[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) heeft in haar aangifte als volgt verklaard:[1]:
[slachtoffer] heeft haar man en dochter verlaten en is vervolgens bij [X] (hierna: [X]) ingetrokken. Zij is voor hem in de prostitutie gaan werken. Ze had spijt dat ze naar [X] was gegaan maar kon op dat moment niet meer terug.
De broer van verdachte, te weten [mededader] (hierna: [mededader]), en tevens een vriend van [X], kwam begin april 2006, naar [slachtoffer] toe. Hij vertelde haar dat hij wist dat [X] haar mishandelde en hoe hij met haar omging. [mededader] heeft op [slachtoffer] ingepraat dat ze bij hem weg moest gaan. [slachtoffer] is uiteindelijk met [mededader] mee gegaan en hij heeft haar bij [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) gebracht.
Een dag later werd [mededader] aangehouden omdat hij met de auto van [getuige 1] zonder rijbewijs reed. [mededader] heeft [slachtoffer] vervolgens, via [getuige 1], gevraagd om een dag voor hem te gaan werken, omdat hij haar ook had geholpen. Hij had € 400,00 nodig om te worden vrijgelaten, vooral omdat zijn broer [verdachte] de volgende dag zou vrijkomen. [slachtoffer] is toen voor [mededader] in de prostitutie gaan werken omdat hij haar ook had geholpen. Het zou maar voor één dag zijn.
Toen [slachtoffer] later terug kwam in het huis van [getuige 1] was de broer van [mededader], te weten verdachte, er ook bij.
In de periode daarna deed [mededader] alsof hij de vriend van [slachtoffer] was, zei haar dat hij van haar hield en dat hij niet zonder haar kon. Hij vertelde haar dat hij in grote problemen zat, dat hij naar Curaçao moest, dat hij € 6.000,00 nodig had, dat zij dat zo makkelijk kon verdienen en dat hij haar ook geholpen had. [mededader] bedreigde [slachtoffer] en maakte haar bang door haar te vertellen dat hij de enige was die haar kon beschermen tegen [X] en dat [X], als ze bij [mededader] weg zou gaan, haar wat aan zou doen.
Ook verdachte bedreigde haar door onder andere te zeggen dat hij haar zou vermoorden en dat hij haar wel wist te vinden. [slachtoffer] heeft onder andere verklaard: ‘[verdachte] zei dat ik [mededader] moest helpen, hij had mij immers ook geholpen. Ik kon gewoon niet anders. Bij deze twee had ik nog meer angst omdat zij met meerdere waren. [X] was alleen. [verdachte] was ik echt heel erg bang voor, vanaf dag één al. Bij hem voelde ik de angst dat ik het moest doen’, aldus [slachtoffer][2]. Ze kon niet meer terug, omdat het in haar cultuur niet kan dat een meisje bij haar man en kind wegloopt zoals zij had gedaan.
[slachtoffer] had het gevoel dat ze niet anders kon dan zich voor [mededader] te prostitueren. [slachtoffer] werd door de [mededader] en verdachte naar het werk gebracht. Ze stonden dan tegenover haar raam te wachten of liepen steeds langs en kwamen in haar kamer om te controleren of ze wel doorwerkte, om haar instructies te geven en om het door haar verdiende geld te tellen en mee te nemen.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij aan het einde van de dag overal door [mededader] werd gefouilleerd, er werd zelfs een vinger in haar vagina gestopt, om te controleren of ze daar geld verstopt had. Ze werd ook wel eens door verdachte gefouilleerd. Van [mededader] moest [slachtoffer] ook cocaïne snuiven, zodat ze niet moe werd en gewoon door kon gaan.
Als [slachtoffer] niet wilde werken of niet genoeg verdiende, werd [slachtoffer] bedreigd en mishandeld door verdachte en [mededader]. Ze bedreigden [slachtoffer] met de dood en met zware mishandeling en ze hebben haar geslagen, gestompt, geschopt en getrapt.
Verdachte en zijn broer hebben [slachtoffer] meerdere malen verkracht, waarvan eenmaal in de portiek voor het huis van [getuige 1]. Verdachte heeft [slachtoffer] ook verkracht in het huis van [getuige 2]. [slachtoffer] heeft verdachte gepijpt terwijl zij dit niet wilde.
Voorts heeft [slachtoffer] op aanwijzing van [mededader] zijn voornaam in haar nek laten tatoeëren. Ze wilde de tatoeage niet, maar heeft het toch gedaan om te bewijzen dat ze eerlijk was.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij iedere avond moest werken, en dan vaak ook overdag. Ze werd om acht uur in de ochtend door [mededader] wakker gemaakt om op te staan en moest al om tien uur ’s ochtends beginnen met werken, omdat de kamer vanaf dat moment betaald moest worden. Ze moest meer dan € 1.000,00 verdiend hebben voordat ze mocht stoppen. Als ze
€ 500,00 of € 600,00 had verdiend, moest ze gewoon doorgaan. Ze verklaart soms maar één broodje per dag te hebben gekregen en soms zelfs helemaal niets. Met Koninginnenacht,
29 april 2006, was het heel erg druk en had [slachtoffer] zo’n honger dat ze zelf een broodje is gaan halen. Ze was helemaal kapot en had veel gesnoven om wakker te blijven. [slachtoffer] is toen onwel geworden en in het ziekenhuis beland. Daar is zij door haar kamerverhuurder opgehaald, waarover zij en [mededader] de volgende dag (30 april 2006) ruzie hebben gekregen. De verdachte en [mededader] hebben [slachtoffer] toen geslagen. In de trein onderweg naar huis hebben verdachte en [mededader] [slachtoffer] met de dood bedreigd. [slachtoffer] heeft de conducteur om hulp gevraagd en die heeft op zijn beurt de politie gewaarschuwd. Naar aanleiding van dit incident heeft [slachtoffer] haar verklaringen bij de politie afgelegd.