5.1.
Vanwege de bij repliek door [eiseres] expliciet aan de orde gestelde eigen verantwoordelijkheid van de werkgever, Capability Mobiliteit BV, dient onderzocht te worden of [eiseres] gelijk heeft met haar stelling dat van de eigen werkgever meer verwacht had mogen worden, met name toen door het (Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds) ABP een voorstel werd gedaan tot een aanvullende, vrijwillige verzekering van ouderdomspensioen en andere pensioenonderdelen, nadat de moeder van Capability Mobiliteit BV, te weten Capability BV, op 19 september 2007 failliet was gegaan.
In dit verband is het volgende van belang. Uit de brief van ABP aan [eiseres] d.d. 19 december 2007 (die door [eiseres] als productie 3 bij dagvaarding is overgelegd) blijkt dat per 19 september 2007 het faillissement uitgesproken is van Capability BV (de moeder dus). ABP meldt verder in die brief dat de werknemer bij ABP aangemeld en verzekerd is onder de vlag en het aansluitingscontract van Capability BV. Als gevolg van het faillissement van deze holding (Capability BV) is de aansluiting van Capability BV bij ABP komen te vervallen. Dat brengt met zich dat de deelneming van werknemers van Capability BV in de pensioenregeling van ABP (en FPU) eveneens behoort te eindigen. Werknemers kunnen immers, zo merkt ABP fijntjes op, alleen via een dienstverhouding met de aangesloten werkgever verzekerd zijn bij ABP en VUT-fonds. Aan deze mededeling doet volgens ABP niet af dat de werknemer in werkelijkheid niet in dienst was van Capability BV, maar van een van de werkmaatschappijen van Capability BV. Na faillissement is ABP pas gebleken dat het merendeel van de door Capability BV aangemelde werknemers niet in dienst was van Capability BV, maar van een van de werkmaatschappijen van Capability BV.
Beëindiging van de deelneming heeft voor de individuele werknemer verstrekkende gevolgen, zo schrijft ABP. De pensioenopbouw eindigt immers alsmede gaan omslaggefinancierde FPU-aanspraken verloren, en ook eindigt het recht op voorwaardelijke inkoop van extra ouderdomspensioen over diensttijd voor 1-1-2006 en de risicoverzekering voor het nabestaandenpensioenen. Gelet op die consequenties heeft het ABP zich bereid verklaard de werkmaatschappijen een aansluitingscontract aan te bieden en de curator heeft dit aanbod overgebracht aan onder andere Capability Mobiliteit BV.
Uit de brief van het ABP d.d. 19 december 2007 (die door Capability Mobiliteit overgelegd is als productie 4 bij conclusie van antwoord) blijkt dat bij brief van de zelfde datum aan de heer [Y] verzocht is uiterlijk 21 december 2007 kenbaar te maken of de werkmaatschappijen van Capability BV vrijwillig zullen aansluiten bij ABP. Indien van dat aanbod geen gebruik zal worden gemaakt, zo schrijft ABP, dan zal de deelneming van de werknemers van onder andere Capability Mobiliteit eindigen per 19 september 2007. Het ABP meldt verder zich ervan bewust te zijn dat dit de nodige commotie met zich kan brengen, maar dat de opstelling van deze werkgevers, waarmee kennelijk ook Capability Mobiliteit wordt bedoeld, het ABP dwingt deze stap te zetten.
De curator heeft op 30 november 2007 aan Capability BV (de heren [X] en [Y]) meegedeeld dat tussen hem en het ABP ondermeer besproken werd dat er sprake is van een vordering van het ABP op de gefailleerde vennootschap van € 975.818,88. Deze vordering is materieel grotendeels toe te rekenen aan de diverse werkmaatschappijen van de gefailleerde vennootschap, zodat de boedel zich (noodgedwongen) in dit opzicht alle rechten voorbehoudt. Het ABP heeft te kennen gegeven bereid te zijn een nieuwe, eventueel tijdelijke, aansluiting voor de werkmaatschappijen te realiseren. Dit onder de voorwaarde dat de hiervoor genoemde vordering van € 978.818.88 geheel of gedeeltelijk wordt voldaan.
Verder blijkt uit de bij productie 8 achter de conclusie van antwoord opgenomen brief van mevrouw Van Wijk en de heer Den Daas de dato 21 februari 2008 dat door het ABP de achterstand berekend wordt op ongeveer € 900.000,-, maar dat de netto premieachterstand ongeveer € 625.000,- is.