Algemeen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met anderen en alleen valsheid in geschrift heeft gepleegd zoals hierna aangegeven.
De heer [naam], werkzaam bij de [naam], heeft namens [naam] aangifte gedaan van valsheid in geschrift. Hij heeft – kort gezegd – verklaard dat de [naam] in de jaren 2003 tot en met 2005 hypothecaire geldleningen heeft verstrekt aan [verdachte] en [medeverdachte sub 2] ten behoeve van de aankoop van onroerende zaken aan de adressen [adres 1], [adres 2] en [adres 3] te [woonplaats]. Voorts werd in 2003 aan [verdachte] en mevrouw J. van Keulen een hypothecaire geldlening verstrekt ten behoeve van de aankoop van de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats]. Bij al deze financieringsaanvragen werden documenten overgelegd die een belangrijke rol hebben gespeeld bij de beoordeling en de uiteindelijke positieve beslissing op de financieringsaanvraag. Deze documenten betroffen werkgeversverklaringen en huurcontracten. De [naam] zou de leningen nooit hebben verstrekt als er sprake zou zijn van het niet opgeven van juiste gegevens en bescheiden.
[medeverdachte sub 2] heeft verklaard dat [X], directeur van het filiaal van de [naam] in [woonplaats] en later in [woonplaats], al zijn financieringen bij de [naam] heeft geregeld. [medeverdachte sub 2] overhandigde hem dan alle benodigde stukken. Met stukken bedoelt hij dan de werkgeversverklaringen, huurcontracten, taxatierapporten, koopovereenkomsten etc. Hij heeft deze aanvragen steeds gedaan, zijn zakenpartner [verdachte] was daar ook bij betrokken.
[adres 1] (tenlastelegging onder 1a en 1b)
Volgens de aangifte van de [naam] zijn voor de financieringsaanvraag van de [adres 1] te [woonplaats] twee werkgeversverklaringen overgelegd:
- een werkgeversverklaring van [bedrijf 3] te [woonplaats] d.d. 13 december (zonder jaartal) inhoudende dat [medeverdachte sub 2] sinds 4 februari 2000 voor onbepaalde tijd in dienst is als algemeen medewerker met een bruto jaarsalaris van € 24.547,92, ondertekend door [H].
- een werkgeversverklaring van [bedrijf 7] te [woonplaats] d.d. 11 december 2002 inhoudende dat [verdachte] sinds 1 september 2001 voor onbepaalde tijd in dienst is als bedrijfsleider met een bruto jaarsalaris van € 23.667,48, ondertekend door [G].
De heer [J] heeft verklaard dat hij enig aandeelhouder en bestuurder is van [bedrijf 3] te [woonplaats]. [medeverdachte sub 2] werd aangenomen om opruimwerkzaamheden te doen, maar hij heeft er uiteindelijk hooguit een week gewerkt omdat hij niets presteerde. Hij kan zich niet herinneren dat hij een werkgeversverklaring heeft afgegeven. De verklaring die aan hem wordt getoond, klopt niet omdat [medeverdachte sub 2] hooguit 1 a 2 weken gewerkt heeft en hij volgens deze verklaring al geruime tijd in dienst zou zijn. Hij heeft [medeverdachte sub 2] ook nooit wat betaald. Volgens de werkgeversverklaring is er geen sprake van een proeftijd, dit was wel zo in werkelijkheid.
De heer [I] heeft telefonisch verklaard dat hij bestuurder is geweest van [bedrijf 7] B.V., maar dat hij het bedrijf heeft gestaakt in 2002 en toen heeft uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Hij kan zich niet herinneren ooit een werkgeversverklaring te hebben afgegeven voor [verdachte] en als hij dat al heeft gedaan, heeft hij dat zeker niet kort voor of na het moment van uitschrijven gedaan.
[adres 2]A en B (tenlastelegging onder 2a, 2b en 2c)
Volgens de aangifte van de [naam] zijn voor de financieringsaanvraag van de [adres 2]A en B te [woonplaats] drie huurovereenkomsten overgelegd:
- een huurovereenkomst d.d. 14 februari 2005 tussen [medeverdachte sub 2] en [verdachte] als verhuurders en [F] als huurder betreffende woonruimte 2e verdieping en zolder aan [adres 2] met ingang van 1 april 2005.
- een huurovereenkomst d.d. 14 februari 2005 tussen [medeverdachte sub 2] en [verdachte] als verhuurders en [E] als huurder betreffende woonruimte 1e verdieping aan [adres 2] met ingang van 1 april 2005.
- een huurovereenkomst d.d. 14 februari 2005 tussen [medeverdachte sub 2] en [verdachte] als verhuurders en [medeverdachte sub 1] d.d. 14 februari 2005 betreffende winkelruimte aan de [adres 2] met ingang van 1 april 2005 voor een huurprijs van € 1.230,00 per maand. Op de bij de huurovereenkomst gevoegde kopie van het rijbewijs van de huurder staat de naam [medeverdachte sub 1] vermeld.
De heer [E] heeft verklaard dat hij nooit woonruimte in [woonplaats] heeft gehuurd. Hij heeft het huurcontract dat op zijn naam staat en de politie hem toont, niet getekend en het zegt hem ook niets.
De heer [F] heeft verklaard dat hij het huurcontract voor een woning aan de [adres 2] heeft getekend, dat hij daar nooit heeft gewoond en dat hij maar eerlijk zal zeggen dat het een vriendendienst is geweest.
Mevrouw [K], echtgenote van [medeverdachte sub 1], heeft verklaard dat zij de administratie van [bedrijf 4], het bedrijf van haar echtgenoot, deed, maar dat het haar niets zegt dat [medeverdachte sub 1] dit pand huurde aan de [adres 2].
Uit het exploitatieoverzicht over 2005 dat is opgesteld in opdracht van [medeverdachte sub 2] door [bedrijf 6] Accountancy en Belastingzaken blijkt dat de winkelruimte aan de [adres 2] vanaf 1 juli 2005 is verhuurd is voor € 600,00 per maand.
[adres 3]
Volgens de aangifte van de [naam] zijn voor de financieringsaanvraag van de [adres 3] te [woonplaats] drie huurovereenkomsten overgelegd:
- een huurovereenkomst d.d. 1 april 2004 tussen [M] als verhuurder en [N] als huurder betreffende woonruimte 1e en 2e verdieping aan de [adres 3] met ingang van 1 april 2004.
- een huurovereenkomst d.d. 1 januari 2003 tussen [M] als verhuurder en [O] als huurder betreffende woonruimte achter winkel aan de [adres 3] met ingang van 1 januari 2003.
- een huurovereenkomst d.d. 1 januari 2003 tussen [M] als verhuurder en [O] als huurder betreffende winkelruimte aan de [adres 3] met ingang van 1 januari 2003.
Mevrouw [O] heeft verklaard dat zij een werknemer is in de winkel van mevrouw [M] sinds 1 november 2002, die is gevestigd in het pand aan de [adres 3]. Zij heeft nooit een ruimte gehuurd in het pand [adres 3]. Het huurcontract betreffende winkelruimte dat de politie haar toont, zegt haar niets. Zij heeft nooit een winkelruimte gehuurd. Ook het contract betreffende de woonruimte zegt haar niets. De handtekeningen onder de contracten zijn anders dan haar eigen handtekening. De handtekeningen van mevrouw [M] op de contracten herkent zij ook niet.
Mevrouw [M] heeft telefonisch verklaard dat de betreffende huurcontracten nooit door haar zijn opgesteld.
De heer [N] heeft telefonisch verklaard dat hij het huurcontract dat hem werd voorgehouden niet heeft getekend.
[adres] (tenlastelegging onder 4a t/m 4d)
Volgens de aangifte van de SNS Bank zijn voor de financieringsaanvraag van de [adres] te [woonplaats] een werkgeversverklaring en twee salarisspecificaties overgelegd:
- een werkgeversverklaring van [bedrijf 2] te [bedrijf 5] en [woonplaats] d.d. 23 september 2003 inhoudende dat [verdachte] sinds 1 juni 2003 voor onbepaalde tijd in dienst is als commercieel medewerker met een bruto jaarsalaris van € 42.000,-, ondertekend door [q].
- twee salarisspecificaties van [bedrijf 5] betreffende loon van [verdachte] over periode 8 (augustus) en 9 (september) 2003. Volgens die specificatie is er die maanden netto € 2.352,41 uitbetaald op rekeningnummer [rekeningnummer].
De heer [getuige 5] heeft als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat [medeverdachte sub 2] en [verdachte] hem hebben gevraagd of hij werkgeversverklaringen voor hen kon verzorgen. Hij heeft voor [verdachte] een klant van hem als mogelijke werkgever voorgedragen. Dat was [bedrijf 2] ([bedrijf 5]). Hij heeft voor beiden een werkgeversverklaring opgesteld. De werkgeversverklaring van [verdachte] was vals. Voor zowel [medeverdachte sub 2] als [verdachte] is het een opzetje geweest: zij kwamen puur voor de werkgeversverklaringen voor hun hypotheek bij hem en het was hen niet doen om het werk.
Wat betreft de onder 4d ten laste gelegde valsheid in geschrift (huurovereenkomst tussen [medeverdachte sub 2] en [A]) dient [verdachte] te worden vrijgesproken, nu geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs. De aangifte van de SNS Bank vermeldt immers niet dat er voor de financieringsaanvraag aangaande [adres] het huurcontract met [A], dat is vermeld op de tenlastelegging, is overgelegd. Voorts bevat het dossier geen overtuigend bewijs dat dit huurcontract valselijk is opgemaakt.
[adres] (tenlastelegging onder 5a)
[verdachte] wordt vrijgesproken van hetgeen hem in dit verband ten laste is gelegd, nu geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs. De aangifte van de SNS Bank vermeldt immers niet dat er voor de financieringsaanvraag aangaande [adres] het huurcontract met [B] en [C], dat is vermeld op de tenlastelegging, is overgelegd. Voorts bevat het dossier geen overtuigend bewijs dat dit huurcontract valselijk is opgemaakt.