parketnummer: 16/600528-08; 16/504309-08 (ter terechtzitting gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 februari 2009
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats]
verblijvende te [woonplaats], [woonadres]
raadsman mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 januari 2009. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. M.H.D.M. van Leent, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter terechtzitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het wetboek van strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/600528-08
Feit 1: een winkeldiefstal met geweld heeft gepleegd
Feit 2: heeft geprobeerd in te breken in een auto dan wel die auto heeft vernield
Feit 3: een straatroof heeft gepleegd dan wel door bedreiging met geweld een ander heeft gedwongen om een mobiele telefoon af te geven
Feit 4: in cocaïne heeft gedeald dan wel cocaïne in zijn bezit heeft gehad
16/504309-08
de ruit van een voordeur heeft vernield.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
3.2. De bewijsoverwegingen
Ten aanzien van parketnummer 16/600528-08 feit 1:
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde geweld en de bedreiging met geweld, nu de aangifte op dit punt niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van de verbalisanten [verdachte 1] en [verdachte 2] over de situatie die zij ter plaatse aantroffen en de verklaring van getuige [getuige 1] over de situatie die hij na de noodoproep ter plaatse aantrof, overeenkomen met de verklaring van de aangever. Daar komt bij dat de verbalisanten blijkens hun verklaring al tijdens de melding hoorden dat de verdachte een mes zou hebben en dat getuige [getuige 1] verklaarde dat toen hij ter plaatse kwam aangever direct tegen hem zei dat verdachte een mes had.
De rechtbank overweegt dat deze verklaringen bewijsmiddelen zijn die de aangifte ondersteunen. De rechtbank heeft derhalve geen redenen om aan de verklaring van aangever te twijfelen en acht deze verklaring ook ten aanzien van het geweld en de bedreiging met geweld geloofwaardig. De rechtbank acht het geweld en de bedreiging met geweld wettig en overtuigend bewezen.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is -met de officier van justitie en de raadsman- van oordeel dat de verdachte van de bij parketnummer 16/600528-08 onder 2 primair, 3 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16/600528-08
1.
op 02 mei 2008 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen bier, toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf], welke diefstal werd
gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever 1], gepleegd
met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke
bedreiging met geweld bestonden uit:
- het (met biervaatjes in de hand) om zich heen slaan, en
- het tegen die [aangever 1] zeggen: "Ik ga mijn mes pakken en ik ga je doodsteken".
2.
Subsidiair
op 16 april 2008 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk
een personenauto, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2],
heeft vernield, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk een
portier van die auto te verbuigen.
4.
op 28 november 2007 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 7,39 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I.
16/504309-08
op 21 april 2008 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een voordeur van een pand aan de [adres], geheel of ten dele toebehorende aan [P], heeft vernield door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk voornoemd raam in te slaan.
4. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van parketnummer 16/600528-08 feit 1:
Diefstal, gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad aan zichzelf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Ten aanzien van parketnummer 16/600528-08 feit 2 en parketnummer 16/504309-08:
Telkens:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Ten aanzien van parketnummer 16/600528-08 feit 4:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de bij parketnummer 16/600528-08 onder 1, 2 subsidiair en
4 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 16/504309-08 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen geacht. De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een:
- gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat een voorwaardelijke straf met verplicht reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde geen toegevoegde waarde heeft. De verdediging is echter van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke straf te fors is. De verdediging voert daartoe met name aan dat het bij de diefstal ten laste gelegde geweld en de bedreiging met geweld niet bewezen kunnen worden.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Met name het bij de diefstal gebruikte geweld en de bedreiging met geweld rekent de rechtbank verdachte aan. Blijkens het strafblad is verdachte eerder meermalen veroordeeld voor het plegen van diefstal met geweld en afpersing tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen.
De rechtbank gaat er voorts vanuit dat verdachte de 37 bolletjes cocaïne kennelijk bij zich had om te verhandelen, gelet op de hoeveelheid en gelet op het feit dat bij verdachte tevens een hoeveelheid verfrommelde bankbiljetten van kleine coupures werd aangetroffen.
Het Leger des Heils heeft in haar voorlichtingsrapport van 27 juni 2008 geadviseerd om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met verplicht reclasseringscontact, behandeling bij Het Dok en deelname aan het reïntegratietraject van Titan.
De rechtbank overweegt dat verdachte niet op de zitting van 22 januari 2009 is verschenen. Daarnaast blijkt uit het afloopbericht van Centrum Maliebaan d.d. 25 september 2008 dat verdachte zich niet heeft gehouden aan de aanwijzingen en de voorschriften van de reclassering, opgelegd als bijzondere voorwaarde bij de schorsing van de voorlopige hechtenis. Centrum Maliebaan acht voorzetting van het contact niet langer mogelijk.
De rechtbank is daarom -met de officier van justitie en de raadsman- van oordeel dat een voorwaardelijke straf met verplichte begeleiding en behandeling als bijzondere voorwaarde niet geïndiceerd is. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, met een lagere onvoorwaardelijke straf dan door de officier van justitie gevorderd kan worden volstaan.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een:
- gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De vordering van benadeelde partij [aangever 2]:
De rechtbank wijst de vordering van benadeelde partij [aangever 2] geheel toe tot een bedrag van € 512,89 ter zake van materiële schade. De rechtbank veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Met betrekking tot de toegekende vordering aan benadeelde partij [aangever 2] zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De vordering van benadeelde partij [aangever 1]:
De rechtbank wijst de vordering van benadeelde partij [aangever 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 150,00 ter zake van immateriële schade. De rechtbank veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Met betrekking tot de toegekende vordering aan benadeelde partij [aangever 1] zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De vordering van benadeelde partij [aangever 3]:
De rechtbank verklaart de benadeelde partij [aangever 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering nu niet is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bij parketnummer 16/600528-08 onder 2 bewezenverklaarde feit, en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank veroordeelt de benadeelde partij [aangever 3] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
De vordering van benadeelde partij [aangever 4]:
De rechtbank verklaart de benadeelde partij [aangever 4] niet-ontvankelijk in haar vordering nu aan de verdachte voor wat betreft het bij parketnummer 16/600528-08 onder 3 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank veroordeelt de benadeelde partij [aangever 4] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 57, 310, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het bij parketnummer 16/600528-08 onder 2 primair, 3 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 16/600528-08 onder feit 1:
Diefstal, gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad aan zichzelf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
parketnummer 16/600528-08 onder feit 2 en het feit onder parketnummer 16/504309-08:
Telkens:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
parketnummer 16/600528-08 onder feit 4:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 (TWAALF) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] van
€ 512,89 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2], € 512,89 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 150,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1], € 150,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 3 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [aangever 4] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [aangever 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mr. A. Wassing en mr. P.K. van Riemsdijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 februari 2009.
Mr. Van Riemsdijk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.