ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ3882

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/441434-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake belaging en stalking door verdachte tegen psychotherapeute

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 9 juni 2009, staat de verdachte terecht voor belaging van een psychotherapeute, mevrouw [aangever]. De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 mei 2009, waar de officier van justitie, mr. A.M.F. van Veghel, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging betreft het stelselmatig versturen van brieven en e-mails door de verdachte aan de psychotherapeute en haar omgeving, ondanks herhaalde verzoeken om te stoppen. De rechtbank oordeelt dat de dagvaarding geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging, ondanks het ontbreken van een klacht van het slachtoffer in het dossier. De rechtbank concludeert dat de verdachte het slachtoffer heeft gedwongen om contact te dulden, wat een inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer vormt.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging. De verdachte heeft gedurende een periode van 15 maanden, ondanks een contactverbod, brieven en e-mails gestuurd aan de psychotherapeute en haar familie. De rechtbank wijst erop dat de verdachte geen inzicht heeft gegeven in de schadelijke gevolgen van haar handelen en dat haar gedrag een grove inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer heeft gemaakt. De rechtbank legt de verdachte een werkstraf van 80 uren op, met vervangende hechtenis van 40 dagen indien deze niet naar behoren wordt verricht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar, waarin een contactverbod met het slachtoffer is opgenomen.

De rechtbank benadrukt dat het niet aan de verdachte is om te bepalen of en onder welke voorwaarden zij contact met het slachtoffer mag hebben. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde feit. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 9 juni 2009.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/441434-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 juni 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1955] te [geboorteplaats],
wonende [adres], [woonplaats].
Raadsvrouw mr. A. Kooij, advocaat te Nijmegen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 mei 2009, waarbij de officier van justitie, mr. A.M.F. van Veghel, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 21 maart 2007 tot en met 8 november 2008 [aangever ], werkzaam als psychotherapeute bij de [X] Zorggroep, heeft gestalkt.
3 De voorvragen
De geldigheid van de dagvaarding.
De verdediging heeft aangevoerd dat de dagvaarding onvoldoende feitelijk zou zijn omdat deze onvoldoende geconcretiseerd is, zodat het vereiste oogmerk hieruit niet kan worden afgeleid. Dit zou moeten leiden tot nietigverklaring van de dagvaarding.
De officier van justitie is van oordeel dat de woorden “ondanks meerdere schriftelijke verzoeken om daarmee te stoppen, bij voortduring” in deze dagvaarding een voldoende concreet verwijt aan verdachte maakt en dat hieruit blijkt dat het slachtoffer niet wilde dat de feitelijke handelingen plaatsvonden. Het verweer dient derhalve te worden verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat het oogmerk van het tenlastegelegde door de woorden “ondanks meerdere schriftelijke verzoeken om daarmee te stoppen, bij voortduring” voldoende feitelijk is geconcretiseerd en ook overigens aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet. De dagvaarding is daarom geldig.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat het tenlastegelegde een klachtdelict betreft, en dat de voor de vervolging daarvan vereiste klacht in het dossier ontbreekt. Uit de standaard zinsnede onderaan de aangifte dat aangeefster wenst te worden geïnformeerd over het verloop en de afdoening van de strafzaak blijkt onvoldoende om te kunnen spreken van een uitdrukkelijk verzoek tot vervolging. Indien in het nagekomen proces-verbaal van telefonisch verhoor van het slachtoffer d.d. 21 mei 2009 een klacht moet worden gezien, is deze klacht op onjuiste wijze gedaan omdat deze klacht niet is ingediend bij de terzake bevoegde ambtenaar (art. 165 Wetboek van Strafvordering). Daarbij is de klacht tardief, nu deze niet is ingediend binnen de drie maanden na de dag waarop de klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit. Concluderend is de verdediging van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte.
De officier van justitie heeft bevestigd dat een klacht van het slachtoffer in het dossier ontbreekt. Middels het aanvullende proces-verbaal van 21 mei 2009 blijkt dat het slachtoffer toendertijd en nog steeds wil dat verdachte vervolgd wordt. De officier van justitie is dan ook van oordeel dat het verweer dient te worden verworpen, nu het verzuim is hersteld op een door de Hoge Raad toegestane wijze. De officier van justitie merkt voor de volledigheid nog op dat een klacht, op zichzelf genomen, ingediend dient te worden bij een hulpofficier van justitie, binnen drie maanden na de dag waarop de klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit, maar dat deze termijn in het geval dat er een aanvullend proces-verbaal voorligt niet geldt.
De rechtbank merkt op dat het tenlastegelegde feit een klachtdelict betreft, waarvan de klacht in het dossier ontbreekt. Middels aanvullend proces-verbaal heeft de verbalisant willen onderzoeken of aangever ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld. Gelet op de uitspraak van de HR van 11 januari 1994, NJ 1994/298 is de rechtbank van oordeel dat met het opmaken van aanvullend proces-verbaal is voldaan aan de vereisten van de wet. In het licht van de stelligheid van de verklaringen van aangeefster zoals gerelateerd in dit proces-verbaal is er geen reden om te twijfelen aan haar wens – ten tijde van het doen van aangifte – dat verdachte ook vervolgd zou worden. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 2 augustus 2007 tot en met 8 november 2008 te Bilthoven, gemeente De Bilt en/of elders in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangever ], werkzaam als psychotherapeute bij de [X] Zorggroep, met het oogmerk die [aangever ] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte toen daar ondanks meerdere schriftelijke verzoeken om daarmee te stoppen, bij voortduring aan die [aangever ] en/of aan een of meer familieleden en/of collega(s) van [aangever ] voornoemd, e-mails en/of brieven gestuurd/verzonden.
De rechtbank grondt haar overtuiging op:
- de aangifte van [aangever ], psychotherapeute bij [X] Zorggroep te Bilthoven ;
- de telefonische verklaring van [aangever ] dat zij al bij haar aangifte wenste dat er
vervolging werd ingesteld tegen mevrouw [verdachte] en dit nog steeds wenst . De rechtbank merkt tevens op dat zij het jaartal refererende aan de aangifte in het meergenoemde aanvullende proces-verbaal leest als 2007 in plaats van 2008.
- de verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 26 mei 2009.
Zij heeft in eerste instantie brieven met een zakelijke inhoud gestuurd aan mevrouw [aangever ] en/of de [X]kliniek, althans brieven die door de rechtbank – in de lijn van hetgeen de verdediging hierover heeft aangevoerd – geduid worden als geschreven te zijn in het kader van de door verdachte tegen de kliniek en/of [aangever ] gestarte klachtprocedures. Vervolgens heeft zij vanaf 2 augustus 2007 tot en met oktober 2008 brieven en e-mails aan [aangever ], [aangever ]s familie en de [X] kliniek gestuurd aangaande de zielsverwantschap die zij met [aangever ] zou hebben. Verdachte kon zich voorstellen dat [aangever ] zich hierdoor enorm bedreigd voelde. Zij heeft van de politie twee brieven ontvangen, waarin onder meer stond vermeld dat zij rekening moest houden met de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging als zij contact zou blijven opnemen met [aangever ], diens familie en (medewerkers van) de kliniek. Tevens was zij op de hoogte van de inhoud van het vonnis in kort geding van deze rechtbank van 18 januari 2008, waarin verdachte onder meer een straatverbod, een algeheel contactverbod met [aangever ], haar familie, de Stichting [X] Zorggroep en/of haar medewerkers, en een verbod beledigingen te uiten over de Stichting en [aangever ] tegenover hen en tegenover derden in welke vorm of welke wijze dan ook werd opgelegd, op straffe van een dwangsom . Zij is desondanks doorgegaan met het sturen van brieven en e-mails en heeft dientengevolge ook de maximale dwangsom betaald.
- de inhoud van de door verdachte aan [aangever ] gezonden brieven en e-mails zoals die uit het dossier blijken.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de periode 21 maart 2007 tot 2 augustus 2007, nu de uitlatingen van verdachte in die tijd grotendeels in verband stonden met de toen aangespannen klachtenprocedure en niet te kwalificeren zijn als belagingsuitlatingen.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
De verdediging stelt dat bij verdachte het oogmerk om vrees aan te jagen ontbreekt. Verdachte heeft slechts de eenzijdige schriftelijke weg benut en is steeds verre gebleven van het persoonlijk opzoeken en/of benaderen van [aangever ]. In dit licht bezien kan het versturen van brieven en e-mails slechts gevat worden onder het oogmerk om [aangever ] te dwingen te dulden/aanvaarden dát er feitelijk contact met haar werd opgezocht.
Daarbij stelt de verdediging dat er geen sprake is van de voor strafbare belaging vereiste stelselmatigheid, gelet op de zeer geringe frequentie en intensiteit van de belagingshandelingen. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat het oogmerk om te dwingen iets te dulden volgt uit de bewezenverklaarde handelingen, waaruit kan worden afgeleid dat de belaagde geen keuze is gelaten in het al dan niet aanvaarden van contact met verdachte. Door haar handelen heeft verdachte daarmee het slachtoffer gedwongen feitelijk te dulden dat stelselmatig contact met haar werd gezocht, waardoor inbreuk wordt gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer.
Tevens merkt de rechtbank op dat bij de beoordeling van de stelselmatigheid relevant zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers. Hoewel er sprake is geweest van periodes waarin aangeefster niet of in beperkte mate is belaagd door verdachte, is dit geen reden om geen stelselmatigheid aan te nemen. Verdachte is brieven en e-mails blijven schrijven, terwijl zij op de hoogte was dat het slachtoffer dit niet wilde en is hiermee niet gestopt op het moment dat haar hierom herhaaldelijk is verzocht.
Anders dan door de verdediging aangevoerd beschouwt de rechtbank het aanschrijven – direct of cc. – van de werkgever van [aangever ], collega’s van [aangever ] en familieleden van [aangever ] door verdachte als onderdeel van de belaging van [aangever ], nu daarmee ook haar persoonlijke levenssfeer direct is geraakt.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een algeheel contactverbod met mevrouw [aangever ] als bijzondere voorwaarde.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraf niet de aangewezen strafmodaliteit is. Zij verzet zich niet tegen het opleggen van een contactverbod als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke werkstraf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft gedurende 15 maanden in het kader van haar missie brieven en e-mails gestuurd aan haar ex-psychotherapeute mevrouw [aangever ], haar familie en aan medewerkers van de [X]kliniek te Bilthoven, waar verdachte tot maart 2007 onder behandeling was. Verdachte is het slachtoffer en de mensen om haar heen, ondanks herhaaldelijk verzoek door de politie en ondanks een contactverbod opgelegd door de voorzieningenrechter in deze rechtbank, op een zeer opdringerige manier lastig blijven vallen. Het lijkt verdachte, ingegeven door haar missie om anderen te overtuigen van haar (messiaanse) verhaal, aan besef te ontbreken dat het slachtoffer hiervan in het geheel niet gediend was en, voorzover zij zich dit wel gerealiseerd heeft, is kennelijk door verdachte besloten om geen rekening te houden met dit gegeven.
Verdachte heeft door haar handelwijze een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Ook het benaderen van familie en collega’s draagt – zoals gezegd - bij aan de aantasting van de levenssfeer van het slachtoffer.
Verdachte heeft ter zitting niet kunnen of willen uitsluiten dat zij mevrouw [aangever ] in de toekomst opnieuw zal gaan benaderen. Verdachte betwijfelt of mevrouw [aangever ] werkelijk geen contact wil en lijkt zich op het standpunt te stellen dat contact tussen haar en mevrouw [aangever] uiteindelijk ook beter zou zijn voor (de ontwikkeling van) mevrouw [aangever]. De rechtbank overweegt met nadruk dat het niet aan verdachte is om te bepalen of en onder welke voorwaarden zij haar pogingen staakt om mevrouw [aangever ] door middel van brieven en e-mails te benaderen. Het is niet aan haar om te bepalen welke keuzes het beste zijn voor mevrouw [aangever ]. Verdachte zal de - onder meer door middel van twee kort gedingen - duidelijk geuite wens van mevrouw [aangever ] om het zoeken van contact te staken moeten respecteren.
De rechtbank merkt echter wel op dat de belaging enkel schriftelijk heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 maart 2009, waaruit blijkt dat verdachte nooit eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
De rechtbank zal de verdachte zowel een onvoorwaardelijke werkstraf als een voorwaardelijke gevangenisstraf met een contactverbod als bijzondere voorwaarde opleggen. Deze straf, die hoger is dan door de officier van justitie geëist, is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk, nu verdachte geen enkel inzicht heeft gegeven in de schadelijke gevolgen van haar handelen voor de belaagde. Het voorwaardelijk deel is mede ingegeven door de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat zij niet kan uitsluiten dat zij vanuit haar missie in de toekomst opnieuw dit strafbare feit ten aanzien van de belaagde zal gaan plegen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Belaging;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende
hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een
proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd zowel direct als indirect zal onthouden van contacten met [aangever ] en haar familie.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. A. Wassing en mr.
D. Wachter, rechters, in tegenwoordigheid van H.A.M. Blom, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 juni 2009.