. Afhankelijk daarvan zou bij herstel daarvan de contactgeluidisolatieverbetering van de Fermacell vloer nog in geringe mate kunnen toenemen (wellicht circa 1 dB). In de keukenzone van appartement [A] is de gemeten contactgeluidsisolatie index beduidend lager, hetgeen wijst op de aanwezigheid van contactgeluidbruggen (naast de randdetaillering van de Fermacellvloer en Betonlook afwerking kunnen ook contactbruggen bij de keukenopstelling of installaties of dergelijke een rol spelen). Hier wordt na herstel een duidelijke verbetering van de contactgeluidisolatie haalbaar geacht (wellicht zelfs circa 5 dB).
5.2. Luchtgeluidisolatie van de vloer in appartement [A]
De meetresultaten zijn samengevat in tabel 1. Hieruit blijkt dat de luchtgeluidisolatie van de vloer in appartement [A] circa llu - + 2 à 3 dB bedraagt. Ter vergelijking: in appartement [C] bedraagt de luchtgeluidisolatie van de vloer circa llu - 0 à 1 dB. De extra aangebrachte fermacell vloer heeft klaarblijkelijk geresulteerd in enige verbetering van de luchtgeluidisolatie van de vloer. Dit stemt ook min of meer overeen met de verwachting dienaangaande op basis van de omschreven vloeropbouw en toegepaste fermacell vloer.
5.3. Akoestische kwaliteit van de geplaatste vloerbedekking
Uit de vraagstelling in het verzoekschrift blijkt niet eenduidig wat met de termen “akoestische kwaliteit”en “vloerbedekking” wordt bedoeld. Uit de omschrijving van de situatie c.q. probleemstelling en de toelichting in de beschikking van de Rechtbank kan echter worden opgemaakt dat de akoestische kwaliteit de contactgeluidisolatie betreft en dat met vloerbedekking de Betonlook afwerking (exclusief de onderliggende zwevende Fermacell-vloer) wordt bedoeld.
Uit de stukken kan verder worden opgemaakt dat de Rechtbank op basis van onderhavig onderzoek onder andere wil beoordelen of de Betonlook afwerking in appartement [A] als een zachte vloerbedekking kan worden beschouwd.
In essentie heeft de toepassing van een “zachte vloerbedekking” als gevolg dat de directe aanstoting van de (vloer)constructie en bijgevolg het trillingniveau in deze constructie substantieel wordt gereduceerd, waardoor in de onderliggende ruimte(n) een lager contactgeluiddrukniveau ontstaat. Een voldoende dik tapijt is het “schoolvoorbeeld” van een zachte vloerbedekking. Een alternatieve manier om een soortgelijk effect te kunnen bereiken is de afscherming van de (vloer)constructie middels een isolatielaag en zwevende afwerkvloer waardoor de basisconstructie niet rechtstreeks wordt aangestoten. Een goed uitgevoerde Fermacell-vloer kan bijvoorbeeld tot het laatstgenoemde type maatregelen behoren.
(…)
Uit de waarnemingen ter plaatste blijkt dat de Betonlook afwerking als een relatief hard oppervlak aanvoelt, min of meer vergelijkbaar met linoleum (dat normaliter als een harde vloerafwerking wordt beschouwd), dit in tegenstelling tot tapijt dat aanzienlijk zachter en veerkrachtiger aanvoelt (en in afwijking van hetgeen de omschrijving “taai-elastische coating” in productinformatie van Betonlook doet vermoeden). Op basis van de waarnemingen ter plaatse kan de verwachting worden uitgesproken dat Betonlook afwerking net als linoleum slechts een zeer geringe invloed op de contactgeluidisolatie van de onderliggende constructie heeft. Het vergelijkbare meetresultaat in de keukens van appartementen [A] en [C] kan hiervan als bevestiging worden gezien.
Aangezien het gemeten verschil van circa 7 dB tussen een basisvloer met linoleum (appartement [C]) en een basisvloer met zwevende Fermacell-vloer en Betonlook afwerking min of meer overeenstemt met het verwachtingspatroon voor de zwevende Fermacell-vloer en volgens de waarnemingen ter plaatse Betonlook afwerking als een relatief hard oppervlak aanvoelt, waarvan het effect op de geluidsisolatie vermoedelijk vergelijkbaar is met dat van een linoleum vloerafwerking, wijst een en ander er op dat de Betonlook afwerking net als linoleum als een harde vloerafwerking kan worden beschouwd.”
4.8. Anders dan waar [gedaagde c.s.] van lijkt uit te gaan in zijn conclusie na deskundigen-bericht, blijkt uit de beschrijving van de wijze waarop Peutz de geluidsmetingen heeft verricht dat de gehele vloer – dus de Fermacell vloer tezamen met de Betonlook afwerking – het onderwerp van onderzoek is geweest en dat niet het geluidisolerend effect van de Fermacell separaat van die van de Betonlook afwerkingslaag is beoordeeld. De rechtbank acht de kritiek van [gedaagde c.s.] op het rapport op dit punt ongegrond.
4.9. Voorts heeft [gedaagde c.s.] kritiek geuit op de conclusie van de deskundige dat sprake is van een harde vloerafwerking omdat de deskundige dit zou hebben geconcludeerd op grond van hoe de vloer aanvoelt, hetgeen buiten de opdracht van de deskundige valt. Zoals hiervoor onder 4.7. is weergegeven, is de conclusie echter – mede- gebaseerd op de resultaten van de geluidsmetingen, waarbij het effect van een basisvloer met linoleum vergelijkbaar is met de basisvloer met de Fermacell vloer met Betonlook afwerking zodat de deskundige op grond daarvan concludeert dat de Betonlook afwerking geen geluidsisolerend effect lijkt te hebben en aldus ook vanuit dit opzicht kan worden aangemerkt als een harde vloer.
4.10. De rechtbank is van oordeel dat de overige punten van kritiek zoals door [gedaagde c.s.] geuit in zijn conclusie geen nadere bespreking behoeven, omdat ze niet kunnen leiden tot een andere uitkomst van het deskundigenonderzoek of omdat ze geen betrekking hebben op de wijze waarop de geluidsmetingen zijn verricht. De rechtbank sluit zich aan bij het rapport en neemt de conclusie daarvan over.
4.11. Uit de bevindingen van Peutz zoals hiervoor weergegeven valt af te leiden dat de vloer van [gedaagde c.s.] een zo geringe mate van geluidisolerend effect heeft, dat deze kan worden aangemerkt als een harde vloer, die onredelijke hinder veroorzaakt, zelfs als daarbij het isolerend effect van de onderliggende Fermacell vloer daarin wordt betrokken. Ook indien verbeteringen worden aangebracht, zoals door Peutz gesuggereerd, blijven de waarden onder die van een “verbeterde” contactgeluidisolatie-index lco = + 10 dB zodat aan de norm die veelal in de praktijk als een minimum wordt beschouwd, nog niet wordt voldaan. Hieruit volgt dat de vordering tot verwijdering van de vloerbedekking met betonlook afwerking, zal worden toegewezen.
4.12. Uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de uitleg van artikel 10 van het reglement, volgt dat ook de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
Een deugdelijke tweede vloer
4.13. Deze vordering zal worden afgewezen wegens gebrek aan belang. Tussen partijen is nimmer in geschil geweest dat er, overeenkomstig de voorwaarden zoals hierboven vermeld onder 2.4., een tweede vloer moet worden aangebracht ter voorkoming van branddoorslag en vermindering van geluidsoverdracht. Met dat oogmerk is destijds ook de Fermacell vloer gelegd. De vordering tot verwijdering van de zwevende (Fermacell) vloer zal om die reden worden afgewezen.
De spaanplaten
4.14. Uit de stellingen van partijen leidt de rechtbank af dat de spaanplaten bovenop de balken en de houten vloerdelen zijn aangebracht. Aangezien dit moet worden beschouwd als vloerbedekking en niet als een vast gedeelte van de (dragende) vloer, valt dit niet onder de omschrijving van artikel 2 onder a van het reglement. Dit betekent dat de vordering tot herstel van de spaanplaten zal worden afgewezen nu dit niet als een gemeenschappelijk goed kan worden aangemerkt en de grondslag voor deze vordering door VvE Vegtlust aldus ontbreekt. Overigens heeft [gedaagde c.s.] onbestreden gesteld dat de spaanplaten reeds door ouderdom voor het grootste gedeelte waren vergaan, zodat ook om die reden het gevorderde op dit punt voor afwijzing gereed ligt.
De gevorderde boete
4.15. [gedaagde c.s.] heeft aangevoerd dat de gevorderde boete in geen verhouding staat tot het belang dat VvE Vegtlust heeft bij naleving van hetgeen zij gevorderd heeft en dat een onderbouwing voor de noodzaak tot het opleggen van een boete ontbreekt. De rechtbank overweegt dat van het gedeelte van de vorderingen dat voor toewijzing gereed ligt, alleen aan het verwijderen van de vloer een boete kan worden verbonden in het geval [gedaagde c.s.] het vonnis op dit punt niet naleeft. Door VvE Vegtlust is echter geen termijn verbonden aan de uitvoering van de veroordeling tot verwijdering van de vloer. Nu voorts een nadere uitleg ontbreekt ten aanzien van de noodzaak tot het opleggen van een dwangsom zal de rechtbank de vordering op dit punt afwijzen.
Kostenveroordeling
4.16. Naast een proceskostenveroordeling in deze procedure heeft VvE Vegtlust voorts gevorderd dat [gedaagde c.s.] wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van de makelaar met betrekking tot het opstellen van een taxatierapport (kosten € 952,00) en tot betaling van de kosten tot het houden van het voorlopig deskundigenonderzoek (onderzoek € 8.504,83 en kosten procedure € 904,00). De vordering tot betaling van de kosten van de makelaar zal worden afgewezen nu VvE Vegtlust heeft nagelaten te stellen op welke grond [gedaagde c.s.] gehouden zou zijn deze te vergoeden. Aangezien partijen over en weer op enige punten in het gelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt. De kosten voor het voorlopig deskundigenonderzoek zullen door ieder der partijen voor de helft gedragen dienen te worden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde c.s.] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één hieraan voldoet ook de ander zal zijn bevrijd, tot verwijdering van de vloer met Betonlook afwerking,
5.2. verklaart voor recht dat zonder schriftelijke toestemming van de eigenaar van appartementsrecht plaatselijk bekend [adres 1A], appartement [B] te ([postcode]) Loenen aan de Vecht, de eigenaar van appartementsrecht plaatselijk bekend [adres 1A], appartement [A] te ([postcode]) Loenen aan de Vecht, geen harde vloerbedekking, waaronder een betonlook afwerking, mag leggen,
5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en dat iedere partij de helft van de kosten van het voorlopig deskundigenonderzoek ten bedrage van ( 50% van EUR 8.504,83 = ) EUR 4.252,42 draagt,
5.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2009.