ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ2697

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710301-09 [P] en 09/754100-07 (TUL)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van heroïne met vrijspraak voor andere tenlastegelegde feiten

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 16 juni 2009, is de verdachte veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 18,89 gram heroïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 februari 2009 te Amersfoort deze hoeveelheid heroïne opzettelijk in zijn bezit had. De rechtbank achtte het bewijs voor de andere tenlastegelegde feiten, waaronder een gewelddadige roofoverval en afpersing, onvoldoende en sprak de verdachte daarvan vrij. De officier van justitie had een gevangenisstraf van één maand geëist, en de rechtbank oordeelde dat deze straf recht deed aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partijen behandeld, waarbij de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering. De rechtbank gelastte de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 78,55 aan de verdachte, aangezien dit bedrag niet vatbaar was voor verbeurdverklaring. De proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf werd met één jaar verlengd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. J.D.E. Brouwer-Poederbach niet in de gelegenheid was om het vonnis mee te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710301-09 [P] en 09/754100-07 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 juni 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein,
raadsman mr. A.C.J. Nettenbreijers, advocaat te Veenendaal.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 2 juni 2009, waarbij de officier van justitie, mr. V.T.R.W. van Thiel, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
samen met anderen een gewelddadige roofoverval heeft gepleegd op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], danwel die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onder bedreiging en toepassing van geweld heeft afgeperst;
Ten aanzien van feit 2:
een geldbedrag heeft gestolen van [slachtoffer 1] door zonder toestemming van die [slachtoffer 1] met zijn bankpas te pinnen;
Ten aanzien van feit 3:
heroïne heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd of aanwezig heeft gehad.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 genoemde feiten te komen.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan met dien verstande dat verdachte heroïne in zijn bezit heeft gehad in de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 februari 2009. De officier van justitie baseert zich daarbij op het aantreffen van heroïne in de woning van verdachte, het NFI rapport dat hierover is opgesteld en de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 juni 2009.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten die genoemd zijn onder 1 en 2, omdat - kort gezegd - de bewijsmiddelen in het dossier onvoldoende eenduidig in de richting van verdachte wijzen.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 3 ten laste gelegde “dealen” wegens onvoldoende wettig bewijs.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de gewelddadige roofoverval dan wel afdreiging en de hieruit voortvloeiende diefstal van een geldbedrag heeft gepleegd.
Verdachte zal dan ook vrijgesproken worden van de feiten zoals ten laste zijn gelegd onder 1 en 2.
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit - voor zover betrekking hebbende op het bezit van heroïne - wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- het aantreffen van heroïne op 25 februari 2009 in de woning van verdachte;
- het NFI-rapport;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 2 juni 2009.
Op 25 februari 2009 is een doorzoeking ingesteld in de woning gelegen aan de [adres] te Amersfoort. Deze woning werd onder meer bewoond door [verdachte]. In de kamer van verdachte werden onder meer 5 bollen met vermoedelijk heroïne aangetroffen.
De aangetroffen heroïne heeft het referentienummer 08-393801/1 gekregen en woog 18.89 gram. Het NFI heeft vastgesteld dat de aangetroffen bollen met het referentienummer voornoemd heroïne bevat.
Verdachte heeft ter terechtzitting hierover verklaard, zakelijk weergegeven, dat de aangetroffen heroïne van hem, verdachte, is en hij het al langere tijd in zijn bezit had.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 februari 2009 te Amersfoort opzettelijk aanwezig heeft gehad 18,89 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van het feit
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van één maand met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft verbleven
De officier van justitie heeft ten aanzien van de benadeelde partijen gevorderd dat deze niet ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
5.2 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van harddrugs.
Harddrugs zijn in hoge mate verslavend met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.750,- voor de feiten zoals ten laste gelegd onder 1 en 2.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.405,- voor het feit zoals ten laste gelegd onder 1.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
7 Het beslag
7.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van een in beslag genomen geldbedrag van € 78,55 aan verdachte, aangezien dit geldbedrag niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 10 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 25 januari 2008 deels ten uitvoer zal worden gelegd, in die zin dat 1 (één) maand gevangenisstraf tenuitvoergelegd zal worden en van de overige 9 (negen) maanden de proeftijd verlengd zal worden met één jaar.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten. Het bewezen verklaarde feit betreft een geheel andersoortig feit dan het feit waarvoor de voorwaardelijke veroordeling is uitgesproken. Tevens houdt de rechtbank rekening met de reeds ondergane voorlopige hechtenis in de onderhavige zaak in combinatie met de op te leggen straf.
De rechtbank acht wel verlenging van de proeftijd met een jaar op zijn plaats.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde onder 3 bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 (één) maand;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen geldbedrag van € 78,55 (zegge: achtenzeventig euro en vijfenvijftig eurocent).
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af, maar verlengt de proeftijd met één jaar;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. J.F. Dekking en mr. J.D.E. Brouwer-Poederbach, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 juni 2009.
Mr. J.D.E. Brouwer-Poederbach is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.