ECLI:NL:RBUTR:2009:BI7161

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
267078/ JE RK 09-1060
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een gezagsgeschil tussen ouders over medische behandeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 15 mei 2009, betreft het een geschil tussen de ouders van een minderjarige, [kind], over de noodzakelijke medische behandeling van het kind, specifiek het dragen van een bril en het ondergaan van occlusietherapie. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een ondertoezichtstelling van [kind] vanwege een onoverbrugbaar gezagsgeschil tussen de ouders, wat leidt tot fysieke en psychische schade voor het kind. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om samen tot een oplossing te komen voor de behandeling van de slechtziendheid van [kind].

De kinderrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er al lange tijd een strijd gaande is tussen de ouders over de medische behandeling van [kind], wat de ontwikkeling van het kind bedreigt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook gewezen op relationele spanningen tussen de ouders, die samenwonen, en op problemen rondom huisvesting en financiën, die de situatie verder compliceren. De kinderrechter heeft de procedure behandeld met gesloten deuren en heeft de verklaringen van de betrokkenen en de overgelegde stukken zorgvuldig gewogen.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter geoordeeld dat de voorwaarden voor ondertoezichtstelling, zoals gesteld in artikel 254 lid 1 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, zijn vervuld. De kinderrechter heeft besloten om [kind] onder toezicht te stellen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht voor de duur van een jaar, tot 15 mei 2010. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en is openbaar uitgesproken ter terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
Ondertoezichtstelling
Zaaknummer: 267078 / JE RK 09-1060
Beschikking van 15 mei 2009 van de kinderrechter met betrekking tot[kind]minderjarige:
[Kind], geboren te [geboorteplaats], op [2002],
kind van
[de man ],
en
[de vrouw], beiden wonende te [woonplaats].
1. Verloop van de procedure
Op 27 april 2009 heeft de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging [woonplaats], een verzoekschrift met bijlagen ingediend dat strekt tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige.
Op 14 mei 2009 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- mevrouw [de vrouw], de moeder,
- de heer J. van Westen namens de Raad voor de Kinderbescherming.
De vader is niet ter terechtzitting verschenen, maar heeft een verklaring per fax ingezonden, waarin hij onder meer aangeeft dat door het niet naleven van het brilbeleid en de occlusietherapie en de strijd die daarover door de ouders wordt gevoerd, [kind] in haar fysieke en psychische ontwikkeling wordt bedreigd.
2. Beoordeling van het verzochte
Uit de verklaringen van de gehoorde personen en uit de overgelegde stukken blijkt dat de voorwaarden, in artikel 254 lid 1, boek 1, Burgerlijk Wetboek voor ondertoezichtstelling gesteld, zijn vervuld. De kinderrechter overweegt hierbij het volgende.
Bij beschikking van 4 maart 2009 van de rechtbank in het kader van een geschil ex artikel 1:253a BW is het gezagsgeschil tussen ouders met betrekking tot het brilbeleid en de occlusietherapie met betrekking tot [kind] beoordeeld. In die beschikking is onder meer overwogen dat de slechtziendheid van [kind] in een consult bij het AMC is bevestigd en later bij een second opinion bij het UMC. Naar aanleiding van het consult bij het AMC is in maart 2008 de occlusietherapie voorgeschreven en bij advies van het AMC d.d. 22 oktober 2008 is het brilbeleid opnieuw voorgeschreven en is aangegeven dat [kind] op korte termijn zou komen voor controle om te bepalen of, en zo ja in welke mate, occlusietherapie nodig is.
Bij beschikking van 4 maart 2009 heeft de rechtbank bepaald dat de voorgeschreven occlusietherapie en het brilbeleid van het AMC met betrekking tot [kind] dienen te worden nageleefd. De kinderrechter begrijpt hieruit dat bepaald is dat de adviezen en voorgeschreven behandelingen ten aanzien van [kind] dienen te worden nageleefd door beide ouders. De mate waarin occlusie moet plaatsvinden en de wijze waarop het brilbeleid wordt vormgegeven (beide eventueel nader bepaald in duur en frequentie), kan derhalve door de geconsulteerde artsen, bij wie ook de controles van [kind] plaatsvinden, nader worden voorgeschreven (en/of aangepast). De ouders dienen deze voorschriften beiden na te leven.
De moeder heeft ter terechtzitting van 14 mei 2009 gesteld dat de behandelend rechter op 6 februari 2009 deels mondeling uitspraak had gedaan, en dat dit anders is weergegeven in de beschikking die op 4 maart 2009 is uitgesproken en schriftelijk is vastgelegd. De moeder is tegen deze beschikking in hoger beroep gegaan. De kinderrechter heeft de aantekeningen van de zitting van 14 mei 2009 bekeken en geconstateerd dat deze aantekeningen noch de beschikking van 4 maart 2009, melding maken van een mondeling gedane uitspraak op 6 februari 2009. De beslissing van de rechtbank is derhalve, zoals uitgesproken op 4 maart 2009, schriftelijk correct in de beschikking weergegeven.
Uit de stukken en ter terechtzitting is wederom gebleken dat ouders niet samen tot uitvoering van het voorgeschreven brilbeleid zijn gekomen. De verwijzing naar mediation door de rechtbank heeft niet tot resultaat geleid. [kind] bevindt zich binnen één huishouden met beide ouders, die niet op één lijn zitten voor wat betreft de behandeling van de slechtziendheid van [kind]. De moeder heeft ter terechtzitting van 14 mei 2009 gesteld dat het geschil tussen haarzelf en de vader zich echter louter richt op de vraag of er sprake is van slechtziendheid en zo ja, of er behandeling dient plaats te vinden. De moeder is ervan overtuigd dat door het brilbeleid en/of de occlusietherapie het zicht van de ogen van [kind] juist verslechtert. De moeder verwacht niet over andere punten rondom de opvoeding van [kind] gezagsgeschillen te krijgen met de vader. Ook ziet zij dit onderwerp niet als onderdeel van een machtsstrijd met de vader, maar voelt zij zich door het overheidsingrijpen naar aanleiding van de melding bij het AMK en het raadsonderzoek in haar rol als moeder ernstig aangetast en voelt zij zich fysiek belaagd door het feit dat met betrekking tot een onderdeel van het lichaam van [kind] (naar haar mening) onjuiste en zelfs schadelijk ingrijpen is geadviseerd, waardoor in haar visie de gezondheid van [kind] op onaanvaardbare wijze wordt bedreigd.
De kinderrechter overweegt dat de Raad voor de Kinderbescherming in het verzoek om met spoed te beoordelen of een ondertoezichtstelling dient te worden uitgesproken over [kind], heeft vermeld en onderbouwd dat er sprake is van een onoverbrugbaar gezagsgeschil tussen de ouders van [kind], waardoor [kind] fysieke en psychische schade kan oplopen en thans al lange tijd verkeert in deze strijd tussen haar ouders, met betrekking tot een noodzakelijke (medische) behandeling in haar eigen belang, terwijl haar ogen bij uitblijven van een consistente behandeling irreversibele schade kunnen oplopen.
Verder is door de Raad voor de Kinderbescherming aangegeven dat er relationele spanningen zijn tussen ouders, die wel met [kind] in één huis wonen, er bovendien problemen rondom de huisvesting en financiën zijn ontstaan, en problematiek bij de moeder lijkt te zijn, welke problematiek aan de mogelijkheid van vrijwillige hulpverlening ten aanzien van het slagen van de oogbehandeling van [kind] in de weg lijkt te staan.
Gelet hierop en het feit dat zoals hiervoor omschreven, de geestelijke belangen en gezondheid van [kind] ernstig worden bedreigd, wordt het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot een ondertoezichtstelling toegewezen.
3. Beslissing
De kinderrechter stelt de minderjarige onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht met ingang van heden voor de duur van een jaar, te weten tot 15 mei 2010.
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 15 mei 2009 door mr. H.A. Gerritse, kinderrechter, in bijzijn van T.M.D. Overmeer als griffier.