ECLI:NL:RBUTR:2009:BI5004

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
585717 UC EXPL 08-10458
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.M. Vanwersch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid NS Reizigers B.V. voor geestelijke schade door hoofdconducteur

In deze zaak vorderde [eiser] schadevergoeding van NS Reizigers B.V. (NSR) wegens geestelijke schade die hij zou hebben opgelopen tijdens zijn werkzaamheden als hoofdconducteur. De rechtbank Utrecht oordeelde dat NSR niet aansprakelijk was voor de schade. De rechtbank stelde vast dat [eiser] van 1 september 1979 tot 1 februari 2008 in dienst was bij NSR en in de periode 1998 tot 2005 als hoofdconducteur werkte. Gedurende deze periode had hij te maken met meerdere traumatische gebeurtenissen, waaronder zelfdodingen en agressie van reizigers. Ondanks deze ervaringen oordeelde de rechtbank dat NSR haar zorgplicht had nageleefd en adequate opvang en nazorg had geboden. De rechtbank concludeerde dat NSR niet tekort was geschoten in haar re-integratieverplichtingen en dat de aangeboden functies passend waren voor [eiser]. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten.

De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers onder het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 7:658, dat de werkgever verplicht om te zorgen voor een veilige werkomgeving. De rechtbank oordeelde dat NSR voldoende maatregelen had genomen om de risico's voor haar werknemers te minimaliseren en dat de zorg voor [eiser] adequaat was geweest, ondanks zijn psychische klachten. De uitspraak onderstreept het belang van een goede documentatie van meldingen en de opvolging daarvan door werkgevers, evenals de noodzaak voor werknemers om actief deel te nemen aan hun re-integratieproces.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 585717 UC EXPL 08-10458 IV
vonnis d.d. 20 mei 2009
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. B.J.H. Reekers,
tegen:
de besloten vennootschap
NS Reizigers B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen NSR,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.S.A. Vegter.
1. Het verloop van de procedure
[eiser] heeft een vordering ingesteld.
NSR heeft geantwoord op de vordering.
[eiser] heeft voor repliek en NSR heeft voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is van 1 september 1979 tot 1 februari 2008 in dienst geweest van NSR in verschillende functies. Hij is begonnen bij de afdeling wegonderhoud en in de periode 1998 tot 2005 is hij werkzaam geweest als hoofdconducteur.
2.2. In de periode 1998 tot 2005 heeft [eiser] 14 zelfdodingen meegemaakt (waarvan drie in één week), heeft hij te maken gehad met agressie en is hij met de dood bedreigd.
2.3. Het eerste incident vond plaats in 1998. [eiser] heeft van de incidenten steeds melding gemaakt. NSR heeft een aantal meldingsformulieren overgelegd.
2.4. In augustus 2002 is [eiser] enige tijd arbeidsongeschikt geweest. Uit het ziekmeldingsformulier blijkt dat de ziekmelding te maken heeft met de privésituatie van [eiser] (productie [nummer] bij CvA).
2.5. In oktober 2002 wordt [eiser] doorverwezen naar HSK Groep. Het therapieplan bevat:
- stressmanagement en relaxatietraining
- cognitieve therapie ten aanzien van disfunctionele gedachten
- verwerking van emoties rondom ziekte en dood van naasten
- begeleiding bij werkhervatting
- sterkte-zwakte analayse
2.6. In december 2002 heeft [eiser] zijn werk in lichte dienst hervat en in januari 2003 is hij hersteld verklaard.
2.7. Op 13 februari 2003 is [eiser] uitgevallen wegens verminderd gezichtsvermogen.
Op 13 oktober 2003 wordt [eiser] weer arbeidsgeschikt geacht.
2.8. Op 14 maart 2005 meldt [eiser] zich ziek na een nieuw incident op de trein.
2.9. Na een incident op 6 juni 2005 wordt [eiser] wederom verwezen naar HSK.
2.10. Vanaf 6 juli 2005 is [eiser] werkzaam in lichte dienst (meelopen op het perron).
2.11. Per 5 augustus 2005 wordt [eiser] volledig arbeidsgeschikt geacht.
2.12. Op advies van HKS maakt [eiser] een verslag van wat hij heeft meegemaakt tijdens zijn dienstverband bij NSR (productie 1 bij dagvaarding).
2.13. Op 19 en 21 augustus 2005 raakt [eiser] in conflict met reizigers.
2.14. Op 22 of 23 augustus 2005 neemt NSR contact op met [eiser]. Zij wil een afspraak met [eiser] maken om te bespreken of het niet beter voor [eiser] is om ander werk te gaan doen. [eiser] stemt in, maar de afspraak gaat niet door omdat op de bewuste dag, de moeder van [eiser] opgenomen wordt in het ziekenhuis.
2.15. Op 29 augustus 2005 overlijdt de moeder van [eiser].
2.16. Op 5 september 2005 meldt [eiser] zich ziek.
2.17. Op 12 oktober 2005 wordt door de Arbo Unie een probleemanalyse gemaakt.
Hierin is vermeld dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid deels werkgerelateerd en deels niet werkgerelateerd is. [eiser] werkt op dat moment 4 uur per dag in vervangende werkzaamheden. De bedrijfsarts verwacht dat [eiser] op langere termijn weer volledig inzetbaar zal zijn voor zijn werk. Het advies luidt om [eiser] te laten hervatten in een andere functie bij NSR. Verwacht wordt dat terugkeer in de eigen functie slechts kortdurend succesvol zal zijn en dat bij volgende incidenten die zullen optreden, terugval in de psychische problematiek zal plaatsvinden.(productie [nummer] bij CvA).
2.18. Op 3 november 2005 vindt er een gesprek plaats tussen [eiser] en NSR met als doel te komen tot afspraken met betrekking tot de reïntegratie van [eiser]. Op advies van de psychologe en de bedrijfsarts, maar ook omdat [eiser] er tegen opziet om te re-integreren op de trein, wordt afgesproken dat er met behulp van het mobiliteitscentrum intensief op zoek wordt gegaan naar ander werk. Voorts wordt afgesproken dat [eiser] vanaf 7 november 2005 voor een periode van 3 maanden mee gaat lopen bij een procesleider perron, om een beeld te krijgen van de inhoud van de functie. Ook wordt afgesproken dat [eiser] een week gaat meedraaien bij de surveillantmedewerkers van Prorail, om ook met die functie kennis te maken.
2.19. Op 1 december 2005 vindt er een gesprek plaats tussen [eiser] en het Mobiliteitscentrum. Het reïntegratietraject start met een onderzoek naar de plaatsingsmogelijkheden in:
• eigen functie
• ander werk bij eigen werkgever
• passend werk bij externe werkgever.
Het traject duurt drie maanden.
2.20. Op 30 januari 2006 vindt er gesprek plaats tussen NSR en [eiser]. Het verslag hiervan is overgelegd als productie [nummer] bij CvA. [eiser] geeft aan dat hij een constante druk ervaart door zijn tijdelijke werk en het mobiliteitstraject. Ook geeft hij aan te willen proberen om weer hoofdconducteur te zijn. NSR geeft aan dat [eiser] een keuze maakt tussen een andere carrière of reïntegreren als hoofdconducteur, hoewel NSR dit laatste afraadt.
Omdat de vader van [eiser] recentelijk is overleden, krijgt [eiser] een time-out. Afhankelijk van het advies van de bedrijfsarts op 27 februari 2006 wordt afgesproken hoe er verder wordt gegaan.
2.21. Op 18 mei 2006 vindt er een vervolggesprek plaats. Het verslag is overgelegd als productie [nummer] bij CvA. In dit gesprek werd [eiser] bijgestaan door een letselschadespecialist en wordt namens [eiser] aangegeven dat [eiser] door de vele incidenten mogelijk PTSS heeft opgelopen, waarvoor [eiser] een claim bij NSR wenst neer te leggen. NSR deelt mee dat zij een second opinion zal aanvragen bij UWV, om duidelijkheid te krijgen of het wenselijk is om iemand die mogelijk PTSS heeft, een functie te laten uitoefenen waarbij hij in direct contact komt met reizigers en derhalve met agressie te maken kan krijgen.
2.22. Op 6 juni 2006 verzoekt NSR aan het UWV een deskundigenoordeel te geven. Dit wordt op 12 juli 2006 verstrekt. De verzekeringsgeneeskundige is - met HSK - van oordeel dat er geen sprake is van PTSS. Deze is er mogelijk wel geweest. Naar het oordeel van de verzekeringsgeneeskundige dienen stresserende omstandigheden vermeden te worden. Terugkeer in het eigen werk wordt niet mogelijk geacht. De functie procesleider perron acht het UWV passend.
2.23. Omdat de functie procesleider perron niet langer vacant was, heeft NSR [eiser] een baan als omroeper bij Prorail aangeboden. [eiser] aanvaardt deze functie, doch meldt zich na twee weken ziek. Volgens [eiser] is deze functie niet passend omdat het een stoelgebonden functie betreft.
2.24. Op 14 juni 2006 brengt HSK verslag uit aan de Arbo Unie (productie [nummer] bij CvA).
Hierin deelt HSK mee dat [eiser] in de periode van 9 juni 2005 tot 29 mei 2006 bij haar in behandeling is geweest (27 sessies). Het betrof een cognitieve gedragstherapie volgens het aanpassingsstoornisprotocol gericht op klachtenreductie, begeleiding bij werkhervatting en terugvalpreventie. Het behandeleffect is goed, omdat het klachtenniveau van [eiser] beneden het gemiddelde ligt. De diagnose bij ontslag luidt: aanpassingsstoornis. Voorts worden als psychosociale stressoren de onvrede met de gang van zaken op het werk en het zoeken naar andere functie genoemd.
2.25. Bij brief van 14 juli 2006 stelt [eiser] NSR aansprakelijk voor alle schade die hij heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van een door hem opgelopen PTSS, althans enige aandoening die in causaal verband staat met de door hem als werknemer van NSR uitgeoefende werkzaamheden. Tevens geeft [eiser] aan dat hij voornemens is de kantonrechter te verzoeken een deskundige te benoemen.
2.26. Op 5 september 2006 meldt [eiser] zich ziek. Hij geeft aan gereïntegreerd te willen worden in een andere functie.
2.27. Op 9 en 10 oktober 2006 heeft [eiser] intakegesprekken gevoerd met GGNet.
De psychiater i.o. concludeert dat er sprake is van chronische PTSS.
2.28. Bij beschikking van 8 maart 2007 benoemt de kantonrechter te Utrecht de psychiater W.C. Bohlmeijer als deskundige.
2.29. Op 27 juli 2007 brengt de deskundige psychiater W.C. Bohlmeijer verslag uit van zijn bevindingen. In zijn rapportage is onder meer te lezen:
“Uit mijn onderzoek komt een beeld naar voren van een man die bij zijn werk voor de Nederlandse Spoorwegen tamelijk ernstig en pluriform getraumatiseerd is geraakt. Tevens blijkt dat het door de veelheid aan traumatische gebeurtenissen moeilijk is hem te behandelen en dat er nog zeer veel psychische klachten aanwezig zijn”.
(…)
Uit de PTSS klachtenschaal komt naar voren dat er sprake is van een tamelijk ernstige posttraumatische stressstoornis”.
(…)
Betrokkene heeft tot mijn verbazing geen adequate behandeling gehad tot nu toe. Gelet op de multiple en pluriforme traumatische gebeurtenissen die betrokkene heeft ervaren tijdens zijn werk bij de Nederlandse Spoorwegen zou hij hetzij een protocol volgens Gerson en Carlier hebben moeten volgen, hetzij een EMDR behandeling.
(…)
Een belangrijke factor bij het slagen van een behandeling is de erkenning door de Nederlandse Spoorwegen dat betrokkene bij de uitvoering van zijn taken de onder 2b genoemde psychiatrische stoornissen heeft opgelopen.
(…)
Ik acht het verbazingwekkend dat betrokkene niet van werkgeverszijde een intensieve behandeling is geboden terwijl daarvoor in de periode dat betrokkene in dienst was bij de Nederlandse Spoorwegen protocollen voor waren.”
2.30. Bij beschikking van 1 februari 2008 ontbindt de kantonrechter te Utrecht de arbeidsovereenkomst. Partijen komen overeen dat aan [eiser] een vergoeding van
€ 29.400,00 netto wordt toegekend wegens psychische schade, welk bedrag eventueel verhoogd kan worden met een uitkering op grond van de Ongevallenverzekering van NSR.
2.31. Op 17 september 2008 is aan [eiser] een bedrag ad € 50.000,00 uitgekeerd op grond van de Ongevallenverzekering.
2.32. [eiser] ontvangt vanaf 3 september 2007 een WGA-uitkering.
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
1. voor recht te verklaren dat NSR aansprakelijk is voor de door [eiser] als gevolg van het ongeval waarover dit geschil loopt, geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade;
2. NSR te veroordelen aan [eiser] te voldoen de geleden en nog te lijden schade, de kosten van rechtsbijstand hierbij inbegrepen, op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van verzuim;
3. NSR te veroordelen te betalen aan [eiser] een bedrag ad € 150.000,00 als voorschot op de schade;
4. NSR te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2. Aan deze vorderingen legt [eiser] het volgende - kort weergegeven - ten grondslag.
NSR heeft haar zorgplicht geschonden:
- primair op grond van 7:658 BW
- subsidiair op grond van 7:611 BW
- meer subsidiair op grond van 6:248 BW
omdat
· NSR heeft in strijd gehandeld met de artikelen 3, 4 en 5 van de Arbeidsomstandighedenwet. Zij heeft niet aan risico-inventarisatie en -evaluatie gedaan, althans zij heeft de risico’s niet tot een minimum beperkt;
· NSR heeft aan [eiser], na het beleven van traumatische gebeurtenissen, geen dan wel onvoldoende hulpverlening, opvang en/of nazorg aangeboden;
· NSR is tekort geschoten in haar reïntegratieverplichtingen, omdat zij [eiser] - in strijd met de adviezen van de bedrijfsarts en de psychiater van HKS - heeft ingezet op functies waarvoor hij niet geschikt was.
4. Het verweer
4.1. NSR heeft haar zorgplicht niet geschonden. NSR heeft steeds in overeenstemming met het Draaiboek NSR Opvang en Nazorg, gereageerd op de meldingen die [eiser] heeft gedaan van schokkende gebeurtenissen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft NSR afschriften van een aantal meldingsformulieren overgelegd. Voorts betwist NSR dat [eiser] een PTSS heeft opgelopen in de uitoefening van werkzaamheden. GGNET en psychiater Bohlmeijer hebben deze conclusie getrokken, maar de HSK groep, de bedrijfsarts en de verzekeringsarts van het UWV zijn tot andere bevindingen gekomen. [eiser] heeft wel klachten, maar deze kunnen niet alleen aan het werk als conducteur gerelateerd worden. De nazorg is adequaat geweest en [eiser] is uitgebreid begeleid naar ander werk. [eiser] heeft zelf niet willen meewerken aan een plaatsing in een andere functie.
Ten slotte betwist NSR dat er sprake is van schade. [eiser] heeft al een vergoeding ontvangen voor zijn beweerde schade. Een bedrag ad € 29.400,00 netto wegens de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst, alsmede een bedrag ad € 50.000,00 bruto uit hoofde van de door NSR ten behoeve van [eiser] afgesloten ongevallenverzekering. Verder heeft NSR [eiser] specialistische hulp aangeboden bij het AMC. Als [eiser] hiervan gebruik had gemaakt, dan was er waarschijnlijk minder schade.
5. De beoordeling
5.1. Civielrechtelijk is de verantwoordelijkheid van de werkgever voor de veiligheid van het werk neergelegd in artikel 7:658 lid 1 BW. De werkgever moet voorkomen dat de werknemer schade lijdt bij de uitvoering van zijn werkzaamheden. Als vast staat dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, dan is de werkgever aansprakelijk, tenzij hij kan bewijzen dat hij volledig heeft voldaan aan alle veiligheidsverplichtingen of dat er geen direct verband bestaat tussen de schade en het niet nakomen van de verplichtingen. Met artikel 7:658 BW wordt niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen elk gevaar.
5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] tijdens de uitoefening van zijn dienstverband meerdere malen geconfronteerd is met agressie en dat hij vele malen betrokken is geweest bij zelfdodingen. Tevens staat vast dat [eiser] hierdoor psychische klachten heeft ontwikkeld, waarvoor hij is uitgevallen. Nu NSR erkent dat er (enige) relatie is tussen de gebeurtenissen die [eiser] heeft meegemaakt op de trein en zijn huidige gezondheidsklachten, staat vast dat [eiser] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn functie als bedoeld in artikel 7:658 lid 2 BW. Dit heeft tot gevolg dat NSR in beginsel aansprakelijk is voor deze schade, tenzij zij aantoont dat zij haar zorgplicht is nagekomen dan wel dat er geen verband bestaat tussen het niet nakomen van de zorgplicht en de schade.
5.3. In het kader van de zorgplicht maken partijen onderscheid tussen enerzijds preventieve maatregelen en anderzijds de opvang en nazorg. Bij de beoordeling van de vraag of NSR aan haar zorgplicht heeft voldaan wordt met name de periode waarin [eiser] werkzaam was als hoofdconducteur betrokken, nu de meeste traumatische gebeurtenissen zich in deze periode hebben voorgedaan.
Schending zorgplicht?
Preventie
5.4. [eiser] stelt dat NSR op grond van de artikelen 3, 4 en 5 van de Arbeidsomstandighedenwet zodanige maatregelen dient te treffen dat gevaren en risico’s voor de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk worden voorkomen. Hiertoe dient de werkgever een risico-inventarisatie en evaluatie op te stellen, waarbij alle risico’s in kaart worden gebracht. [eiser] stelt dat NSR nagelaten heeft een risico-inventarisatie en evaluatie (hierna RI&E) op te stellen, althans dat zij nagelaten heeft de risico’s tot een minimum te beperken.
5.5. Als productie 30 bij conclusie van antwoord heeft NSR de RI&E van de arbeidsomstandigheden van machinisten en hoofdconducteurs van NSR overgelegd. Dit rapport is gemaakt in maart 1996 door SE Arbo. Op basis van dit rapport is vervolgens een Plan van Aanpak gemaakt, dat is overgelegd als productie [nummer] bij antwoord. Voorts is er - aldus NSR - in 2000 wederom een RI&E opgesteld en tegelijk een plan van aanpak gemaakt. (productie [nummer] CvA). Als advies wordt gegeven: “voortzetten beleid”. Omdat geconcludeerd wordt dat agressie en zelfdodingen plaats blijven vinden, moet ‘de opvang zo goed blijven als die op dat moment is’.
5.6. De stelling van [eiser] dat de door NSR overgelegde RI&E’s niet als zodanig zijn aan te merken, omdat deze door een Arbodienst zijn opgesteld, wordt verworpen. Het enkele feit dat NSR het opstellen van de RI&E heeft uitbesteed aan een organisatie die hiervoor bij uitstek deskundig is, heeft niet tot gevolg dat aangenomen dient te worden dat NSR in strijd met het bepaalde in artikel 3, 4 en 5 van de Arbeidsomstandighedenwet heeft gehandeld. Bovendien heeft NSR in 2000 wederom een RI&E laten opstellen.
5.7. [eiser] stelt voorts dat van NSR verwacht mocht worden dat zij na 2000 een actuele RI&E zou opmaken, mede met het oog op voortschrijdend inzicht. [eiser] heeft als productie [nummer] bij repliek het “Handboek agressie en geweld” van het programma Veilige Publieke Taak van mei 2007 overgelegd. Dit handboek bewijst dat er nog immer veel aandacht is voor het onderwerp. Tegen deze achtergrond acht [eiser] het onbegrijpelijk dat NSR de RI&E van 2000 niet op bepaalde punten geactualiseerd heeft (zie 5.4. CvR).
5.8. NSR heeft gemotiveerd gesteld dat zij na 2000 niet is opgehouden met het verfijnen van het reeds jarenlange gevoerde anti-agressiebeleid. Zo is NSR bezig met het herinrichten van het proces bijzondere taken, teams die zich bezig houden met ingangcontroles, controles op de trein, serviceverlening, evenementen en calamiteiten. Het opstellen van een actuele RI&E was om deze reden niet nodig.
5.9. Het ontbreken van een geactualiseerde RI&E heeft niet tot gevolg dat aangenomen dient te worden dat NSR op dit punt te kort is geschoten. NSR heeft genoegzaam aangetoond dat zij onafgebroken aandacht heeft voor de veiligheid van haar medewerkers en de laatste jaren een groot aantal ‘nieuwe’ instrumenten heeft ingezet, zoals ingangscontrole, controle op de trein, mobiele communicatiemiddelen, extra conducteurs, spoorwegpolitie, opvang door wachtdienst, collega’s en professionele hulpverleners etc. De brief van 17 september 2003 van NSR aan de OR (productie [nummer] bij CvA) bevestigt dat NSR haar beleid opnieuw onder de loep heeft genomen en het beleid heeft aangescherpt. Daar komt bij dat [eiser] zijn stelling onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Onduidelijk is immers op welke punten NSR de RI&E uit 2000 had dienen te actualiseren.
Opvang en nazorg
5.10. Voor zover NSR voldoende aan preventie heeft gedaan, stelt [eiser] dat NSR tekort is geschoten in de opvang en nazorg. Volgens [eiser] bestond er tot 1982 geen enkele vorm van opvang. Echter ook nadien is hem geen deugdelijke nazorg geboden. Ongeacht de vraag of er al dan geen opvang was na 1982, tot 1997 was in ieder geval de nazorg ondeugdelijk, aldus [eiser]. Ter onderbouwing hiervan verwijst [eiser] naar het verslag van psychiater Bohlmeijer.
5.12. Met NSR is de kantonrechter van oordeel dat bij de beoordeling van de vraag of aan [eiser] adequate opvang en nazorg is verleend, met name de periode 1998-2005 relevant is. In deze periode was [eiser] werkzaam als hoofdconducteur en heeft hij vele schokkende gebeurtenissen meegemaakt. In de tijd dat [eiser] werkzaam was bij de afdeling wegonderhoud heeft [eiser] ook ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, maar uit zijn eigen relaas blijkt dat [eiser] hiervan destijds geen psychische klachten heeft ondervonden.
5.13. Sinds 1996 wordt - aldus NSR - opvang geboden op basis van het draaiboek “opvang en nazorg” (productie [nummer] bij CvA) en op basis van het daarop vastgestelde protocol (productie [nummer] bij CvA). In 2003 is dit beleid verder aangescherpt, zo blijkt uit een brief van17 september 2003 van de directie aan de OR. Vanaf dat moment wordt er onderscheid gemaakt tussen ernstige schokkende gebeurtenissen en overige gebeurtenissen. Er is sprake van ernstig schokkende gebeurtenissen in de volgende situaties: (poging tot) zelfdoding, ongeval met dodelijke afloop of ernstig letsel, levensbedreigende agressie, beroving/overval, gebruik van wapens. In deze situaties is alarmering verplicht en moet de wachtdienst de plaats van het onheil gaan bezoeken, indien het personeelslid dit verzoekt. In het opvang- en nazorgtraject is 1e lijns professionele hulp door de bedrijfsarts (ba) of bedrijfsmaatschappelijk werker (bmw) verplicht. De zelfhulptest is eveneens verplicht (één maand na gebeurtenis).
5.14. NSR stelt dat zij [eiser] na elke melding heeft opgevangen conform de voorschriften. Zij verwijst ter onderbouwing van deze stelling naar de 7 overgelegde meldingsformulieren.
5.15. [eiser] betwist dat NSR steeds heeft gereageerd op de meldingen door [eiser] gedaan van schokkende gebeurtenissen. Het is - aldus [eiser] - meerdere malen voorgekomen dat [eiser] niets meer heeft vernomen van NSR na een melding van [eiser].
5.16. Nu NSR slechts 7 meldingsformulieren heeft overgelegd, terwijl vast staat dat [eiser] betrokken is geweest bij 14 zelfdodingen en een aantal andere incidenten, kan niet worden vastgesteld dat [eiser] daadwerkelijk na elke melding van een ernstig schokkende gebeurtenis in overeenstemming met het draaiboek is opgevangen. Daar staat tegenover dat [eiser] in 2002 en in 2005 is doorverwezen naar de HSK Groep, waar hij gedurende langere tijd is behandeld. Nu uit de - niet weersproken - ontslagbrief van HSK van 14 juni 2006 volgt dat [eiser] op dat moment een ‘beneden gemiddeld klachtenniveau’ had, dient te worden aangenomen dat de door via NSR aan [eiser] aangeboden nazorg adequaat is geweest. Het enkele feit dat [eiser] zich kort daarna - op 5 september 2005 - opnieuw heeft ziek gemeld leidt niet tot een ander oordeel, nu deze ziekmelding - aldus de Arbo Unie - voortvloeide uit een verstoorde arbeidsverhouding ( zie productie [nummer] bij CvA).
Conclusie
5.17. Nu [eiser] na afronding van het traject van HSK een beneden gemiddeld klachtenniveau had, dient te worden aangenomen dat NSR in ieder geval adequate nazorg heeft verleend aan [eiser]. De stelling van psychiater Bohlmeijer dat [eiser] tot dan toe geen adequate behandeling heeft gekregen is in het licht van de behandelingen bij HSK en het geboekte resultaat, zonder nadere toelichting, die evenwel ontbreekt, onbegrijpelijk. Daar komt bij dat NSR mede op grond van de bevindingen van Bohlmeijer, [eiser] nogmaals een behandeling bij PTSS deskundigen Gersons en Carlier in het AMC heeft aangeboden. Van dit aanbod heeft [eiser] geen gebruik gemaakt, terwijl aangenomen moet worden dat [eiser] zijn schade hiermee had kunnen beperken. Het feit dat [eiser] na de behandeling door HSK opnieuw klachten ontwikkelde is naar het oordeel van de kantonrechter niet het gevolg van het ontbreken van adequate nazorg, maar, zoals de bedrijfsarts heeft vastgesteld, van het feit dat er inmiddels sprake was van een arbeidsconflict.
5.18. Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat NSR haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden.
Reïntegratieverplichtingen
5.19. Uitgangspunt is dat de werknemer reïntegreert in eigen werk. Indien dat niet kan
- zoals in casu - dient de werkgever eerst te onderzoeken of er binnen het bedrijf ander passend werk voorhanden is. In dat geval zullen werkgever en werknemer een nieuwe arbeidsovereenkomst kunnen sluiten. Als dat niet mogelijk is, of indien de werknemer dit niet wil, kan de werkgever de werknemer arbeid buiten het eigen bedrijf aanbieden en van die werknemer verlangen bij de nieuwe werkgever in dienst te treden.
5.20. [eiser] stelt tevens dat NSR tekort is geschoten in haar re-integratieverplichtingen, omdat NSR [eiser] telkenmale heeft ingezet in functies die om medische redenen niet als passend konden worden beschouwd. Volgens [eiser] heeft NSR [eiser] in strijd met de adviezen van de bedrijfsarts en andere medische adviezen, waaronder de psychiater van HSK, toch ingezet als procesleider perron en surveillantmedewerker. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [eiser] naar een brief van 5 november 2005 van NSR aan [eiser]. Ook de functie omroeper bij ProRail te Arnhem is - aldus [eiser] - niet passend. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [eiser] naar een brief van het Spoorwegpensioenfonds uit 1990.
5.21. De stelling dat NSR te kort is geschoten in haar reïntegratieverplichtingen wordt om de navolgende redenen verworpen. Uit het schrijven van 5 november 2005 volgt dat zowel de bedrijfsarts als de psycholoog van mening zijn dat [eiser] niet kan terugkeren in zijn eigen functie van hoofdconducteur. Voorts heeft UWV vastgesteld dat er geen bezwaar bestaat tegen de functie procesleider perron (zie productie [nummer] bij CvA). In dit licht kon en mocht NSR [eiser] dan ook de functie van procesleider perron aanbieden. Voorts is gesteld noch gebleken dat [eiser] niet geschikt zou zijn voor de functie van surveillantmedewerker, nu de beperkingen van [eiser] - aldus UWV - uitsluitend betrekking hebben op zijn eigen functie van hoofdconducteur. Ook de functie omroeper is naar het oordeel van de kantonrechter passend. Uit de brief van het Spoorwegpensioenfonds van 3 augustus 1990 volgt dat [eiser] onder meer geschikt wordt geacht voor diverse functies, waaronder die van telefonist/telexist. Dit is evenals de functie omroeper, een stoelgebonden functie. Nu [eiser] geen andere feiten heeft gesteld dan wel bescheiden heeft overgelegd waaruit volgt dat hij ongeschikt is voor de functie omroeper, wordt aangenomen dat ook deze functie passend was.
5.22. Nu vaststaat dat NSR [eiser] meerdere passende interne functies alsmede een externe functie heeft aangeboden, kan niet worden vastgesteld dat NSR in strijd met het bepaalde in artikel 7:658a BW heeft gehandeld dan wel in strijd met het bepaalde in artikel 7:611 BWof 6:248 BW.
Slotconclusie
5.23. Nu niet is komen vast te staan dat NSR haar zorgplicht heeft geschonden, noch dat zij in strijd met het bepaalde in artikel 7:611 BW dan wel haar re-integratieverplichtingen heeft gehandeld, is NSR niet aansprakelijk voor de door [eiser] gestelde schade, wat hier verder ook van zij.
5.24. [eiser] wordt nu hij in het ongelijk is gesteld, in de kosten van de procedure veroordeeld.
6. De beslissing
De kantonrechter
6.1. wijst de vorderingen af;
6.2. veroordeelt [eiser] de in de kosten van de procedure aan de zijde van NSR begroot op
€ 1.600,00 voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Vanwersch, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 mei 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.