ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ4005
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en berekening van de A-factor bij Rabobank Utrecht
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 11 mei 2009 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de coöperatieve Rabobank Utrecht en Omstreken U.A. en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De werknemer was in dienst bij Rabobank Oost Betuwe en later bij Rabobank Utrecht en omstreken. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, omdat de werknemer niet in staat was gebleken om een noodzakelijke SEH-certificering te behalen binnen de gestelde termijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer op 8 april 2002 in dienst trad bij Rabobank Oost Betuwe en per 1 maart 2006 bij Rabobank Utrecht en omstreken. Het laatstgenoten brutoloon van de werknemer bedroeg € 2.901,72 per maand, met een relevant bruto maandloon van € 3.477,27 voor de berekening van de vergoeding.
De werkgever stelde dat de werknemer verwijtbaar was, maar was bereid een vergoeding te betalen. De werknemer voerde verweer en betwistte de noodzaak van de certificering en de gevolgen van het niet behalen ervan. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever voldoende aannemelijk had gemaakt dat de werknemer de certificering binnen een bepaalde tijd moest behalen en dat de werknemer niet had aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de gevolgen van het niet behalen van het diploma.
De kantonrechter concludeerde dat er veranderingen in de omstandigheden waren die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigden, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. De kantonrechter kende een vergoeding toe van € 10.431,81 aan de werknemer, waarbij de opgebouwde anciënniteit bij de vorige werkgever werd meegeteld. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten droeg.