ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ3128

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/500177-08 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mensenhandel en dwang tot prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 16 juli 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mensenhandel. De verdachte heeft gedurende een periode van 45 dagen een meisje gedwongen om in de prostitutie te werken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer, dat op vijftienjarige leeftijd uitgehuwelijkt was, in een kwetsbare positie heeft gebracht en misbruik heeft gemaakt van haar afhankelijkheid. De verdachte heeft het slachtoffer onder druk gezet om als prostituee te werken, waarbij hij haar bedreigde en mishandelde. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als geloofwaardig beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer heeft gedwongen tot prostitutie door middel van geweld, bedreiging en misleiding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden en heeft hem aansprakelijk gesteld voor de schade die het slachtoffer heeft geleden, tot een bedrag van € 6.150,00, waarvan € 1.150,00 ter zake van materiële schade en € 5.000,00 ter zake van immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht om de schade te vergoeden. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 24c, 36f, en 273a (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/500177-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 juli 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 2 juli 2009. Tegen de verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. E.C. Lodder, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met anderen iemand heeft gedwongen tot prostitutie.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het ten laste gelegde feit ter terechtzitting van 2 juli 2009 toegestaan.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
De officier van justitie acht de verklaringen van aangeefster, te weten [slachtoffer] betrouwbaar en geloofwaardig aangezien zij uitgebreid, diverse malen en gedetailleerd verklaard heeft over hetgeen haar is overkomen. Daarnaast worden de verklaringen van aangeefster op diverse punten ondersteund door andere bewijsmiddelen.
3.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij grondt haar overtuiging daartoe op de volgende feiten en omstandigheden.
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) heeft in haar aangifte als volgt verklaard[1]:
[slachtoffer] is op vijftienjarige leeftijd uitgehuwelijkt door haar vader en had een problematische relatie met haar ouders, haar man en haar destijds éénjarige dochtertje. Ze wilde aan die situatie ontsnappen. In die periode kwam zij verdachte (hierna: [verdachte]) op het centraal station te Utrecht tegen. [slachtoffer] en [verdachte] wisselden telefoonnummers uit en zij hadden onderling veel contact. [verdachte] was lief voor haar en zij kregen een seksuele relatie.
Begin april 2006 vroeg [verdachte] aan haar of zij ook gouden sieraden had. [verdachte] zat in de problemen en hij had geld nodig. [slachtoffer] heeft een gedeelte van haar gouden sieraden aan [verdachte] gegeven en hij zou het goud belenen. Hij belde haar later op dat hem iets vreselijks was overkomen. Hij was overvallen in Lelystad en het geld van het goud en zijn jas waren gestolen.
[verdachte] vertelde tegen [slachtoffer] dat hij de deur niet uit kon en hij wilde dat zij naar hem toe kwam in Lelystad. [slachtoffer] is naar Lelystad gegaan en zij is bij hem ingetrokken. Zij heeft haar man een brief geschreven waarin stond dat hij goed voor haar dochter moest zorgen.
[slachtoffer] mocht het huis van [verdachte] niet verlaten omdat de jongens die hem beroofd hadden haar dan wat zouden aan doen. Hij had 1 sleutel van het huis en deed de deur altijd op slot als hij wegging. [slachtoffer] voelde zich opgesloten in het huis van [verdachte].
Toen [slachtoffer] bij [verdachte] woonde, vroeg hij aan haar of zij voor hem als prostituee wilde werken. Hij had door de beroving geen geld meer om boodschappen te doen. Hij smeekte haar om in de prostitutie te werken en beloofde haar dat hij haar zou beschermen en dat het goed zou komen.
[slachtoffer] had direct spijt dat zij naar [verdachte] was gegaan maar zij kon niet meer terug en was afhankelijk van [verdachte]. Zij had haar man verlaten en in haar cultuur kun je dan niet meer terug. Zij heeft daarover als volgt verklaard: ‘Ik wilde niet voor [verdachte] in de prostitutie werken. Ik zei tegen hem dat ik het eng vond en dat ik niet durfde. Hij stelde mij gerust en zei dat ik daar vriendinnen zou maken en dat het niet erg was. Ik kon nergens terecht en kon niet meer terug. Ik was in zijn handen’.
[verdachte] heeft [slachtoffer] vervolgens instructies gegeven hoe zij moest werken als prostituee. Hij is samen met haar naar Amsterdam gegaan waar zij geprobeerd hebben om een kamer te huren. [slachtoffer] was echter haar paspoort kwijt en zij had alleen een aangifte van vermissing van haar paspoort. Van de eigenaar van het kamerverhuurbedrijf mocht zij zonder paspoort niet werken. Zij is teruggegaan met [verdachte] naar Lelystad.
[verdachte] belde een vriend van hem, te weten [medeverdachte] met de vraag of hij een id-kaart voor hem kon regelen. [verdachte] kon toen voor € 200,00 een id-kaart bij [medeverdachte] ophalen. [verdachte] kwam thuis met een id-kaart op naam van [getuige 1].
Enkele dagen later is zij met [verdachte] weer naar Amsterdam gegaan. Zij heeft toen enkele ringen beleend met het paspoort van [getuige 1] om te betalen voor de huur van de kamer. Zij heeft toen een kamer gehuurd met het paspoort van [getuige 1]. [verdachte] liep met haar mee naar de kamer en waarschuwde haar dat zij geen geld moest achterhouden. Hij zei tegen haar dat hij aan de overkant van de straat zou staan en al haar klanten zou tellen. Hij zou haar na het werk fouilleren en als bleek dat zij geld achter had gehouden, dan zou hij haar vermoorden. [slachtoffer] was heel erg bang. Zij had die dag ongeveer € 300,00 tot € 400,00 verdiend. [verdachte] kwam steeds tussendoor het geld ophalen.
[slachtoffer] is toen voor [verdachte] begonnen met het werken in de prostitutie. Zij hoefde voor hem alleen overdag te werken. Als zij geld had verdiend dan kwam hij het geld bij haar ophalen. [verdachte] stond tegenover haar raam en hield haar in de gaten. Na afloop fouilleerde hij haar ook. Zij moest op het bed liggen, haar benen wijd doen en dan stopte hij een vinger in haar vagina om te kijken of zij geen geld had achtergehouden.
[verdachte] heeft [slachtoffer] meermalen mishandeld en bedreigd met de dood en met zware mishandeling. Hij had ook een pistool en heeft haar meerdere keren gedreigd neer te schieten. Hij sloeg, stompte en trapte haar regelmatig, ook waar anderen bij waren. Hij sloeg en stompte haar alleen op haar lichaam, zodat de blauwe plekken niet te zien waren als zij aan het werk was als prostituee.
[slachtoffer] had een keer een telefoonnummer van een jongen gekregen terwijl zij aan het werk was als prostituee. [verdachte] werd erg boos toen hij dat hoorde. Om haar te straffen heeft hij haar toen anaal verkracht. Zij heeft aangegeven dat zij dit niet wilde en ze begon te huilen en te schreeuwen. Hij stopte een sok in haar mond zodat zij niet kon schreeuwen.
Op een dag toen [slachtoffer] alleen thuis was, kwam [medeverdachte] ([medeverdachte], rb) naar haar toe. Hij vertelde haar dat hij wist hoe [verdachte] haar mishandelde en hoe hij met haar omging. [medeverdachte] heeft op haar ingepraat dat ze bij hem weg moest gaan. [slachtoffer] is uiteindelijk met [medeverdachte] mee gegaan. Hij heeft [slachtoffer] vervolgens gedwongen om weer in de prostitutie te werken.
Toen [slachtoffer] voor [medeverdachte] werkte in Amsterdam kwam [verdachte] naar haar toe. [verdachte] en [medeverdachte] kregen ruzie en er ontstond een vechtpartij. De politie werd gebeld en [slachtoffer] moest met de politie mee naar het bureau. [slachtoffer] heeft daar op naam van [getuige 1] een verklaring afgelegd over bedreiging, mishandeling en mensenhandel door [verdachte]. De politie heeft ook foto’s genomen van de blauwe plekken op het lichaam van [slachtoffer].
[slachtoffer] is uiteindelijk naar de politie gestapt waar zij aangifte heeft gedaan van mensenhandel door [verdachte] en [medeverdachte].
De verdachte heeft zich bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht. Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen en heeft dus niets over het ten laste gelegde verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] ondersteund worden door enkele andere bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
[getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte] ([medeverdachte], rb) op een dag met een meisje voor de deur stond. Zij woonde toen op de [adres] in Utrecht. Dit meisje noemde zich [slachtoffer]. De politie heeft [getuige 2] een foto getoond van [slachtoffer]. [getuige 2] herkende het meisje op de foto naar eigen zeggen voor honderd procent als [slachtoffer]. [2]
[getuige 1] heeft aangifte gedaan van mensenhandel tegen [medeverdachte] ([medeverdachte], rb). Zij heeft verklaard dat [medeverdachte] vaak bij [verdachte] was. [medeverdachte] heeft tegen haar gezegd dat [verdachte] een vriendin had, [slachtoffer]. [medeverdachte] heeft haar ook verteld dat [verdachte] goud van [slachtoffer] heeft gewisseld bij een bank in Amsterdam.[3] [medeverdachte] heeft verder tegen haar gezegd dat hij op een dag de vriendin van [verdachte] zou afpakken.
Ze wist dat [slachtoffer] was weggelopen voor [verdachte] en dat ze met [verdachte] in Lelystad woonde. [medeverdachte] heeft haar uitgelegd dat [slachtoffer] voor [verdachte] werkte als prostituee.[4] Op een dag kwam [medeverdachte] met [slachtoffer] bij haar.[5] [medeverdachte] heeft tegen haar gezegd dat [verdachte] [slachtoffer] heeft mishandeld, dat ze vanaf toen voor hem ging werken en dat ze in Lunetten bleef met een Nederlands meisje.[6] [getuige 1] heeft tot slot verklaard dat [medeverdachte] haar ID kaart heeft afgepakt en die samen met [verdachte] heeft gebruikt om [slachtoffer] te laten werken. Ze kwam daar achter toen de politie haar vroeg of [verdachte] haar had mishandeld. De politie noemde toen ook een adres in Lunetten. De politie zei toen dat dan kennelijk iemand anders aangifte had gedaan op haar ID.[7]
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat de [adres] te Utrecht is gelegen in de wijk Lunetten. Mede gelet op de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van [getuige 2], acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat het meisje genaamd [slachtoffer] waar [getuige 1] over verklaart dezelfde persoon is als [slachtoffer].
De verklaring van [slachtoffer] wordt ook ondersteund door diverse pandbewijzen waarop gouden sieraden van [slachtoffer] beleend zijn. Op 3 april 2006 heeft [verdachte] bij de Stadsbank van Lening in Amsterdam voor € 930,00 en € 270,00 aan goud beleend. Op 11 april 2006 heeft volgens de gegevens op het betreffende pandbewijs [getuige 1] voor € 200,00 aan goud beleend[8]. Blijkens de aangifte van [slachtoffer] heeft zij op de dag dat zij in de prostitutie begon te werken voor [verdachte] goud beleend op naam van [getuige 1][9].
Uit de verklaring van [slachtoffer] leidt de rechtbank af dat zij in ieder geval tot en met 15 april 2006 bij [verdachte] heeft verbleven. [slachtoffer] verklaard dat zij met [medeverdachte] is meegegaan naar de woning van [getuige 2], dat ze daar twee tot drie dagen in huis is geweest, dat [medeverdachte] weer een dag later is aangehouden in Utrecht en dat de broer van [medeverdachte] de volgende dag zou vrijkomen.[10] Uit het detentieoverzicht van de broer van [medeverdachte] blijkt dat deze op 21 april 2006 met verlof ging.
Op 21 april 2006 heeft een meisje die de naam [getuige 1] opgaf een verklaring afgelegd tegenover de politie over bedreiging, mishandeling en mensenhandel door [verdachte]. De politie heeft bij die gelegenheid foto’s gemaakt van de blauwe plekken op het lichaam van het meisje[11].
In haar aangifte d.d. 19 februari 2008 heeft [slachtoffer] verklaard dat zij eerder op naam van [getuige 1] aangifte heeft gedaan van bedreiging, mishandeling en mensenhandel door [verdachte].
[slachtoffer] herkent zichzelf later op de foto’s die gemaakt zijn op 21 april 2006[12]. De rechtbank is van oordeel dat dit proces-verbaal van bevindingen de verklaringen van [slachtoffer] ondersteunen.
Op 30 april 2006 spreekt [slachtoffer] twee verbalisanten van de spoorwegpolitie aan op Utrecht centraal station. [slachtoffer] vertelt de spoorwegpolitie dat ze wordt gedwongen tot prostitutie. Zij blijkt in het bezit te zijn van de id-kaart van [getuige 1][13].
Nu de verklaringen van [slachtoffer] grotendeels worden ondersteund door de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] en door andere bovengenoemde feitelijkheden, is de rechtbank van oordeel dat ook die onderdelen van de verklaringen van [slachtoffer] die niet direct door andere bewijsmiddelen worden bevestigd, als geloofwaardig kunnen worden aangemerkt en derhalve voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat de verdachte ten aanzien van [slachtoffer] het initiatief heeft genomen en zich actief heeft ingespannen om een relatie met haar aan te gaan. Hierbij heeft hij doelbewust misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin zij zich bevond. De verdachte heeft daarvan misbruik gemaakt en [slachtoffer] emotioneel afhankelijk van hem gemaakt. Vervolgens heeft de verdachte [slachtoffer] aangezet tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en, toen zij daarin eenmaal werkzaam was, ook nog fysiek, seksueel en verbaal geweld jegens haar gebruikt. Onder die omstandigheden is [slachtoffer] (uiteindelijk) overgegaan tot het verrichten van het prostitutiewerkzaamheden en daarmee ook doorgegaan.
Wanneer iemand onder dergelijke omstandigheden komt tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en daarin vervolgens ook blijft werken, is er sprake van een uitbuitingssituatie, die door de verdachte werd gecreëerd en in stand werd gehouden. Daaruit volgt dat de verdachte zijn handelingen heeft verricht met het oogmerk van uitbuiting, zodat er sprake is van mensenhandel. Dat [slachtoffer] de relatie met de verdachte aanvankelijk op vrijwillige basis is aangegaan, maakt dit niet anders.
Voor het medeplegen van mensenhandel is geen wettig bewijs voorhanden. De verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
3.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 1 maart 2006 tot en met 15 april 2006 te Utrecht en te Amsterdam en elders in Nederland [slachtoffer], door dwang en geweld en dreiging met geweld en andere feitelijkheden en door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (bestaande uit seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling),
bestaande die dwang en dat geweld en die dreiging met geweld en die andere feitelijkheden en die misleiding en dat misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend
overwicht en dat misbruik van een kwetsbare positie hieruit, dat verdachte
- een relatie met die [slachtoffer] heeft gekregen, en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte beroofd/bestolen was en daardoor geen geld had, en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte, die [slachtoffer] zou helpen en dat alles goed zou komen, en
- die [slachtoffer] instructies heeft gegeven hoe zij moest werken als prostituee, en
- ten behoeve van haar werkzaamheden als prostituee aan die [slachtoffer] een identiteitskaart op naam van [getuige 1] heeft verstrekt, en
- die [slachtoffer] meermalen heeft bedreigd met de dood en met zware mishandeling, en
- die [slachtoffer] meermalen heeft geslagen en gestompt en getrapt, en
- die [slachtoffer] in een woning heeft opgesloten, en
- een deel van de verdiensten van die [slachtoffer] heeft afgenomen, en
- die [slachtoffer] heeft gecontroleerd, terwijl zij als prostituee werkzaam was, en
- die [slachtoffer] heeft gefouilleerd nadat zij had gewerkt als prostituee, en
- die [slachtoffer] heeft gedwongen sex te hebben met hem, verdachte;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
mensenhandel
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden (met aftrek). De officier van justitie is hierbij uitgegaan van een periode van 2 tot 3 weken waarin [slachtoffer] voor [verdachte] in de prostitutie heeft gewerkt.
5.2 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het slachtoffer uitgebuit door haar ertoe aan te zetten als prostituee te werken en door haar te beletten met dat werk te stoppen. Hij heeft het slachtoffer in een afhankelijke positie ten opzichte van hem gebracht. Verdachte heeft het slachtoffer op verschillende manieren misbruikt. Daarbij werd grof geweld niet geschuwd en werd het slachtoffer ook verkracht en herhaaldelijk bedreigd met de dood.
Verdachte heeft door zijn handelen ernstige schade toegebracht aan de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn slachtoffer.
Steeds stond alleen zijn persoonlijke gewin, bestaande uit zowel een financieel gewin als seksueel gerief, voorop. Daarbij werd het slachtoffer gereduceerd tot een voorwerp en een gebruiksartikel. Een ergere vorm van minachting is welhaast niet denkbaar.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande en gelet op de straffen die voor soortgelijke delicten worden opgelegd van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist omdat zij, anders dan de officier, van een periode van 5 dagen waarin [slachtoffer] voor [verdachte] in de prostitutie heeft gewerkt, is uitgegaan. Uit de pandbewijzen blijkt dat het goud van [slachtoffer] op 11 april 2006 is beleend op naam van [getuige 1]. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op die datum is begonnen met werken in de prostitutie voor verdachte. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de periode van 1 maart 2006 tot en met 15 april 2006. In de bewezenverklaarde periode heeft aangeefster een periode van 5 dagen gewerkt in de prostitutie, te weten van 11 april 2006 tot en met 15 april 2006.
6. De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 10.146,00.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 6.150,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 1.150,00 ter zake van materiële schade en € 5.000,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Bij de begroting van de materiële schade heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende schadepost:
gederfde inkomsten: 5 dagen à € 250,00 minus ontvangen inkomsten € 100,00 = € 1.150,00. De rechtbank is, zoals hierboven reeds werd betoogd, uitgegaan van een periode van
5 dagen, die aangeefster in de prostitutie heeft gewerkt.
De rechtbank heeft bij de begroting van de materiële schade geen rekening gehouden met het beleende goud. De rechtbank overweegt daartoe dat voornoemde schade niet voortvloeit uit het ten laste gelegde feit.
Bij de begroting van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de bedragen zoals die gewoonlijk worden toegewezen voor slachtoffers van mensenhandel.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 273a (oud) van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
mensenhandel
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 6.150,00, waarvan € 1.150,00 ter zake van materiële schade en € 5.000,00 ter zake van immateriële schade; - veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 6.150,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 60 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.B. Spaargaren, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 juli 2009.
Mr. Verbunt en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.